ECLI:NL:RBOBR:2023:1764

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C-01-370980 - HA ZA 21-337
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid executeur-afwikkelingsbewindvoerder en uitleg testament in nalatenschap

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, staat de bevoegdheid van de executeur-afwikkelingsbewindvoerder centraal. De eiseres, een dochter van de overledene, betwist de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van haar moeder. De rechtbank behandelt verschillende kwesties, waaronder de verkoop van de woning van de overledene en de schenkingen aan andere zussen. De rechtbank concludeert dat de executeur bevoegd was om op te treden en wijst de vorderingen van de eiseres af. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten. De zaak is complex en omvat meerdere juridische aspecten, waaronder de uitleg van testamentaire bepalingen en de bevoegdheid van de executeur. De rechtbank benadrukt dat de executeur de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt, wat betekent dat de eiseres niet-ontvankelijk is in haar vorderingen die de bevoegdheid van de executeur betwisten. De uitspraak is gedaan op 5 april 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/370980 / HA ZA 21-337
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
verder te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen (Nb),
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde sub 1] ,
advocaat mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem,
2.
[gedaagde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde sub 2] ,
advocaat mr. M.G. Hees te 's-Hertogenbosch,
3.
[gedaagde sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde sub 3] ,
advocaat mr. M.G. Hees te 's-Hertogenbosch,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde sub 4] ,
advocaat mr. M.G. Hees te 's-Hertogenbosch,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde sub 5] ,
advocaat mr. P.L.M.F. Roosendaal te Oss,
6.
[gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde sub 6] ,
advocaat mr. P.L.M.F. Roosendaal te Oss.

1.Inleiding en samenvatting

1.1.
Notaris [gedaagde sub 1] treedt op als executeur-afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van de moeder van [eiseres] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] . In dat kader heeft zij een huis verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] . In deze procedure gaat het onder meer om de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] , om de teruglevering van de woning aan de nalatenschap, over schenkingen aan [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] , over bedragen die zij van de bankrekening van moeder hebben opgenomen en over gemaakte kosten van 24-uurszorg voor moeder.
1.2.
De rechtbank komt hierna tot de conclusie dat alle vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021;
  • de akte van [eiseres] , waarbij de producties 13 tot en met 24 zijn overgelegd;
  • de akte van [gedaagde sub 1] , waarbij de producties 13 en 14 zijn overgelegd;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 april 2022.
2.2.
Op de mondelinge behandeling van 19 april 2022 heeft [eiseres] een verzoek tot wraking gedaan. De wrakingskamer van deze rechtbank heeft dat verzoek bij beslissing van 25 mei 2022 afgewezen. De mondelinge behandeling die vervolgens op 10 november 2022 zou worden gehouden, heeft op verzoek van mr. Hees geen doorgang gevonden.
2.3.
Vervolgens is er een mondelinge behandeling gehouden op 27 februari 2023. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat zij vonnis zal wijzen.

3.De feiten

3.1.
Op [datum] 2018 is te [plaats] mevrouw [moeder] (hierna: moeder) overleden. Zij was op dat moment 85 jaar oud.
3.2.
Moeder was in gemeenschap van goederen gehuwd met [vader] (hierna: vader). Hij is op [datum] 2013 overleden.
3.3.
Uit hun huwelijk zijn vier dochters geboren: [eiseres] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] zullen hierna ook wel gezamenlijk “de zussen” worden genoemd.
3.4.
Moeder en vader hebben ten overstaan van mr. B.M. van Kampen, notaris te Oss, bij testamenten van 11 juni 2008 over hun nalatenschappen beschikt.
In het testament van moeder is, voor zover van belang, onder meer vermeld:
(…)
WETTELIJKE VERDELING
IV. Op mijn nalatenschap is de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 13 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, waarop door mij de volgende wijzigingen worden aangebracht:
a.
Opeisbaarheid
Ik bepaal dat de vorderingen van mijn kinderen ten laste van mijn genoemde echtgenoot opeisbaar zijn, ingeval:
1. hij overlijdt;
(…)
EXECUTELE/AFWIKKELINGSBEWIND
VII. Ik stel een afwikkelingsbewind in en ik benoem mijn echtgenoot (hierna ook te noemen: “executeur” of “afwikkelingsbewindvoerder”) tevens tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
Indien de benoeming niet aanvaard wordt of de executeur de taak niet kan of wil voortzetten, benoem ik voor de vrijkomende taak of taken de oudste kandidaat-notaris ten tijde van mijn overlijden werkzaam op het kantoor van genoemde notaris, diens plaatsvervanger of opvolger.
Ik ken de executeur de bevoegdheid toe één of meer andere executeurs aan zich toe te voegen of in zijn plaats te stellen; indien een benoemde executeur komt te ontbreken is de kantonrechter bevoegd een vervanger te benoemen.
Taken
De executeur heeft als taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens het beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.
De executeur hoeft omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg te treden met de erfgenamen.
De executeur kan ook als wederpartij van zichzelf optreden. De executeur heeft het recht om een boedelnotaris aan te wijzen.
De erfgenamen kunnen niet zonder medewerking van de executeur of machtiging van de kantonrechter over de goederen van de nalatenschap of hun aandeel daarin beschikken, voordat het beheer van de executeur is geëindigd.
Afwikkelingsbewind
Indien de executeur de taak als afwikkelingsbewindvoerder niet wenst te aanvaarden, vervalt dit bewind. Het bewind is ingesteld in het gemeenschappelijk belang van de erfgenamen.
De bewindvoerder komen in afwijking van het bepaalde in artikel 4:170 van het Burgerlijk Wetboek alle bevoegdheden toe die nodig zijn om de bovenstaande verdeling zelfstandig tot stand te brengen, zonder medewerking/toestemming van welke aard dan ook.
Ik ken mijn echtgenoot als afwikkelingsbewindvoerder geen loon toe.
De executeur ontvangt als loon het uurloon dat in zijn beroepsgroep gebruikelijk is. (…) Rekening en verantwoording wordt bij het einde van het bewind afgelegd door middel van de (notariële) akte van verdeling van de nalatenschap, waarin de verdeling, binnen de hierboven beschreven en nader te beschrijven ruimte, wordt vastgelegd. Periodiek hoeft er geen rekening en verantwoording te worden afgelegd.
(…)
3.5.
Bij notariële akte van eveneens 11 juni 2008 heeft moeder [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] notarieel gevolmachtigd om bijzondere handelingen in haar naam te verrichten zoals onder meer het ontvangen van bedragen, openen van bankrekeningen en ondertekenen van belastingaangiften. In deze volmacht is ten aanzien van het verbod van Selbsteintritt (artikel 3:68 BW) niets bepaald.
3.6.
Op 23 november 2018 heeft voornoemde notaris mr. Van Kampen een verklaring van executele-afwikkelingsbewind opgesteld. Volgens die verklaring heeft de oudste op haar kantoor werkzame kandidaat-notaris, mevrouw mr. C.H. Roekevis, haar benoeming tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder aanvaard en met ingang van de datum van de verklaring [gedaagde sub 1] in haar plaats gesteld, die die benoeming/indeplaatsstelling heeft geaccepteerd.
3.7.
Tot de nalatenschap van moeder behoort onder meer de vroegere echtelijke woning van vader en moeder aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
3.8.
Bij e-mail van 24 november 2018 heeft [gedaagde sub 1] zich bij [eiseres] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] (hierna gezamenlijk: de erven) gemeld als executeur- afwikkelingsbewind-voerder. In diezelfde mail schrijft zij onder andere:
“Tot slot verzoek ik u uw gedachten te laten gaan over de woning... Is een van u geïnteresseerd in het overnemen van de woning uit de nalatenschap onder uitkoop aan de anderen?"
3.9.
