ECLI:NL:RBOBR:2024:5555

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
10992252 EL 24-7
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde partij met betrekking tot effectenleaseovereenkomsten. Dexia vorderde betaling van een bedrag van € 1.210,36, terwijl de gedaagde partij verweer voerde en een tegenvordering indiende. De gedaagde stelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door haar als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat er sprake was van onrechtmatig handelen. De vorderingen van Dexia werden afgewezen, terwijl de vorderingen van de gedaagde partij werden toegewezen. De rechtbank verklaarde voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en dat de gedaagde geen restschuld aan Dexia verschuldigd was. Dexia werd veroordeeld tot betaling van de schade aan de gedaagde partij, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Deze uitspraak is van belang in het kader van de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten, waarbij Dexia vaak betrokken is geweest in rechtszaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10992252 EL 24-7
Vonnis van de kantonrechter van 7 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 februari 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte wijziging eis.
De laatste wijziging van eis wordt buiten beschouwing gelaten nu deze ziet op de reconventie en Dexia geen eisende partij in reconventie is.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
09-10-2000
Capital Effect Vooruitbetaling
II.
[nummer 2]
09-10-2000
Capital Effect Vooruitbetaling
III.
[nummer 3]
07-02-2001
Capital Effect Maandbetaling 15 jaar
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
06-10-2005
- € 1.839,77
Nee, openstaand bedrag - na verrekening met diverse dividendopbrengsten - € 1.582,78
II.
06-10-2005
- € 1.839,77
Nee
III.
15-08-2006
- € 762,84
Nee, openstaand bedrag - na verrekening met diverse dividendopbrengsten - € 749,40
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde] op grond van de overeenkomsten
- al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 12.856,20 aan maand-termijnen en - door middel van verrekening met diverse dividendopbrengsten - een bedrag van € 270,43 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gedaagde] € 1.830,46 aan dividenden ontvangen en € 893,72 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.210,36, te vermeerderen met de wettelijke rente;
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij [gedaagde] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [gedaagde] van al datgene dat [gedaagde] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
voor recht zal verklaren dat [gedaagde] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is;
Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden proce-dures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. Dexia vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.210,36 en in haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vorde-ring. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gedaagde] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt zij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[gedaagde] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenper-soon Contacta Services B.V. (hierna te noemen: Contacta Services ). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaam-heden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereen-komst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven be-leggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal om-standigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gedaagde] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voor-zien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gedaagde] werd in het jaar 2000 ongevraagd telefonisch benaderd door Contacta Services . De medewerker van Contacta Services informeerde bij [gedaagde] of zij interesse had in een gesprek met een financieel adviseur van Contacta Services om te kijken of alles financieel goed geregeld was. