Uitspraak
gedaagde partij,
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 september 2022;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte (voorwaardelijke) wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek.
2.2. De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
Assurantiekantoor Zuid-Oost Nederland was de verzekeringsagent van [gedaagde] en [A] . Een adviseur van Assurantiekantoor Zuid-Oost Nederland, [B] (hierna: de adviseur), kwam geregeld bij [gedaagde] en [A] thuis om het verzekeringspakket door te nemen. Zo ook eind 2000. Alleen [gedaagde] was aanwezig bij het adviesgesprek. Doordat de adviseur de verzekeringsagent van [gedaagde] en [A] was, was hij reeds op de hoogte van hun financiële situatie. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur allereerst het lopende verzekeringspakket met [gedaagde] doorgenomen om te kijken of deze nog up-to-date was. Vervolgens vroeg de adviseur of [gedaagde] nog wensen had op financieel gebied. [gedaagde] gaf daarop aan dat zij graag vermogen wilde opbouwen voor de toekomst. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en vertelde hier een geschikt product voor te weten. De adviseur adviseerde [gedaagde] om een Profit Effect van Bank Labouchere af te sluiten. Dit zou namelijk een goed renderend product zijn om vermogen mee op te bouwen. Het rendement lag ook veel hoger dan de reguliere spaarrekening. Om zijn verhaal te onderbouwen toonde de adviseur een brochure waaruit het rendement van het Profit Effect bleek. De adviseur adviseerde [gedaagde] NLG 250,- per maand in te leggen in het Profit Effect. Na tien jaar zou [gedaagde] op deze wijze een aanzienlijk vermogen opgebouwd hebben. [gedaagde] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. Zij vertrouwde volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies, helemaal nu dit haar verzekeringsagent was. Daarom heeft [gedaagde] het advies van de adviseur ook opgevolgd. De adviseur heeft de aanvraag voor het Profit Effect in orde gemaakt, en is nog een tweede keer bij [gedaagde] en [A] . thuis gekomen voor het ondertekenen van de overeenkomst. De adviseur heeft [gedaagde] en [A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het Profit Effect. Als [gedaagde] en Peters wel hadden geweten van de risico’s dan hadden zij deze overeenkomst nooit afgesloten.
[nummer 2] -Assurantiekantoor Zuid-Oost Nederland,
- een tweetal screenshots van de website van Assurantiekantoor Zuid-Nederland zoals die eruitzag op 8 maart 2000, waarop te lezen is:
‘(…).“Hartelijk welkom bij Assurantiekantoor Zuid-Nederland, het kantoor waar de klant centraal staat.(…)
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 2 juni 2022 van Assurantiekantoor ‘Zuid-Nederland’ B.V., waarop onder ‘bedrijfsomschrijving’ ten tijde van het aangaan van de overeenkomst vermeld staat:
Bemiddeling als intermediair bij het tot stand komen en sluiten van verzekeringen, hypotheken en geldleningen het behandelen en regelen van schade.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
€ 135,00