De erven hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.10.
Op 27 december 2018 heeft [gedaagde sub 1] een e-mail aan de erven gestuurd over de stand van zaken met betrekking tot onder andere de woning. Ook daarin vraagt zij of de erven geïnteresseerd zijn om de woning over te nemen. Tevens geeft zij aan dat zij antwoord wil hebben uiterlijk 15 januari 2019. [eiseres] heeft haar op daarna 15 januari 2019 een email gestuurd waarin zij onder meer schrijft dat zij interesse heeft in de woning, waarbij zij opmerkt “vooralsnog voldoet de WOZ waarde”.
3.11.
Bij e-mail van 31 januari 2019 heeft [gedaagde sub 1] de erven geschreven dat er inmiddels een makelaar is geweest die aangegeven heeft de vraagprijs voor de verkoop van de woning te willen zetten op € 550.000,=, dat [eiseres] ( [eiseres] ) de woning wil overnemen en dat zij graag voor 8 februari 2019 van haar hoort voor welk bedrag en tegen welke datum zij dat wil doen. Deze termijn is later nog verlengd tot 25 februari 2019.
3.12.
[eiseres] heeft geen bod gedaan.
3.13.
Bij brief van 26 februari 2019 wordt [gedaagde sub 1] aangeschreven door mr. Baetens, advocaat te Eindhoven. Hij schrijft daarin dat [eiseres] hem heeft benaderd met het verzoek haar belangen te behartigen en dat zij hem heeft medegedeeld dat [gedaagde sub 1] door moeder via een indeplaatsstelling tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder van haar nalatenschap is benoemd.
3.14.
Op 18 april 2019 heeft [gedaagde sub 1] de woning verkocht aan [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] voor € 565.000,=.
3.15.
Op 19 mei 2019 heeft [eiseres] zich tot de kantonrechter in deze rechtbank gewend met onder andere het verzoek [gedaagde sub 1] als executeur en afwikkelingsbewindvoerder te ontslaan en haar vooruitlopend daarop te schorsen.
3.16.
Bij tussenbeschikking van 7 juni 2019 heeft de kantonrechter het verzoek tot schorsing afgewezen. In de tussenbeschikking is te lezen:
3.2.
Zij voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Zij is van mening dat verweerster zich ten onrechte gedraagt als executeur-afwikkelingsbewindvoerder met de ruimste bevoegdheden (…)
4.7.
Verzoekster heeft voorts de stelling ingenomen dat verweerster, zonder daartoe bevoegd te zijn, overgegaan is tot verdeling van bestanddelen van de nalatenschap. Het standpunt van verzoekster dat verweerster hiertoe niet bevoegd zou zijn valt terug te voeren op de redactie van het testament (…) Verzoekster meent dat het woord bovenstaande alleen betrekking kan hebben op een wettelijke verdeling nu in het testament niet over een andere verdeling gesproken wordt dan de wettelijke verdeling. Nu de wettelijke verdeling niet van toepassing is in de onderhavige nalatenschap, concludeert verzoekster dat verweerster niet bevoegd is de nalatenschap te verdelen.
4.8. (…)
De vraag of verzoekster al dan niet bevoegd is tot verdeling van de nalatenschap, is naar de mening van de kantonrechter overigens een kwestie van uitleg van het testament.
3.17.
Op 18 juni 2019 heeft [gedaagde sub 1] de woning geleverd aan [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] .
3.18.
Bij eindbeschikking van 15 november 2019 heeft de kantonrechter de verzoeken van [eiseres] afgewezen. [eiseres] is daarvan in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van 15 oktober 2020 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.
3.19.
Bij e-mail van 25 februari 2020 heeft [gedaagde sub 1] het volgende aan de erven geschreven:
Naar aanleiding van de beschikking van de kantonrechter van 15 november 2019 heb ik de schenkingen en leningen aan u allen bekeken en in een overzicht samengevat. Deze samenvatting is gebaseerd op de stukken welke ik tot mijn beschikking heb alsmede de tot mijn beschikking staande bankafschriften. Dat bestand treft u als bijlage aan.
Samengevat trek ik hieruit de volgende conclusies:
Totale schenkingen:
[eiseres] : EUR 93.467,54
[gedaagde sub 4] EUR 181.406,79
[gedaagde sub 2] EUR.108,611,01
[gedaagde sub 3] EUR 110,093,54
Totale leningen verstrekt:
[eiseres] EUR l68.100,70
[gedaagde sub 4] EUR 50,000,00
[gedaagde sub 2] EUR 155.192,83
[gedaagde sub 3] EUR 19.058,77
[A] EUR 120.000,00
(…)
Schenkingen
De schenking van [gedaagde sub 4] in 2014 van EUR 100.000 is door [gedaagde sub 4] aanvaard en door uw moeder getekend. Met andere woorden de volmacht is hiervoor niet gebruikt. Dat geldt eveneens voor de lening van EUR 50.000 die door uw moeder aan [gedaagde sub 4] is verstrekt. Ook hier is geen gebruik gemaakt van de volmacht en heeft uw moeder zelf getekend.
Vanaf 2010 is er door [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] gebruik gemaakt van de volmacht welke aan hen in 2008 is verstrekt, zowel door uw vader als door uw moeder. Sinds het verlenen van de volmacht zijn de schenkingen aan u allen voortgezet. Soms heeft uw vader zelf nog getekend, soms uw moeder en soms is de volmacht gebruikt. Daar is geen consistente lijn in te vinden, wel in het feit dat aan u allen dezelfde schenkingen zijn gedaan, te weten een bedrag ter grootte van de vrijstelling.
Doordat in de volmacht van zowel uw moeder als uw vader het selbsteintritt verbod niet is uitgesloten kan ik niet anders dan tot de conclusie komen dat de schenkingen aan [gedaagde sub 4] van 2010 tot en met 2013 en aan [gedaagde sub 2] van 2012 tot en met 2018 nietig zijn. Dat zou betekenen dat deze voor niet geschonken worden gehouden en derhalve terug vloeien in de nalatenschap. Dat brengt echter een oneerlijke situatie met zich mee, aangezien [eiseres] en [gedaagde sub 3] in dat geval in die jaren wel geldige schenkingen zouden hebben ontvangen. Het is voor mij en u duidelijk dat de schenkingen voortgezet zijn in de lijn die uw ouders sinds jaren hadden uitgezet. Sinds 1987 wordt er aan u allen al geschonken doorgebruikmaking van ouders-kind vrijstelling. Daarnaast is aan u allen de eenmalig verhoogde vrijstelling geschonken op enig moment.
Als executeur-afwikkelingsbewindvoerder heb ik de bevoegdheid krachtens artikel 3: 69 BW een nietige rechtshandeling te bekrachtigen. Aangezien het overduidelijk de bedoeling van uw ouders is geweest om u allen jaarlijks de vrijstelling te schenken, zou het niet in de lijn van uw ouders liggen om bij twee van de vier dochters de jaarlijkse schenking terug te draaien. Derhalve deel ik u middels deze email mede dat ik de schenkingen aan [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] hierbij bekrachtig zodat deze vanaf heden als geldige schenkingen aangemerkt zullen worden.
3.20.
In de tussentijd had [eiseres] een vordering ingesteld tegen de partner van [gedaagde sub 2] tot afgifte van een bureau, dat volgens haar toebehoorde aan de nalatenschap van moeder. De rechtbank Noord-Holland heeft die vordering bij vonnis van 23 december 2020 afgewezen.
3.21.
Verder had [eiseres] bij de Kamer voor het notariaat een klacht ingediend tegen [gedaagde sub 1] . Die klacht is bij beslissing van 11 augustus 2020 afgewezen [1] . Het gerechtshof Amsterdam heeft vervolgens bij beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 6 april 2021 het daartegen ingestelde beroep van [eiseres] afgewezen [2] .