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd. De adviseur van Contacta Services betrof een man en kwam in de avond bij familie [gedaagde] langs. De heer [A] (vader), [gedaagde] (moeder), de heer [B] (zoon) en [C] (dochter) waren bij dit gesprek aanwezig. De adviseur vroeg de familie [gedaagde] tijdens het huisbezoek naar hun financiële wensen. [A] en [gedaagde] vertelden dat zij het graag voor tijdens hun pensioen financieel beter wilden hebben, zodat er bijvoorbeeld financiële ruimte kwam om te kunnen reizen. Of om nog eens te kunnen verhuizen rond die tijd. Met de adviseur werd besproken dat [B] nog bij zijn ouders woonde en reeds aan het werk was na zijn schooltijd. Een financiële wens voor hem was om een bedrag aan vermogen opbouwen voor later om bijvoorbeeld een huis te kunnen kopen en uit het ouderlijk huis te gaan, of voor als hij op een gegeven moment wilde gaan trouwen. Voor [C] gold op zich hetzelfde, maar zij was op dat moment nog scholier. De adviseur adviseerde voor al deze wensen de Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere. De adviseur heeft geen andere producten aan familie [gedaagde] voor-gehouden. De adviseur vertelde dat je zoveel kon inleggen in de overeenkomst als je maar wilde investeren. Je kon bijvoorbeeld maandelijks betalen of eenmalig, aldus de adviseur. Door een Capital Effect overeenkomst af te sluiten kon je veel vermogen opbouwen en al de genoemde financiële wensen konden hiermee in vervulling gaan. Er kwam ter sprake dat [A] en [gedaagde] een bedrag aan spaargeld hadden opgebouwd. De advi-seur vertelde dat je spaargeld kon gebruiken om een Capital Effect overeenkomst aan te gaan en dan een eenmalig bedrag kon investeren, dat was voordeliger dan maandelijks betalen. Middels een rekenvoorbeeld toonde de adviseur hoeveel er bij een bepaalde maandelijkse inleg aan rendement te verwachten was na minimaal 15 jaar. Om het voordeel van een betaling ineens te laten zien schreef de adviseur een rekenvoorbeeld voor [A] en [gedaagde] uit. Volgens de berekening kon je bij een inleg van ƒ 400,00 per maand (en bij een vooruitbetaling kreeg je korting op de inleg) na 5 jaar ƒ 70.000,00 verwachten. De dividenden die je in mei/september uitgekeerd zou krijgen zouden zorgen voor een uiteindelijke netto opbrengst na 5 jaar van bijna ƒ 50.000,00. Overtuigd door de woorden van de adviseur, ondersteund door het rekenvoorbeeld, maakte [gedaagde] de keuze om haar spaargeld te gebruiken voor de eenmalige inleg in het Capital Effect product dat de adviseur aanraadde. Een bedrag ineens had [B] niet beschikbaar, maar een bedrag van in totaal ƒ 300,00 wilde [B] van zijn inkomen in die tijd wel investeren om hiermee een bedrag voor zijn toekomst op te bouwen. De adviseur gaf aan dat [B] er dan goed aan deed om twee Capital Effect overeenkomsten te nemen, beide met een inleg van ƒ 150,00 per maand. Volgens het rekenvoorbeeld van de adviseur kon [B] hiermee namelijk na 15 jaar een opbrengst van ƒ142.800,00 (twee maal ƒ 71.400,00) opbouwen. [C] zat op dat moment nog op school en had minder geld ter beschikking. Ze had wel een bijbaantje bij een friettent. Om voor haar toekomst een bedrag aan vermogen te kunnen opbouwen wilde zij liever ƒ 100,00 per maand aanwenden, dat kon ze dan betalen uit haar salaris van haar bij-baantje. De adviseur heeft familie [gedaagde] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenlease-overeenkomsten. De adviseur sprak slechts over een veilig product dat veel zou opbrengen. Familie [gedaagde] had geen van allen ervaring met beleggen of ingewikkelde financiële producten en hebben het advies van de tussenpersoon opgevolgd. [gedaagde] sloot twee Capital Effect die uit het spaargeld werden betaald en de heer [A] sloot eveneens twee overeenkomsten Capital Effect af. [C] sloot een Capital Effect overeenkomst af met een inleg van ƒ 100,00 per maand. De adviseur kwam nogmaals langs om de overeenkomsten te laten ondertekenen.
In het voorjaar van 2001 is de adviseur van Contacta Services nogmaals op huisbezoek ge-komen bij [gedaagde] . [gedaagde] wilde ook nu vermogen opbouwen om het beter te hebben bij het pensioen (bijvoorbeeld om te kunnen reizen) en maakte die doelstelling duidelijk aan de adviseur. Voorts kwam ter sprake dat [gedaagde] als poetsvrouw werkte bij diverse huizen en op die manier wat geld verdiende wat zij wilde gebruiken om haar doelstelling te realiseren. Op basis van de financiële situatie heeft de adviseur haar toen geadviseerd om ten behoeve van haar doelstelling nog een Capital Effect af te sluiten met een maandelijkse inleg van ƒ 150,00 per maand. Daar boden de verdiensten van [gedaagde] de ruimte voor. Volgens de adviseur zou [gedaagde] op deze manier nog meer vermogen opbouwen om het bij de pensionering financieel beter te hebben. Ook nu belichtte de adviseur louter de positieve kanten van het product en het vermogen dat [gedaagde] ermee zou opbouwen en wees de adviseur niet op de risico’s dat [gedaagde] bij een tegenvallende beurs haar investeringen geheel kon verliezen en geconfronteerd kon worden met een restschuld. Ook nu vertrouwde [gedaagde] op de deskundigheid van de adviseur en heeft zij het advies van de adviseur opgevolgd. De adviseur maakte de aanvraag in orde en [gedaagde] heeft de overeenkomst Capital Effect met een maandelijkse inleg van ƒ 149,21 daarna in goed vertrouwen ondertekend.
