ECLI:NL:RBOBR:2023:4393

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
23/967
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van Ziektewet- en WIA-uitkeringen in verband met DGA-status

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 7 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkeringen beoordeeld. Eiser, die als directeur-grootaandeelhouder (DGA) van een BV wordt aangemerkt, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV die hem verplichten tot terugbetaling van ontvangen uitkeringen. De rechtbank onderzoekt of eiser inderdaad als DGA kan worden aangemerkt, wat cruciaal is voor de vraag of hij recht heeft op de uitkeringen. De rechtbank concludeert dat eiser en zijn nicht, als erfgenamen van de overleden aandeelhouder, gezamenlijk het stemrecht over de aandelen van de BV uitoefenden, waardoor eiser voldoet aan de criteria voor DGA-status. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht tot terugvordering is overgegaan, omdat eiser niet de juiste informatie heeft verstrekt bij zijn aanvragen. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt ingetrokken en het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/967

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van de aan hem toegekende en uitbetaalde uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het geschil spitst zich vooral toe op de vraag of eiser kan worden aangemerkt als directeur-grootaandeelhouder (DGA).
1.2
Het UWV heeft in december 2022 op verschillende data diverse besluiten genomen (zie hierna 4.3 en 4.4), verband houdende met de terugvordering van de ZW-uitkering en de WIA-uitkering van eiser. Het bezwaar van eiser tegen de terugvordering van beide uitkeringen is met het besluit van 23 februari 2023 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
1.3
Eiser heeft beroep ingesteld en het UWV heeft gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

De beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2
De rechtbank gaat eerst in op de relevante feiten, de besluitvorming van het UWV en de omvang van het beroep. Daarna zal de rechtbank achtereenvolgens de standpunten van partijen, het beoordelingskader en het oordeel van de rechtbank weergeven.
De feiten
3.1
Op 18 oktober 2018 is mevrouw [naam] overleden (hierna: erflaatster). Eiser is de broer van erflaatster. Erflaatster heeft één kind achtergelaten, haar dochter mevrouw [naam] (hierna: de nicht). Zij is de nicht van eiser. Erflaatster heeft bij testament van 13 juni 1994 de nicht en eiser tot enige erfgenamen benoemd, ieder voor gelijke delen. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.2
Toen erflaatster nog in leven was, hield zij alle aandelen van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). Kort voor haar overlijden heeft zij 50% van de aandelen overgedragen aan de nicht. De andere 50% van de aandelen viel na het overlijden van erflaatster in de nalatenschap van erflaatster.
3.3
Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) van 18 mei 2019, waarbij volgens de notulen eiser en de nicht aanwezig waren, is eiser met ingang van 1 juni 2019 benoemd tot directeur van [bedrijf] .
3.4
Volgens een arbeidsovereenkomst van eiser met [bedrijf] (in de arbeidsovereenkomst vertegenwoordigd door eiser) is eiser vanaf 1 juni 2019 werkzaam als bedrijfsleider bij [bedrijf] . De arbeidsovereenkomst is met een beëindigingsovereenkomst beëindigd per
14 maart 2020. Aansluitend heeft eiser een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW).
3.5
Op verzoek van eiser heeft de rechtbank Oost-Brabant in de beschikking van 17 juli 2020 mr. Eric de Jong tot vereffenaar benoemd van de nalatenschap van erflaatster.
De besluitvorming van het UWV en de omvang van het beroep
4.1
Eiser heeft zich op 30 maart 2020 ziekgemeld, nadat het UWV op 25 maart 2020 heeft beslist dat eiser tot en met 30 april 2020 geen WW-uitkering kan krijgen. In het besluit van 17 april 2020 heeft het UWV hem met ingang van 1 april 2020 een ZW-uitkering toegekend. Aan eiser is daarna, na een aanvankelijke afwijzing van de WIA-aanvraag, met ingang van 28 maart 2022 alsnog een WIA-uitkering toegekend.
4.2
Het UWV heeft, na een interne melding, onderzoek gedaan naar de dienstbetrekking van eiser. Dit heeft geleid tot het onderzoeksrapport van 15 november 2022. Daarin is het UWV tot de conclusie gekomen dat eiser DGA van [bedrijf] is, dat er daarom geen sprake is van een arbeidsverhouding en eiser dus niet verzekerd is voor de sociale verzekeringswetten.
4.3
In het besluit van 14 december 2022 staat vermeld dat eiser vanaf 30 maart 2020 is ziekgemeld en is beslist hij geen recht heeft op een ZW-uitkering. Met het besluit van 15 december 2022 heeft het UWV bepaald dat eiser een bedrag van bruto € 54.892,91 moet terugbetalen, vanwege de door hem ten onrechte ontvangen ZW-uitkering. Met het besluit van 19 december 2022 heeft het UWV bepaald dat eiser een bedrag van € 52.641,52 moet terugbetalen, indien de terugbetaling nog in het jaar 2022 plaatsvindt.
4.4
Met het besluit van 15 december 2022 heeft het UWV vervolgens bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Met het besluit dat eveneens is gedateerd op 15 december 2022 heeft het UWV bepaald dat eiser een bedrag van bruto € 22.584,86 moet terugbetalen, vanwege de door hem ten onrechte ontvangen WIA-uitkering. Met het besluit van 22 december 2022 heeft het UWV bepaald dat eiser een bedrag van € 14.248,36 moet terugbetalen, indien de terugbetaling nog in het jaar 2022 plaatsvindt.
4.5
In het bestreden besluit worden de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 19 en 22 december 2022 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting is evenwel gebleken dat het bezwaar en beroep eveneens moeten worden geacht te zijn gericht tegen de besluiten van 14 en 15 december 2022. De rechtbank zal voornoemde besluiten daarom ook betrekken in deze procedure en beoordelen of het UWV eiser terecht als DGA heeft aangemerkt en terecht tot terugvordering is overgegaan.
De standpunten van partijen
5.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat het UWV ten onrechte tot terugvordering van de uitbetaalde uitkeringen is overgegaan. Eiser voert aan dat hij geen aandelen had en daarom niet kan worden aangemerkt als DGA. Mocht eiser al kunnen worden aangemerkt als DGA, dan is hij van mening dat de uitkeringen niet met terugwerkende kracht mochten worden beëindigd. Eiser verzoekt ook om schadevergoeding.
5.2
Het UWV is van mening dat eiser terecht als DGA is aangemerkt en dat op juiste gronden tot terugvordering is overgegaan.
Het beoordelingskader
6.1
Op grond van artikel 20 van de ZW zijn de werknemers in de zin van deze wet verzekerd. Uit artikel 3 van de ZW volgt dat een werknemer een natuurlijk persoon is, die in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
6.2
Volgens artikel 6, lid 1, sub d, van de ZW wordt de arbeidsverhouding van een DGA niet als dienstbetrekking beschouwd.
6.3
Op grond van artikel 2, lid 1, sub b, van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 (hierna: de Regeling) wordt onder DGA, bedoeld in artikel 6, lid 1, sub b van de ZW, onder andere verstaan:
de bestuurder die, tezamen met bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen, al dan niet van een bepaalde soort of aanduiding als bedoeld in artikel 242, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die ten minste tweederde van de stemmen vertegenwoordigen, zodat hij, tezamen met zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, over zijn ontslag kan besluiten.
6.4
Volgens artikel 7, eerste lid, van de WIA is een werknemer verplicht verzekerd. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de WIA is een werknemer, voor zover hier van belang, de werknemer in de zin van de Ziektewet.
Het oordeel van de rechtbank
7.1
De rechtbank zal hierna de twee beroepsgronden van eiser beoordelen.
Beroepsgrond 1: is eiser aan te merken als DGA?
7.2
Voor het antwoord op de vraag of eiser als DGA kan worden aangemerkt, is van belang dat hij op 1 juni 2019 is benoemd tot directeur van [bedrijf] en dus vanaf dat moment aan te merken is als bestuurder. Op 30 maart 2020 heeft eiser zich ziekgemeld. De rechtbank zal hierna beoordelen wie op dat moment de aandelen hield van [bedrijf] en ingaan op de vraag wie het stemrecht had.