3.22.
[eiseres] heeft daarnaast een klacht ingediend tegen de advocaat van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] , waarin zij door de deken niet-ontvankelijk is verklaard.
3.23.
Op 12 november 2021 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] in kort geding gedagvaard om haar te verbieden om geld over te maken naar de erven totdat de rechtbank in deze bodemprocedure eindvonnis heeft gewezen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland heeft die vordering bij vonnis in kort geding van 6 december 2021 afgewezen [3] .

4.Het geschil

4.1.
In deze zaak spelen vier kwesties. Kwestie A ziet op [eiseres] stelling dat [gedaagde sub 1] onbevoegd optreedt als executeur-afwikkelingsbewindvoerder en dus ook niet bevoegd was om tot verkoop en levering van de woning over te gaan, kwestie B ziet op geldelijke transacties/schenkingen bij leven van moeder, kwestie C ziet op betalingen aan 24-uurs zorg, en kwestie D ziet op pintransacties en betalingen van de bankrekening van moeder naar [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] . Voor al deze kwesties zijn afzonderlijke vorderingen ingesteld. [eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
In kwestie A
I
a. a) Voor recht te verklaren dat notaris [gedaagde sub 1] niet is aan te merken als afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van erflaatster, dat alle verdelingshandelingen die notaris [gedaagde sub 1] heeft getroffen mitsdien niet
rechtsgeldig zijn.
b) Voor recht te verklaren dat notaris [gedaagde sub 1] niet (beschikkings-)bevoegd was tot de verkoop en levering van de woning aan de [adres] te [postcode] [plaats] (kadastraal bekend als gemeente [plaats] , sectie [sectie] nr. [nummer] ) aan de heer [gedaagde sub 6] en mevrouw [gedaagde sub 5] .
c) Voor recht te verklaren dat notaris [gedaagde sub 1] door die woning wel te verkopen en te leveren onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres, de nalatenschap en de deelgenoten daarvan en mitsdien gehouden is eiseres, de nalatenschap en de deelgenoten de door haar handelwijze veroorzaakte schade te vergoeden, waarbij de exacte schade nader zal worden opgemaakt bij staat.
subsidiair: een verklaring voor recht af te geven zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, zo nodig onder ambtshalve aanvulling van rechtsgronden.
d) Voor recht te verklaren dat notaris [gedaagde sub 1] door de woning wel te verkopen en te leveren onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres, de nalatenschap en de deelgenoten daarvan en mitsdien gehouden is eiseres, de nalatenschap en de deelgenoten te vrijwaren voor alle aanspraken zijdens de kopers, de heer [gedaagde sub 6] en mevrouw [gedaagde sub 5] .
subsidiair: een verklaring voor recht af te geven zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, zo nodig onder ambtshalve aanvulling van rechtsgronden.
e) Voor recht te verklaren dat notaris [gedaagde sub 1] onbevoegd was tot de verkoop van de effectenportefeuille van de nalatenschap over te gaan en door deze wel te verkopen en te leveren onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres, de nalatenschap en de deelgenoten daarvan en mitsdien gehouden is eiseres, de nalatenschap en de deelgenoten de door haar handelwijze veroorzaakte schade te vergoeden, waarbij de exacte schade nader zal worden opgemaakt bij staat.
subsidiair: een verklaring voor recht af te geven zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, zo nodig onder ambtshalve aanvulling van rechtsgronden.
f) Notaris [gedaagde sub 1] te bevelen al hetgeen zij aan informatie heeft ontvangen (via brief, email of anderszins) betrekkelijk tot deze nalatenschap en al hetgeen zij heeft verzonden betrekkelijk tot deze nalatenschap (via brief, email of anderszins) aan alle deelgenoten in afschrift (waaronder [eiseres] ) te verstrekken waarbij de originele stukken aan [eiseres] worden afgegeven om vervolgens alle overblijvende data en informatie betrekkelijk tot deze nalatenschap -in welke vorm dan ook- te vernietigen, alles binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom groot € 500,00 per keer of dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het bevel te voldoen, zulks met een maximum van € 50.000,00.
g) Notaris [gedaagde sub 1] te veroordelen om alle gelden die aan de nalatenschap toebehoren en die zij thans onder zich heeft tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de nalatenschap, vermeerderd met factuurbedragen die zij vanuit het vermogen van de nalatenschap aan zichzelf of aan derden heeft betaald.
h) Notaris [gedaagde sub 1] te bevelen rekening en verantwoording af te leggen aan de nalatenschap ter zake het door haar gevoerde beheer, alles binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom groot € 500,00 per keer of dag dat gedaagde in gebreke blijft aan het bevel te voldoen, zulks met een maximum van € 50.000,00.
II
Voor recht te verklaren dat de onroerende zaak plaatselijk bekend als [adres] te [postcode] [plaats] (kadastraal bekend als gemeente [kadastrale aanduiding] ) in eigendom toebehoort aan de nalatenschap van erflaatster en daarmee in gezamenlijkheid aan [eiseres] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] .
subsidiair: een verklaring voor recht af te geven zoals de Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, zo nodig onder ambtshalve aanvulling van rechtsgronden.
III
a. a) [gedaagde sub 6] en mevrouw [gedaagde sub 5] te bevelen de woning te ontruimen en wel binnen 1 maand na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom
b) [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 5] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 3.999,05 ten titel van schadevergoeding wegens gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.
Ter zake Kwestie B:
IV
Voor recht te verklaren dat de nalatenschap een vordering heeft op [gedaagde sub 4] tot terugbetaling van respectievelijk € 100.000,00 (wegens de “schenking” van € 100.000,00 op 1 november 2014) vermeerderd met de “geschonken”
bedragen in 2010 tot 2014 ad (€ 5.000,00 + 5.030,00 + 5.030,00 + 5.141,00 =) € 20.201,00, te vermeerderen met wettelijke rente
V
De - partiële - verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen, -zo nodig onder opschortende voorwaarde van het voltooien van de executele c.q. vereffening van de nalatenschap- in die zin dat de vordering van de nalatenschap op [gedaagde sub 4] tot terugbetaling van respectievelijk € 100.000,00 (wegens de “schenking” van € 100.000,00 op 1 november 2014) vermeerderd met de “geschonken” bedragen in 2010 tot 2014 ad (€ 5.000,00 + 5.030,00 + 5.030,00 + 5.141,00 =) € 20.201,00, te vermeerderen met wettelijke rente, wordt toebedeeld aan [gedaagde sub 4] zelf op de voet van artikel 3:184 BW, en [gedaagde sub 4] te veroordelen wegens overbedeling aan eiseres te betalen:
-primair: een derde deel van de genoemde bedragen met rente nu [gedaagde sub 4] op de voet van 3:194 lid 2 BW haar aandeel heeft verbeurd.
-subsidiair: een vierde deel van de genoemde bedragen met rente, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
VI
Voor recht te verklaren dat de nalatenschap een vordering heeft op [gedaagde sub 2] tot terugbetaling van de “geschonken” bedragen in 2012 t/m 2018 ad (€ 5.030,00 + 5.141,00 + 5.229,00 + 5.277,00 + 5.363,00 =) € 26.040,00, te vermeerderen met wettelijke rente
VII
De - partiële - verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen, -zo nodig onder opschortende voorwaarde van het voltooien van de executele c.q. vereffening van de nalatenschap- in die zin dat de vordering van de nalatenschap op [gedaagde sub 2] tot terugbetaling van de “geschonken” bedragen in 2012 t/m 2018 ad (€ 5.030,00 + 5.141,00 + 5.229,00 + 5.277,00 + 5.363,00 =) € 26.040,00, te vermeerderen met wettelijke rente, wordt toebedeeld aan [gedaagde sub 2] zelf op de voet van artikel 3:184 BW, en [gedaagde sub 2] te veroordelen wegens overbedeling aan eiseres te betalen:
-primair: een derde deel van de genoemde bedragen met rente nu [gedaagde sub 2] op de voet van 3:194 lid 2 BW haar aandeel heeft verbeurd.