4.11.
[gedaagde] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Vooruitbetaling van 9 oktober 2000 op naam van [gedaagde] met contractnummer [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 4] - Contacta Services;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Vooruitbetaling van 9 oktober 2000 op naam van [gedaagde] met contractnummer [nummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 4] - Contacta Services;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Maandbetaling 15 jaar van 7 februari 2001 op naam van [gedaagde] met contractnummer [nummer 3] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 4] - Contacta Services;
- een kopie van het aanvraagformulier Effectenlease van 9 oktober 2000 op naam van [B] , voorzien van het (handgeschreven) nummer [nummer 5] , de naam van de tussenper-soon
Contacta Servicesen waarop ATP-nummer
[nummer 4]is ingevuld;
- een kopie van het aanvraagformulier Effectenlease van 9 oktober 2000 op naam van [B] , voorzien van het (handgeschreven) nummer [nummer 6] , de naam van de tussenper-soon
Contacta Servicesen waarop ATP-nummer
[nummer 4]is ingevuld;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Maandbetaling van 9 oktober 2000 op naam van [B] met contractnummer [nummer 5] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 4] - Contacta Services;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Maandbetaling van 9 oktober 2000 op naam van [B] met contractnummer [nummer 6] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 4] - Contacta Services;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Maandbetaling van 9 oktober 2000 op naam van [C] met contractnummer [nummer 7] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 4] - Contacta Services;
- een kopie van de verklaring van de familie [gedaagde] (ongedateerd) over de gang van zaken rond de totstandkoming van de overeenkomsten, ondertekend door [A] , [gedaagde] , [B] en [C] ;
- een stuk met het opschrift ‘Rendements-overzichten’ met rekenvoorbeelden;
- een stuk zonder opschrift met een ‘uitgewerkt’ handgeschreven rekenvoorbeeld;
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van Contacta Services met als beschrijving van de werkzaamheden:

Het voeren van een financieel advieskantoor, waaronder het afsluiten van verzekeringen, hypotheken, lijfrentes, kapitaalverzekeringen en aandelen leasecontracten’.
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gedaagde] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gedaagde] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft ge-maakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagde] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[gedaagde] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [gedaagde] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [gedaagde] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
de vorderingen van Dexia
4.15.
Gelet op voorgaande zullen de vorderingen van Dexia worden afgewezen.
de vorderingen in reconventie van [gedaagde]4.16. Gelet op wat onder 4.14. is geoordeeld, zal de door [gedaagde] gevorderde ver-klaring voor recht worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door [gedaagde] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [gedaagde] niet alleen als klant aanbracht maar [gedaagde] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussen-persoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
conclusie4.17. De als gevolg hiervan door [gedaagde] geleden schade kunnen partijen in-middels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
4.18.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [gedaagde] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
4.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] en het verzoek om gebruik te maken van de in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid, niet inhoude- lijk besproken te worden. Omdat [gedaagde] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). Omdat het partijdebat in conventie is samengevallen met het debat in reconventie, worden de kosten van [gedaagde] in conventie begroot op nihil. De proceskosten van [gedaagde] in reconventie worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] gevallen, tot op heden begroot op nihil;
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door [gedaagde] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussen-persoon [gedaagde] niet alleen als klant aanbracht maar [gedaagde] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is;
5.5.
veroordeelt Dexia om aan [gedaagde] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.17.;
5.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.7.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.