ECLI:NL:RBOBR:2024:3178

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
22/2076
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 1 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 272.000, welke was vastgesteld per 1 januari 2021 voor het kalenderjaar 2022. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslagen niet ter discussie staan. Eiser kan met het verkrijgen van de op de zaak betrekking hebbende stukken niet in een gunstiger positie terechtkomen, aangezien de aanslagen correct zijn vastgesteld.

Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden, maar dat er geen geschil meer bestond over de opgelegde aanslag. De rechtbank concludeert dat de door eiser ondervonden spanning en frustratie zijn geëindigd met de uitspraak op bezwaar. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en bevestigt de uitspraak op bezwaar, zonder dat de heffingsambtenaar griffierecht of proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. A.G. Hendriks).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar (hierna: de bestreden uitspraak) van de heffingsambtenaar van 26 juli 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de woning [adres] (hierna: de woning) vastgesteld op € 272.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het kalenderjaar 2022. Tegelijk met deze waardevaststelling zijn aan eiser ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB), de afvalstoffenheffing en de rioolheffing gebruikersdeelwoning, rioolheffing eigenarendeel voor het kalenderjaar 2022 en de afvalstoffenheffing variabel voor het kalenderjaar 2021 bekendgemaakt.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend. Daarna heeft eiser een nader stuk ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: P.J.T. Loijen, namens de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] .

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep is niet-ontvankelijk
3. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet de gevraagde op de zaak betrekking hebbende stukken heeft toegezonden in het kader van artikel 40 Wet WOZ. Er kan niet volstaan worden met slechts het taxatieverslag. Daarnaast is niet de gevraagde inzage in de ramingen van de baten en lasten ten aanzien van de riool- en afvalstoffenheffing verstrekt.
3.1.
De heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd dat de WOZ-waarde en de aanslagen OZB en riool- en afvalstoffenheffing niet worden bestreden, zodat eiser bij een gebrek aan materieel belang bij deze procedure niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2.
Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. [1] Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2] Dat is niet anders als de beroepsprocedure betrekking heeft op een WOZ-beschikking. [3] De achtergrond van het wegen van het procesbelang is er ook mede in gelegen dat de rechterlijke macht niet wordt belast met zaken waarin er materieel gezien met de uitkomst van de procedure geen verandering in de rechtspositie teweeg kan worden gebracht.
3.3.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat de WOZ-waarde van de woning niet wordt bestreden en dat ook niet wordt gesteld dat de opbrengstlimiet van de riool- en afvalstoffenheffing is overschreden; het gaat in beroep enkel nog over de onderliggende stukken die niet zijn verstrekt. Aangezien daarmee niet ter discussie staat dat de (in 1.2. genoemde) aanslagen dus juist zijn, kan eiser met het verkrijgen van de op de zaak betrekking hebbende stukken niet in een gunstiger positie terecht komen. De rechtbank verklaart het beroep om die reden niet-ontvankelijk.
Het verzoek om immateriële schade wordt afgewezen
4. Eiser heeft verzocht om toekenning van het verzoek tot vergoeding van schade in verband met het overschrijden van de redelijke termijn.
4.1.
Het beginsel van rechtszekerheid vereist dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht. De immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor berechting voor vergoeding in aanmerking komt, is gelegen in de
spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt ten gevolge van het geschil over de belastingheffing dat hem en het bestuursorgaan verdeeld houdt. Die door de belastingplichtige ondervonden spanning en frustratie moet worden geacht ten einde te zijn gekomen na een uitspraak waarmee dit geschil is beslecht. [4]
4.2.
In deze zaak is het bezwaarschrift op 2 maart 2022 ontvangen. Dat betekent dat de redelijke termijn van twee jaar in beginsel met het doen van deze uitspraak is overschreden. De rechtbank overweegt dat, gelet wat zij onder 3.3. heeft overwogen, er vanaf de aanvang van het beroep al geen geschil meer bestond over de opgelegde aanslag. Met de uitspraak op bezwaar is namelijk definitieve duidelijkheid ontstaan over de (hoogte van de) aanslag en daarmee is het geschil beslecht. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser ondervonden spanning en frustratie zijn geëindigd met de uitspraak op bezwaar van 2 maart 2022.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De uitspraak op bezwaar blijft in stand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De heffingsambtenaar hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 1 mei 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878 en Hoge Raad 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238.
2.Zie onder andere: Centrale Raad van Beroep, 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874; Centrale Raad van Beroep, 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635; Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE9272; Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2531.
3.Hoge Raad, 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:238.
4.Hoge Raad, 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.