-subsidiair: een vierde deel van de genoemde bedragen met rente, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren
Ter zake Kwestie C:
VIII
Voor recht te verklaren dat de nalatenschap een vordering heeft op [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] op de voet van artikel 6:162 BW voor een bedrag van € 333.736,04 althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal
vermenen te behoren.
IX
De - partiële - verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen, -zo nodig onder opschortende voorwaarde van het voltooien van de executele c.q. vereffening van de nalatenschap- in die zin dat de vordering van de nalatenschap op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] tot betaling van het in het vorige onderdeel van dit petitum bedoelde bedrag € 333.736,04, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, wordt toebedeeld aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zelf op de voet van artikel 3:184 BW (ieder voor een gelijk deel), en
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] te veroordelen wegens overbedeling aan eiseres te betalen:
een vierde deel van de genoemde bedragen met rente, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Ter zake kwestie D:
X
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] te bevelen rekening en verantwoording af te leggen ter zake alle transacties vanaf 01-01-2012 (subsidiair: vanaf 6 februari 2014) tot aan het moment van overlijden van erflaatster en wel binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom.
XI
Voor recht te verklaren dat de nalatenschap een vordering heeft op [gedaagde sub 2] tot terugbetaling van de giraal vanaf de rekening van erflaatster aan haar overgemaakte gelden (wegens vermeend voorschieten voor erflaatster) in de
periode 2012 t/m 2018 ad € 7.448,57, te vermeerderen met wettelijke rente
XII
De - partiële - verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen, -zo nodig onder opschortende voorwaarde van het voltooien van de executele c.q. vereffening van de nalatenschap- in die zin dat de vordering van de nalatenschap op [gedaagde sub 2] tot terugbetaling van het onder XI genoemde bedrag ad € 7.448,57 te vermeerderen met wettelijke rente, wordt toebedeeld aan [gedaagde sub 2] zelf op de voet van artikel 3:184 BW, en [gedaagde sub 2] te veroordelen wegens overbedeling aan eiseres te betalen:
-primair: een derde deel van de genoemde bedragen met rente nu [gedaagde sub 2] op de voet van 3:194 lid 2 BW haar aandeel heeft verbeurd.
-subsidiair: een vierde deel van de genoemde bedragen met rente, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
XIII
Voor recht te verklaren dat de nalatenschap een vordering heeft op [gedaagde sub 4] tot terugbetaling van de giraal vanaf de rekening van erflaatster aan haar overgemaakte gelden (wegens vermeend voorschieten voor erflaatster) in de
periode 2012 t/m 2018 ad € 32.768,79 (zie productie 13 A), te vermeerderen met wettelijke rente
XIV
De -partiële- verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen, -zo nodig onder opschortende voorwaarde van het voltooien van de executele c.q. vereffening van de nalatenschap- in die zin dat de vordering van de nalatenschap op [gedaagde sub 4] tot terugbetaling van het onder XIII genoemde bedrag ad € 32.768,79 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling vanaf de rekening van erflaatster tot de dag van algehele voldoening, wordt toebedeeld aan [gedaagde sub 4] zelf op de voet van artikel 3:184 BW, en [gedaagde sub 4] te veroordelen wegens overbedeling aan eiseres te betalen:
-primair: een derde deel van de genoemde bedragen met rente nu [gedaagde sub 4] op de voet van 3:194 lid 2 BW haar aandeel heeft verbeurd.
-subsidiair: een vierde deel van de genoemde bedragen met rente, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Overig:
XV
Gedaagden in persoon te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder in de nakosten, vermeerderd met rente
4.2.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] en de zussen voeren allen verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Vooraf: beneficiaire aanvaarding

5.1.
De erven hebben de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaard. In beginsel eindigt daarmee de taak van de executeur en moet de nalatenschap volgens de regels van afdeling 4.6.3. BW worden vereffend. Niet in geschil is echter dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots voldoende zijn om de schulden ervan te voldoen. In dat geval vindt er op grond van de wet (artikel 4:202 lid onder a BW) geen vereffening van de nalatenschap plaats en blijft de executeur in functie.
Kwestie A: de (on)bevoegdheid van [gedaagde sub 1]
Komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] ?
5.2.
Bij een groot deel van de vorderingen van [eiseres] staat de vraag centraal of [gedaagde sub 1] bevoegdelijk is opgetreden als executeur-afwikkelingsbewindvoerder. Bij beantwoording van die vraag komt het aan op uitleg van het testament van moeder. [gedaagde sub 1] en de zussen vinden echter dat de rechtbank aan beantwoording van die vraag helemaal niet kan toekomen.
5.3.
De zussen voeren hiertoe aan dat [eiseres] door de indiening van het verzoek tot schorsing en ontslag van [gedaagde sub 1] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder al heeft erkend dat [gedaagde sub 1] als zodanig is benoemd en dat zij rechtsgeldig de nalatenschap en de erfgenamen vertegenwoordigt. [eiseres] zou daar nu niet meer op terug kunnen komen.
5.4.
[gedaagde sub 1] voert aan dat [eiseres] in de mailwisseling na 24 november 2018 er met geen woord over heeft gerept dat zij niet bevoegd zou zijn. [eiseres] gaf juist antwoord op de vragen die zij in haar hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder stelde. [eiseres] was dus kennelijk ook van mening dat [gedaagde sub 1] bevoegd handelde. [eiseres] heeft ook haar (toenmalige) advocaat mr. Baetens verteld dat [gedaagde sub 1] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder was benoemd (vgl. 3.13.) en heeft bij de notariskamer van het gerechtshof Amsterdam ook geen grief gericht tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat van 11 augustus 2020 voor zover die onder overweging 2.4 had overwogen “Blijkens de verklaring van executele van 23 november 2018 heeft de oorspronkelijk tot afwikkelingsbewindvoerder benoemde notaris, mr. C.H. Roekevis, haar benoeming aanvaard en met ingang van de datum verklaring de notaris ( [gedaagde sub 1] , rechtbank) in haar plaats gesteld”.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit al deze omstandigheden nog niet dat [eiseres] de benoeming van [gedaagde sub 1] tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder als vaststaand heeft erkend, en evenmin dat zij het recht zou hebben verspeeld om de benoeming van [gedaagde sub 1] aan de kaak te stellen. Duidelijk had moeten zijn dat [eiseres] hoe dan ook van [gedaagde sub 1] af wilde als executeur-afwikkelingsbewindvoerder. En af wil. Dat zij daartoe voor meerdere ankers is gaan liggen, is op zichzelf niet ongewoon en dat zij daarbij eerst de weg van schorsing en ontslag heeft bewandeld, is vanuit de gedachte dat zij zo’n procedure zelf (zonder advocaat) kon voeren te begrijpen. [eiseres] heeft in de allereerste rechterlijke procedure de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] ook juist uitdrukkelijk aan de kaak gesteld. Dat volgt immers duidelijk uit de in 3.16 geciteerde overwegingen van de tussenbeschikking van de kantonrechter. Feit is dat er tot nu toe in geen enkele onherroepelijke (bodem)uitspraak is beslist op de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] die eraan in de weg staat om de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] in deze procedure aan de kaak te stellen.
5.6.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verweer van de zussen en [gedaagde sub 1] ten aanzien van dit punt verwerpt.
Is [gedaagde sub 1] wel notaris?
5.7.