7.3
De rechtbank stelt vast dat de nicht een bloedverwant is in de derde graad. Zij is immers een nicht van eiser. Dit betekent dat, gelet op de Regeling (zie overweging 6.3), ook de aandelen die zij houdt van [bedrijf] en haar stemrecht relevant zijn voor de beoordeling of eiser als DGA kan worden aangemerkt. Niet in geschil is dat de nicht kort voor het overlijden van erflaatster 50% van de aandelen van [bedrijf] overgedragen heeft gekregen en dat zij het daaraan verbonden stemrecht kon uitoefenen.
7.4
Erflaatster heeft 50% van de aandelen zelf gehouden tot haar overlijden en deze aandelen zijn dus in de nalatenschap gevallen. De nicht en eiser zijn de enige erfgenamen van erflaatster, ieder voor gelijke delen. Eiser stelt dat hij geen aandelen heeft (gehad) in [bedrijf] en dus niet kan worden aangemerkt als DGA. De rechtbank volgt dit niet.
Uit artikel 4:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt namelijk dat, door het overlijden van erflaatster, haar erfgenamen haar van rechtswege opvolgen in voor overgang vatbare rechten en in haar bezit en houderschap.
Door de rechtsopvolging onder algemene titel gaan, bij het overlijden van erflaatster, de aandelen van rechtswege over op de gezamenlijke erfgenamen zonder enige formaliteit. De aandelen behoren na het overlijden van erflaatster toe aan eiser en de nicht gezamenlijk.
7.5
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord wie het stemrecht kon uitoefenen over de 50% van de aandelen van [bedrijf] die in de nalatenschap zijn gevallen. De rechtbank is van oordeel dat eiser en de nicht, tot aan de benoeming van mr. De Jong tot vereffenaar op 17 juli 2020, samen het stemrecht konden uitoefenen over deze aandelen. Daarvoor is het volgende van belang.
Op grond van artikel 4:195 van het BW zijn eiser en de nicht door de beneficiaire aanvaarding vereffenaar geworden. Op basis van artikel 4:211 van het BW hebben zij tot taak de nalatenschap te beheren en te vereffenen. De uitoefening van het stemrecht is in die situatie een beheershandeling. De rechtbank verwijst ook naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 mei 2020. [1] Eiser en de nicht waren de vereffenaars tot 17 juli 2020 en konden dus tot dat moment gezamenlijk het stemrecht uitoefenen over 50% van de aandelen van [bedrijf] die in de nalatenschap zijn gevallen.
7.6
De rechtbank komt tot de volgende conclusie. Ten tijde van de ziekmelding van eiser hield de nicht 50% van de aandelen in (privé)eigendom en kon zij daarover het stemrecht uitoefenen. De andere 50% van de aandelen zijn in de nalatenschap gevallen en behoren van rechtswege aan de nicht en eiser gezamenlijk toe. Over dat gedeelte van de aandelen konden zij tot 17 juli 2020 samen het stemrecht uitoefenen.
Eiser en de nicht hielden op 30 maart 2020 dus alle aandelen van [bedrijf] en zij konden gezamenlijk het stemrecht van alle aandelen uitoefenen. Zij vertegenwoordigden samen dus meer dan tweederde van de stemmen. Dit betekent dat eiser met de nicht in staat was tot het nemen van besluiten over zijn ontslag als bestuurder. Eiser voldoet daarmee aan de criteria van de Regeling (zie overweging 6.3) om te worden aangemerkt als DGA. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV hem terecht als DGA heeft aangemerkt en de uitkeringen terecht heeft teruggevorderd. De eerste beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond 2: terugvordering met terugwerkende kracht
7.7
Eiser is van mening dat het UWV de verstrekte uitkeringen niet met terugwerkende kracht mocht terugvorderen, omdat hij niets heeft verzwegen, het UWV onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en onbehoorlijk heeft gehandeld.
7.8
Volgens vaste rechtspraak [2] is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen en/of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend. Van belang is dat eiser pas in beroep volledige informatie heeft overgelegd over de nalatenschap en de situatie met de aandelen. Bij zijn aanvraag om Ziektewet- en WIA-uitkering heeft eiser die informatie niet bekend gemaakt, terwijl eiser had moeten begrijpen dat dit van belang was voor de vraag of hij recht heeft op een uitkering. Hij is immers (met de nicht) de enige die over de onderneming gaat. Daarmee is sprake van een hiervoor bedoeld uitzonderingsgeval en mocht het UWV om die reden de verstrekte uitkeringen met terugwerkende kracht terugvorderen.
7.9
De rechtbank begrijpt verder, zoals ook tijdens de zitting is besproken, dat eiser een beroep doet op dringende redenen om van terugvordering af te zien.
7.1
Volgens vaste rechtspraak [3] kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiser als gevolg van terugvordering van de ZW-uitkering en de WIA-uitkering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Wat eiser daarover heeft aangevoerd is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft tijdens de zitting ook erkend dat aan het voornoemde criterium niet wordt voldaan. Ook de tweede beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
7.11
Eiser heeft tijdens de zitting zijn verzoek om schadevergoeding ingetrokken, zodat dit verzoek niet meer hoeft te worden beoordeeld.
Door eiser na sluiting van het onderzoek toegezonden stukken
8 Na de sluiting van het onderzoek heeft eiser op 24 juli 2023 één brief en op 25 juli 2023 twee brieven aan de rechtbank toegezonden. Conform artikel 2.16, derde en vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 zijn deze brieven in het dossier gevoegd en blijven deze verder buiten beschouwing. Voor zover eiser met zijn brieven bedoelt de rechtbank te verzoeken het onderzoek te heropenen, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding omdat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

9 Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, voorzitter, en mr. F.M.S. Requisizione en mr. A.F. Vink, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2011, en van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2826.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:234, en van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1279.