[eiseres] heeft deze kwesties helemaal aan het eind van de mondelinge behandeling naar voren gebracht. Nog daargelaten dat het in dat stadium van de procedure eigenlijk te laat is om een dergelijk nieuw standpunt in te nemen en dat op zichzelf al reden zou zijn om eraan voorbij te gaan, overweegt de rechtbank het volgende.
5.8.
[eiseres] heeft een e-mailwisseling met [gedaagde sub 1] overgelegd waarin zij schrijft dat zij haar aanstellingsbesluit, haar personeelspas of ambtenarenID wil ontvangen. [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] daarop een link naar haar registratie bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) gestuurd. [eiseres] heeft daarop gevraagd om het benoemingsbesluit van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft dat terecht niet gegeven. [eiseres] heeft dat besluit namelijk niet nodig om de benoeming van [gedaagde sub 1] als notaris te verifiëren. De KNB is immers een publiekrechtelijke beroepsorganisatie waarvan alle (kandidaat-)notarissen in Nederland verplicht lid zijn. Daarmee is gewaarborgd dat geregistreerde (kandidaat-)
notarissen ook daadwerkelijk die hoedanigheid bezitten. Waar uit de eigen registratie van KNB volgt dat [gedaagde sub 1] notaris is, moet [eiseres] dat dus tegen zich laten gelden. Daar komt bij dat [eiseres] ook niet bij de kamer van het notariaat en de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam had kunnen procederen tegen [gedaagde sub 1] als zij geen notaris zou zijn geweest. Overigens doet de vraag of [gedaagde sub 1] wel of geen notaris is niet eens ter zake: op grond van het testament kan er worden toegekomen aan de benoeming van de oudste kandidaat-notaris op het kantoor van mr. Van Kampen tot executeur. Die oudste kandidaat-notaris mag vervolgens een ander in zijn plaats stellen. Daarbij is niet de eis gesteld dat ook die plaatsvervanger de hoedanigheid van (kandidaat-)
notaris moet bezitten of op het kantoor van mr. Van Kampen moet werken.
5.9.
De rechtbank verwerpt deze stellingen van [eiseres] dus en komt daarmee toe aan de uitleg van het testament.
De uitleg van het testament
5.10.
In de kern komen de stellingen van [eiseres] neer op het volgende. Er bestaat een koppeling tussen artikel IV, waarin de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 BW van toepassing wordt verklaard en artikel VII, waarin de benoeming van een executeur en bewindvoerder is geregeld. Moeder heeft die wilsbeschikkingen alleen getroffen voor het geval vader haar zou overleven. Maar omdat vader al was vooroverleden, was de wettelijke verdeling niet meer aan de orde en daarom ook artikel VII niet meer van toepassing. Het testament van moeder voorziet niet in de situatie dat vader zou vooroverlijden en uitsluitend de kinderen erfgenaam zijn. Uit de woorden "niet kan of wil voortzetten" in artikel VII volgt ook dat die geschreven vanuit de situatie dat vader nog in leven is en hij zijn benoeming aanvankelijk - na overlijden van moeder - wel zou hebben aanvaard maar in een later stadium zijn (daaruit volgende) taak niet meer kon of wilde voortzetten. “Aanvaarden” veronderstelt een actief handelen van vader. Dat is er niet geweest, want hij was al overleden. Omdat artikel VII niet van toepassing is, moeten de erven de nalatenschap gezamenlijk vereffenen en verdelen.
5.11.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] , en de zussen zijn het daar niet mee eens. Zij stellen dat de wettelijke verdeling door het vooroverlijden van vader weliswaar niet meer van toepassing is, maar dat de overige bepalingen van het testament, waaronder artikel VII, dat nog wel zijn. Het afwikkelingsbewind is wel degelijk relevant en heeft juist toegevoegde waarde, met name in situaties waarin er sprake is van een onverdeeldheid, bijvoorbeeld doordat de overblijvende echtgenoot de wettelijke verdeling ongedaan maakt (artikel 4:18 BW) of omdat de wettelijke verdeling door het vooroverlijden van de echtgenoot niet meer van toepassing is en er meerdere erven zijn. Dat is de situatie die zich thans voordoet, aldus gedaagden.
5.12.
De rechtbank stelt voorop dat de wet in artikel 4:46 BW regels geeft voor de uitleg van uiterste wilsbeschikkingen. Volgens lid 1 van het artikel moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Lid 2 bepaalt dat daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitlegging van een beschikking mogen worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Lid 3 voegt daar vervolgens nog aan toe dat wanneer een erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon of een goed heeft vergist, de bedoeling van de erflater bepalend is indien deze ondubbelzinnig met behulp van de uiterste wil of met andere gegevens kan worden vastgesteld.
5.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Moeder heeft in haar testament de wettelijke verdeling van toepassing verklaard. Die zou overigens zonder uiterste wilsbeschikking ook hebben gegolden, zij het dat moeder hier enige - voor dit geschil niet relevante - wijzigingen op heeft aangebracht. De wettelijke verdeling geldt dan slechts in twee gevallen niet: namelijk voor het geval de echtgenoot van de erflater al is vooroverleden, of als die echtgenoot de wettelijke verdeling bij notariële akte ongedaan maakt. In die gevallen ontstaat een onverdeelde gemeenschap, die de erfgenamen dan gezamenlijk moeten vereffenen en verdelen.
Uit het feit dat moeder in haar testament een afwikkelingsbewind heeft ingesteld, leidt de rechtbank af dat zij heeft willen voorkomen dat haar erfgenamen gezamenlijk de vereffening en verdeling van haar nalatenschap tot stand zouden moeten brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te veronderstellen dat de regeling van het afwikkelingsbewind alleen ziet op de situatie dat vader haar zou overleven en de wettelijke verdeling niet zou aanvaarden. Artikel VII bevat geen verwijzing naar die specifieke situatie. De stelling van [eiseres] dat er een koppeling is tussen artikel IV en artikel VII volgt de rechtbank niet. Het enkele feit dat moeder in haar testament vader tot executeur heeft benoemd betekent nog niet dat er geen ander in zijn plaats kan worden benoemd. Het testament voorziet namelijk in de situatie dat de benoeming tot executeur (en afwikkelingsbewindvoerder) niet wordt aanvaard: dan wordt de oudste kandidaat-notaris van het kantoor van mr. Van Kampen executeur. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat onder de bewoordingen in het testament dat “indien de benoeming tot executeur niet aanvaard wordt” zowel de situatie valt dat vader die benoeming willens en wetens niet aanvaardt, als dat hij die benoeming door zijn overlijden niet kán aanvaarden. Dit laatste doet zich hier voor. De rechtbank ziet geen reden om te concluderen dat die situatie niet onder deze bewoording valt. De rechtbank is het niet met [eiseres] eens dat deze tekst een actief handelen veronderstelt. Dat betekent dat de rechtbank de lezing van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] en de zussen op dit punt aannemelijker acht dan die van [eiseres] .
5.14.
Het voorgaande leidt zou dan in beginsel tot de conclusie leiden dat [gedaagde sub 1] wel degelijk bevoegd was (en is) op te treden als executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
Doen de door [eiseres] overgelegde verklaringen iets af aan die conclusie?
5.15.
[eiseres] heeft als productie 13 en 14 een aantal verklaringen van derden overgelegd. In de eerste verklaring, die van de heer [B] , wordt vooral verslag gedaan van een gesprek met vader. Dat is dus geen verklaring van erflater (moeder) die bij de uitleg van haar testament bruikbaar is (vgl. overweging 5.12.). Datzelfde geldt voor de verklaring van [C] en de heer [D] , die zo hun eigen opvattingen hebben over de testamenten en wensen van vader en moeder. Het feit dat deze derden er allemaal “iets van vinden” betekent nog niet dat er in rechte ook enig gewicht aan hun verklaringen toekomt.
5.16.
[eiseres] heeft verder een stuk overgelegd met de volgende inhoud:
5.17.
Nog daargelaten dat de zussen de echtheid van dit stuk hebben betwist en [eiseres] geen verklaring heeft gegeven waarom zij dit stuk niet aanstonds bij de dagvaarding heeft overgelegd, geldt dat dit stuk – wat er verder ook van zij - van een latere datum is dan de testamenten en dat vader en moeder kennelijk geen aanleiding hebben gezien om in de jaren hierna hun testamenten te herroepen. Voor een dergelijke herroeping hadden zij niet de medewerking van een van hun kinderen (of zelfs elkaar) nodig: zij hadden daarvoor alleen maar een notaris nodig. Die hadden zij, als zij vonden dat een en ander buiten het oog en oor van de kinderen moest gebeuren, ook “stiekem” kunnen inschakelen. Dat zij op het moment van het opmaken van de testamenten een andere wil hadden dan in hun testamenten is neergelegd, blijkt hier dan ook niet uit. Wat er verder van het voorgaande ook zij: de rechtbank stelt vast dat er geen pogingen zijn ondernomen om het testament nietig te laten verklaren, zodat van de geldigheid daarvan sowieso moet worden uitgegaan.
Conclusie
5.18.
De conclusie is dan dat [gedaagde sub 1] bevoegd als executeur-afwikkelingsbewindvoerder heeft opgetreden en optreedt. [eiseres] heeft, nu uit het lichaam van haar dagvaarding niet iets anders blijkt, alle hiervoor in 4.1 onder “kwestie A” genoemde vorderingen opgehangen aan de gestelde onbevoegdheid van [gedaagde sub 1] . Nu de rechtbank haar daar niet in volgt, betekent dat dat al die vorderingen zullen worden afgewezen.
[eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] , en [gedaagde sub 1]
5.19.
Ten aanzien van [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] geldt dat [eiseres] als in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten. Dat geldt ook ten aanzien van [gedaagde sub 1] , omdat de rechtbank in de niet aflatende pogingen van [eiseres] om zich van [gedaagde sub 1] te ontdoen geen reden ziet om de proceskosten te compenseren en op die manier de proceskosten voor een nog groter deel (uiteindelijk) in mindering te doen strekken op de nalatenschap.
5.20.
Zowel [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] als [gedaagde sub 1] maken aanspraak op vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. De lat daarvoor ligt echter hoog. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bevatten de artikelen 237-240 Rv, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Toekenning van een vordering tot volledige vergoeding van daadwerkelijk gemaakte proceskosten is alleen maar denkbaar indien sprake is van buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten) is pas sprake, als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit zal zich pas voordoen als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
5.21.
Die hoge lat wordt hier niet gehaald, omdat in deze (bodem)procedure voor het eerst de uitleg van het testament aan de orde komt en [eiseres] het recht heeft om haar lezing van dat testament te bepleiten. De omstandigheden dat de rechtbank haar daarin niet volgt en zij ook andere procedures tegen [gedaagde sub 1] heeft gevoerd (en die allemaal heeft verloren) zijn geen redenen voor een volledige proceskostenvergoeding.
[gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] stellen dat zij een procedure en een conflict zijn ingezogen waar zij part noch deel aan hebben. Ook dat rechtvaardigt geen volledige proceskostenveroordeling van [eiseres] . [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] miskennen immers dat het in de procedure met [gedaagde sub 1] gaat over het gestelde onbevoegd handelen met betrekking tot de door hen gekochte woning, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de overdracht aan hen nietig zou zijn. Het gaat daarmee om een rechtsverhouding waarbij [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] – als degenen aan wie de woning is geleverd – rechtstreeks betrokken zijn. De rechtbank had zich daar niet over kunnen uitspreken zonder dat [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] in deze procedure betrokken zouden zijn. Datzelfde geldt voor de vraag of zij aanspraak zouden kunnen maken op derdenbescherming. Als [eiseres] [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] niet mede had gedagvaard, zou de rechtbank hen via artikel 118 Rv hebben laten oproepen. Dat [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] als gevolg daarvan deelgenoot zijn gemaakt van de verzuurde verhouding die er tussen [eiseres] enerzijds en de zussen en [gedaagde sub 1] anderzijds bestaat, is geen reden voor een volledige proceskostenveroordeling. Het feit dat [eiseres] als productie 15 een e-mail heeft overgelegd aan [gedaagde sub 6] waarvan hij stelt dat het een leugen/vervalsing moet zijn, omdat die is gedateerd op een datum waarop er nog geeneens contact was geweest met de makelaar die de woning verkocht, en het emailadres waaraan de e-mail was geadresseerd al jaren niet meer in gebruik was, is voor de rechtbank evenmin een reden voor een volledige proceskostenvergoeding.
5.22.
De conclusie ten aanzien van de proceskosten is dat de rechtbank bij de kostenveroordeling het salaris van de advocaat zal begroten volgens het liquidatietarief. Daarbij zal zij zowel voor wat betreft [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] uitgaan van 2,5 punt (waarbij zij voor de zitting van 19 april 2022 een half punt toekent). Gelet op de waarde van de woning zal de rechtbank daarbij tarief VII hanteren (€ 3.413,= per punt).
Dat betekent dat [eiseres] zal worden veroordeeld in de proceskosten,
  • aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 8.532,50
  • aan de zijde van [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] tot op heden begroot op € 8.532,50.
5.23.
De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] gevorderde nakosten zijn toewijsbaar voor zover die thans door de rechtbank kunnen worden begroot. Ook daarbij zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de in de liquidatietarieven genoemde bedragen van € 173,=, verhoogd met € 90,= in het geval dat betekening noodzakelijk is.
Kwestie B: de schenkingen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4]
5.24.
Deze kwestie valt eigenlijk uiteen in twee onderdelen: een schenking aan [gedaagde sub 4] van € 100.000,=, aan de ene kant en kleinere schenkingen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] over een reeks van jaren aan de andere kant. Voor [gedaagde sub 2] komen die over de jaren 2012 tot en met 2018 neer op in totaal (€ 5.030,00 + 5.141,00 + 5.229,00 + 5.277,00 + 5.363,00 =) € 26.040,00, en voor [gedaagde sub 4] over de jaren 2010 tot 2014 op een totaal van (€ 5.000,00 + 5.030,00 + 5.030,00 + 5.141,00 =) € 20.201,00.
5.25.
Met betrekking tot de schenking aan [gedaagde sub 4] van € 100.000,= hebben de zussen verwezen naar de door hen als productie 24 overgelegde “verklaring van schenking” van 1 november 2014. Die houdt, zakelijk weergegeven, in dat moeder daarin verklaart dat zij [gedaagde sub 4] ten behoeve van de financiering van [gedaagde sub 4] ’s nieuwe woning € 100.000,= schenkt. Onder de namen van moeder en [gedaagde sub 4] staan handtekeningen.
5.26.
[eiseres] heeft met betrekking tot de schenking en de schenkingsverklaring de volgende standpunten ingenomen:
a. zij betwist dat de handtekening onderaan verklaring van moeder is;
b. als die handtekening wel van moeder is, dan is de schenking nietig dan wel vernietigbaar omdat bij moeder de wil om € 100.000,= aan [gedaagde sub 4] te schenken heeft ontbroken, dan wel c. dat de schenking tot stand is gekomen onder invloed van een geestelijke stoornis dan wel door misbruik van omstandigheden. In het kort voert zij daartoe aan dat moeder in de betreffende periode dement was, geen kaas had gegeten van het voeren van haar eigen administratie, voor zowat alles sterk afhankelijk was van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] , niet meer kon lopen, autorijden, zelf boodschappen doen, en ook niet meer zelf kon schrijven en moeilijk kon praten en horen. Iets begrijpen was al helemaal moeilijk. Feitelijk was moeder al ten tijde van het overlijden van vader niet meer helder/wilsbekwaam. Moeder gebruikte ook een hele waslijst aan medicatie en was feitelijk drugsverslaafd. [eiseres] kreeg geen toegang tot de woning en werd langzaam maar zeker geïsoleerd
d. het is veelzeggend dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] niet met moeder naar een notaris zijn gegaan om de schenking te formaliseren, want een notaris zou dan het door de KNB opgestelde stappenplan hebben moeten doorlopen (met onder meer de inschakeling van een VIA-arts) om de wilsbekwaamheid van moeder vast te stellen
e. op [gedaagde sub 4] rustte de plicht om te onderzoeken of moeder wel de wil had om te schenken;
f. de bewijslast dat er sprake is van een schenking dan wel dat de schenking niet berust op misbruik van omstandigheden rust op [gedaagde sub 4] .
5.27.
De zussen hebben op al deze punten verweer gevoerd. Hun meest verstrekkende verweer is echter dat [gedaagde sub 1] bevoegd is namens de erfgenamen, en dat de erfgenamen dat zelf niet zijn. Omdat [gedaagde sub 1] over de € 100.000,= het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van een schenking, vinden de zussen dat [eiseres] op dit punt niet-ontvankelijk is.
5.28.
Dat verweer slaagt. Volgens het testament van moeder zijn aan [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid als executeur geen andere taken toegekend dan die de wet in artikel 4:144 lid 1 aan een executeur toekent: de executeur heeft als taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan. Als er sprake is van een executeur geldt dat die de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt (artikel 4:145 lid 2 BW). Deze vertegenwoordigingsbevoegdheid is privatief, wat betekent dat de executeur met uitsluiting van de erfgenamen bevoegd is. Als er sprake is van een executeur dan komt de bevoegdheid tot betwisting van een schenking dan wel de vernietiging daarvan dan ook uitsluitend toe aan de executeur ( [gedaagde sub 1] ). Dat betekent dat [eiseres] op dit punt niet in haar vorderingen onder Kwestie B – die er immers alle vanuit gaan dat er geen schenking heeft plaatsgevonden dan wel dat die vernietigd wordt – kan worden ontvangen.
Daarbij geldt dat ook de door [eiseres] gevorderde (partiële) verdeling niet toewijsbaar is: op dit punt moet zij het testament van moeder tegen zich laten gelden, op grond waarvan de verdeling het exclusieve terrein is van de executeur-afwikkelingsbewindvoerder ( [gedaagde sub 1] ), die in dat kader zeer ruime bevoegdheden zijn toegekend.
5.29.
Ten aanzien van de “kleine schenkingen” bestaat er geen reden om anders te denken over de privatieve bevoegdheid van [gedaagde sub 1] . Slechts zij is bevoegd om die schenkingen aan de orde te stellen in een procedure, wat zij niet heeft gedaan. Ook ten aanzien van deze kleine schenkingen kan [eiseres] dus niet in haar vorderingen worden ontvangen.
Kwestie C
5.30.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] hebben besloten tot het inschakelen van 24uurs thuiszorg voor moeder, die in totaal € 333.736,04 heeft gekost. [eiseres] vindt dat de aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] verleende volmachten daartoe niet toereikend waren. Het inschakelen van thuiszorg was ook niet nodig, omdat moeder bij een voldoende zorgindicatie ook 24-uurzorg had kunnen krijgen, bijvoorbeeld door opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis. Als goede gevolmachtigden hadden [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] het ertoe moeten leiden dat de zorg op de meest voordelige wijze zou zijn verkregen. Dat hebben zij niet gedaan, en dus zijn zij aansprakelijk jegens de nalatenschap op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).
5.31.
De zussen stellen dat moeder er zelf voor heeft gekozen om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen en dat haar dat ook vrij stond. Zij was immers vrij om haar leven in te richten zoals zij dat wenste en zij kon ook financieel de keuze maken om thuis te blijven wonen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] hebben vervolgens met de hun verstrekte volmachten de keuze van moeder gefaciliteerd in de zin dat zij onder meer de rekeningen betaalden. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. [eiseres] heeft dat ook niet voldoende toegelicht, vinden zij. Primair betogen zij echter dat [eiseres] niet in haar vorderingen kan worden ontvangen, omdat ook hier de executeur exclusief aan zet zou zijn.
[gedaagde sub 1] heeft erop gewezen dat de zorgkosten van moeder ook al aan de orde zijn geweest in de tegen haar gevoerde tuchtzaak bij de kamer voor het notariaat. Zij wijst op een passage in de beslissing van de tuchtkamer, waarin (onder meer) te lezen is:
“Deze gelden zijn dus door de gevolmachtigde niet onrechtmatig aan het vermogen van erflaatster onttrokken, maar besteed aan haar verzorging”.
5.32.
De rechtbank kan hier kort zijn, en verwijst naar wat zij hiervoor onder 5.28. heeft overwogen: ook op dit punt is [gedaagde sub 1] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder exclusief bevoegd. Zij is bekend met de zorgkosten en heeft geen aanleiding gezien om namens de nalatenschap een vordering in te stellen. De vraag of zij dat terecht heeft gedaan, ligt in deze procedure niet voor. Dat betekent dat [eiseres] ook in de vorderingen die zij onder “kwestie C” heeft ingesteld niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat zij geen enkele aanleiding heeft om te veronderstellen dat de stellingen van de zussen - dat moeder deze keuze zelf gemaakt heeft en dit zelf wilde - niet juist zijn. De rechtbank ziet niet in hoe het onrechtmatig is dat moeder haar geld heeft besteed aan haar eigen verzorging. Dit was haar goed recht. Er bestaat geen enkel verplichting om een zo hoog mogelijke erfenis achter te laten.
Kwestie D
5.33.
[eiseres] stelt dat in de periode van 2012 tot aan het overlijden van moeder in 2018 er gemiddeld € 6.151,12 extra per maand is uitgegeven vanaf de rekening van moeder. In totaal gaat het om een bedrag van € 436.729,18 (waaronder de € 333.735,38 aan de hiervoor besproken zorgkosten). Een behoorlijk deel van het restant van de uitgaven is te verklaren door pinopnames en betalingen ten behoeve van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zelf. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] moeten volgens [eiseres] aantonen dat de opgenomen pinbedragen aan moeder ten goede zijn gekomen. [eiseres] betwijfelt dat hevig en verwijst daarbij naar het door als productie 13 overgelegde overzicht van betalingen. Uit dat overzicht blijkt bijvoorbeeld dat vanaf de rekening van moeder circa € 2.800,00 aan de advocaat van [gedaagde sub 2] is betaald. Uit de overzichten blijkt ook dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] geld naar hun eigen rekeningen hebben overgemaakt. Zij stellen daarvan dat het gaan om voor moeder voorgeschoten bedragen, maar dat kan niet volgens [eiseres] : zo zou [gedaagde sub 4] meer hebben voorgeschoten dan ze in loondienst verdiende. De voorgeschoten bedragen moeten sowieso terug naar de nalatenschap. Bij [gedaagde sub 2] gaat het om € 7.448,57 en bij [gedaagde sub 4] om € 32.768,79.
Moeder was ten tijde van de volmachtverlening en tijdens de uitoefening van de volmacht niet meer in staat haar wil te bepalen en kon [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] niet controleren. Zij was bovendien sterk van hen afhankelijk. [eiseres] vindt het saillant dat benzinekosten nog steeds van de rekening van moeder werden afgeschreven op het moment dat zij geen auto meer had. [eiseres] vindt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] rekening en verantwoording moeten afleggen over alle transacties vanaf 1 januari 2012 tot het overlijden van moeder. [eiseres] meent dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] op de voet van artikel 3:194 lid 2 BW hun aandelen in de geldbedragen gemoeid met de “schenkingen” en met de restitutie van “voorgeschoten bedragen” (feitelijk geldbedragen die aan de te treffen verdeling zijn onttrokken althans zijn verzwegen) hebben verbeurd.
5.34.
Ook op deze punten voeren de zussen gemotiveerd verweer.
5.35.
De rechtbank overweegt als volgt. Een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording kan worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de één jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (zie onder meer HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089). In de aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] verleende volmachten (productie 15 van de zussen) is geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording opgenomen. Het komt daarmee aan op de vraag of sprake is van een daartoe verplichtende rechtsverhouding die voortvloeit uit ongeschreven recht. Daarvoor geldt dat de enkele omstandigheid dat een volmacht is verleend, niet met zich brengt dat de gevolmachtigde rekening en verantwoording moet afleggen aan de volmachtgever of diens rechtsopvolgers. Van belang is of sprake is van beheer; er is in beginsel geen grond om rekening en verantwoording te vorderen als de erflater beschikkingsbevoegd was en zelf het beheer voerde. Of het doen van rekening en verantwoording verplicht is, is voorts afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aanleiding voor het financiële beheer, de verhouding tussen volmachtgever en gevolmachtigde, het gebruik in familierelaties, de mate waarin de gevolmachtigde zelfstandig kon handelen, de mate waarin de volmachtgever de handelingen van de gevolmachtigde kon overzien en voor zijn belangen kon opkomen (vgl. bovengenoemd arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2014). Uit vaste rechtspraak volgt bovendien dat geen rekening en verantwoording aan erfgenamen hoeft te worden afgelegd als niet is komen vast te staan dat een erflater ten tijde van de volmachtverlening en bij gebruikmaking van de volmacht niet in staat was zijn wil te bepalen en erflater bij leven geen aanleiding had gezien om de gevolmachtigde ter verantwoording te roepen (HR 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167). Dit is slechts anders indien sprake is van misbruik van omstandigheden (vgl. Gerechtshof ’s-Gravenhage 21 augustus 2021, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY4759).
5.36.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] onvoldoende gesteld om te twijfelen aan de geestelijke gesteldheid van moeder ten tijde van de volmachtverlening en de periode daarna. Alle stukken waarnaar zij in dit kader verwezen heeft, hebben met elkaar gemeen dat daar geen onderzoek naar de geestelijke capaciteiten van moeder aan ten grondslag heeft gelegen. Daarom staat niet vast dat moeder dementerend was, en al helemaal niet dat zij – in de woorden van [eiseres] – drugverslaafd was. Moeder was daarentegen volgens de door [eiseres] zelf overgelegde producties 14 en 20 in staat om zinnige vragen te stellen over haar tegelijk met de volmachten verleden testament, en er bestaat geen aanleiding om daar ten aanzien van de volmacht anders over te denken. Evenmin is gebleken dat de (geestelijke) toestand van moeder na het geven van de volmacht dusdanig verslechterde dat zij de handelingen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] niet meer kon overzien en hen zo nodig ter verantwoording kon roepen. [eiseres] kan daarover ook niets verklaren, omdat zij nauwelijks contact had met moeder. Of dat nu kwam doordat zij, naar zij zelf zegt, werd buitengesloten of omdat zij, zoals de zussen stellen, zelf afstand had genomen van moeder kan daarbij in het midden blijven. De feitelijke constatering dat er nauwelijks contact was, wordt er namelijk niet anders door. De rechtbank ziet mede daarom ook geen aanleiding om het medisch dossier van moeder op te vragen, zoals [eiseres] wel noemt in het lichaam van dagvaarding, zonder daar overigens een vordering voor in te stellen.
5.37.
Nu er geen reden bestaat om te twijfelen aan de geestelijke gesteldheid van moeder, en niet gebleken is dat moeder bij leven aanleiding heeft gezien om [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] ter verantwoording te roepen, moet worden aangenomen dat moeder instemde met de manier waarop [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] het geld hebben besteed.
Overigens heeft [eiseres] ook niet concreet gemaakt welke betalingen zij waarom betwist. [eiseres] heeft slechts twee concrete zaken benoemd: een rekening van een advocaat van ongeveer € 2.800,= die door moeder betaald is en het feit dat er benzinekosten zijn gemaakt terwijl moeder zelf geen auto meer bezat. Juist die posten zijn echter toegelicht door de zussen: zij hebben gesteld dat de betreffende advocaat (mr. Hees) adviserende werkzaamheden heeft verricht, in verband met het feit dat [eiseres] een verzoek tot ondercuratelestelling van moeder had ingediend. Over de benzinekosten hebben zij toegelicht dat [gedaagde sub 4] bij leven van vader al de auto had overgenomen en dat zowel vader als moeder, en na het overlijden van vader alleen moeder, door [gedaagde sub 4] met regelmaat naar bezoeken aan familie, vrienden en afspraken werden gereden. Vader en moeder stonden er daarbij op dat de hiermee verband houdende benzinekosten door hen aan [gedaagde sub 4] werden vergoed. [gedaagde sub 3] heeft op de mondelinge behandeling nog toegelicht dat dat ook gold voor de benzinekosten die zij maakte als zij vanuit [land] naar moeder kwam.
5.38.
Gelet op het voorgaande, gaat de rechtbank ervan uit dat voor zover er bedragen door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn uitgegeven, zij daarbij handelden met goedkeuring van moeder. Zij hoeven daarom niet de door [eiseres] verlangde rekening en verantwoording af te leggen. De daartoe strekkende vordering wordt daarom afgewezen. De eveneens gevorderde onder kwestie D gevorderde verklaringen voor recht en partiële verdeling(en) delen dat lot.
Proceskosten
5.39.
Hiervoor is al geoordeeld dat [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 1] en van [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] zal worden veroordeeld. De rechtbank ziet in de enkele familieband geen reden om daar ten aanzien van de zussen anders over te denken. Daarbij ziet de rechtbank ook hier geen reden voor een andere wijze van begroten van de proceskosten dan volgens het liquidatietarief. Ook ten aanzien van de zussen geldt dat [eiseres] het recht toekomt om haar uitleg van het testament te bepleiten. Eveneens geldt ten aanzien van hen dat [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] toch wel door de rechtbank in de procedure zouden zijn betrokken, en daardoor deelgenoot zouden zijn gemaakt van de problemen tussen de erven. Het gegeven dat deze procedure leidt tot extra kosten voor de nalatenschap is in het licht van dit alles geen reden voor een andere beslissing, waarbij de rechtbank in herinnering brengt dat [eiseres] al in de kosten van [gedaagde sub 1] is veroordeeld.
5.40.
Ook ten aanzien van de zussen begroot de rechtbank de tot op heden gemaakte kosten op € 8.532,50 (vgl. r.o. 5.22.).De gevorderde nakosten zullen ook hier worden toegewezen volgens het liquidatietarief.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in de vorderingen zoals die hiervoor in 4.1. onder “Kwestie B” en “Kwestie C” zijn weergegeven;
6.2.
wijst [eiseres] ’s overige vorderingen af;
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten:
  • aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 8.532,50;
  • aan de zijde van [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] tot op heden begroot op € 8.532,50;
  • aan de zijde van de zussen tot op heden begroot op € 8.532,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten:
  • aan de zijde van [gedaagde sub 1] begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
  • aan de zijde van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 5] begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
  • aan de zijde van de zussen begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordelingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Boer en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.

Voetnoten

1.https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TNORARL_2020_26
2.Gerechtshof Amsterdam 6 april 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:868
3.Rechtbank Gelderland 6 december 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6734