ECLI:NL:RBGEL:2021:6734

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/05/395832 / KG ZA 21-400
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van uitkering van gelden door executeur-bewindvoerder in nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een erfgename en de executeur-afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van haar moeder. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.R. Knoester, vorderde een verbod voor de gedaagde, [gedaagde partij+qq], om geldsommen van de nalatenschap aan de erfgenamen uit te keren totdat de rechtbank in een bodemprocedure een eindvonnis zou hebben gewezen. De eiseres stelde dat de uitleg die de gedaagde aan het testament gaf onjuist was en dat zij niet bevoegd was om de nalatenschap te verdelen. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P.L.M. Buijsrogge, voerde verweer en stelde dat zij wel degelijk bevoegd was en dat de uitkeringen aan de erfgenamen noodzakelijk waren voor de afwikkeling van de nalatenschap.

De rechtbank oordeelde dat er gerede twijfel bestond over de bevoegdheid van de gedaagde als afwikkelingsbewindvoerder, maar dat het belang van de gedaagde bij een snelle uitbetaling van de schulden aan de kinderen van de nalatenschap zwaarder woog dan het door de eiseres gestelde incassorisico. De voorzieningenrechter weigerde daarom de gevraagde voorziening en veroordeelde de eiseres in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van de afwikkeling van nalatenschappen en de rol van executeurs in dergelijke procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/395832 / KG ZA 21-400
Vonnis in kort geding van 6 december 2021
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen (Noord-Brabant),
tegen
[gedaagde partij+qq],
in persoon alsmede in haar hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van mevrouw
[erflaatster],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij+qq] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 november 2021, met de producties A en B;
  • het e-mailbericht van mr. Buijsrogge van [overlijdensdatum] 2021, met 6 producties;
  • het e-mailbericht van mr. Buijsrogge van 19 november 2021, met 2 producties;
  • de mondelinge behandeling van 22 november 2021;
  • de spreekaantekeningen van mr. Buijsrogge.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] en haar drie zussen (hierna: de zussen) zijn de kinderen van mevrouw [erflaatster] (hierna: moeder) en de heer [betrokkene 1] (hierna: vader). Vader en moeder waren in gemeenschap van goederen gehuwd, totdat vader op [overlijdensdatum] overleed. Moeder, [eisende partij] en de zussen zijn enig erfgenamen van vader. Moeder is op [overlijdensdatum] 2018 overleden. [eisende partij] en haar zussen zijn enig erfgenamen van moeder en zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Tot de nalatenschap behoort de voorheen door vader en moeder bewoonde woning gelegen aan de [adres+plaats] (hierna: de woning). De WOZ-waarde van de woning bedroeg in 2018 € 493.000,00.
2.2.
[gedaagde partij+qq] is notaris te Arnhem.
2.3.
Vader en moeder hebben, ten overstaan van mr. [notaris] , notaris te [plaats] , bij afzonderlijke testamenten van 11 juni 2008 over hun nalatenschappen beschikt. In het testament van moeder is - op vergelijkbare wijze als in het testament van vader - onder meer vermeld:
‘(…)
WETTELIJKE VERDELING
IV. Op mijn nalatenschap is de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 13 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, waarop door mij de volgende wijzigingen worden aangebracht:
a.
Opeisbaarheid
Ik bepaal dat de vorderingen van mijn kinderen ten laste van mijn genoemde echtgenoot opeisbaar zijn, ingeval:
1. hij overlijdt;
(…)
b. (…)
c. (…)
d. (…)
(…)
EXECUTELE/AFWIKKELINGSBEWIND
VII. Ik stel een afwikkelingsbewind in en ik benoem mijn echtgenoot (hierna ook te noemen: “executeur” of “afwikkelingsbewindvoerder”) tevens tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
Indien de benoeming niet aanvaard wordt of de executeur de taak niet kan of wil voortzetten, benoem ik voor de vrijkomende taak of taken de oudste kandidaat-notaris ten tijde van mijn overlijden werkzaam op het kantoor van genoemde notaris, diens plaatsvervanger of opvolger.
Ik ken de executeur de bevoegdheid toe één of meer andere executeurs aan zich toe te voegen of in zijn plaats te stellen; indien een benoemde executeur komt te ontbreken is de kantonrechter bevoegd een vervanger te benoemen.
Taken
De executeur heeft als taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens het beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.
De executeur hoeft omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg te treden met de erfgenamen.
De executeur kan ook als wederpartij van zichzelf optreden. De executeur heeft het recht om een boedelnotaris aan te wijzen.
De erfgenamen kunnen niet zonder medewerking van de executeur of machtiging van de kantonrechter over de goederen van de nalatenschap of hun aandeel daarin beschikken, voordat het beheer van de executeur is geëindigd.
Afwikkelingsbewind
Indien de executeur de taak als afwikkelingsbewindvoerder niet wenst te aanvaarden, vervalt dit bewind. Het bewind is ingesteld in het gemeenschappelijk belang van de erfgenamen.
De bewindvoerder komen in afwijking van het bepaalde in artikel 4:170 van het Burgerlijk Wetboek alle bevoegdheden toe die nodig zijn om de vorenstaande verdeling zelfstandig tot stand te brengen, zonder medewerking/toestemming van welke aard dan ook.
Ik ken mijn echtgenoot als afwikkelingsbewindvoerder geen loon toe.
De executeur ontvangt als loon het uurloon dat in zijn beroepsgroep gebruikelijk is. (…) Rekening en verantwoording wordt bij het einde van het bewind afgelegd door middel van de (notariële) akte van verdeling van de nalatenschap, waarin de verdeling, binnen de hierboven beschreven en nader te beschrijven ruimte, wordt vastgelegd. Periodiek hoeft er geen rekening en verantwoording te worden afgelegd.
(…)’
2.4.
Bij notariële akte van 11 juni 2008, verleden voor voornoemde notaris [notaris] , heeft moeder twee van de zussen, mevrouw [betrokkene 2] en mevrouw [betrokkene 3] , gezamenlijk een algemene volmacht gegeven. In deze volmacht is het verbod van Selbsteintritt als bedoeld in artikel 3:68 BW niet uitgesloten.
2.5.
Blijkens de verklaring van executele-afwikkelingsbewind van 23 november 2018 heeft de oorspronkelijk tot afwikkelingsbewindvoerder benoemde oudste op desbetreffend notariskantoor werkzame kandidaat-notaris (mr. [kandidaat-notaris] ), haar benoeming aanvaard en met ingang van de datum van de verklaring [gedaagde partij+qq] in haar plaats gesteld. [gedaagde partij+qq] heeft de benoeming / indeplaatsstelling aanvaard.
2.6.
Bij e-mail van 24 november 2018 heeft [gedaagde partij+qq] [eisende partij] en haar zussen op de hoogte gesteld van haar benoeming als executeur-afwikkelingsbewindvoerder. Daarbij heeft zij onder meer vermeld:
‘(…) Tot slot verzoek ik u uw gedachten te laten gaan over de woning. Ik begrijp dat deze eigendom van uw moeder was. Is een van uw vieren geïnteresseerd in het overnemen van de woning uit de nalatenschap onder uitkoop van de anderen? (…)’
2.7.
Bij e-mail van 31 januari 2019 heeft de notaris de voorlopige boedelbeschrijving aan de erfgenamen gezonden. [eisende partij] is daarin aangeduid als ‘ [voornaam eisende partij] ’. Daarbij heeft zij onder andere het volgende opgemerkt:
‘(…)
Woning: Inmiddels is er een makelaar geweest die aangegeven heeft de vraagprijs voor de verkoop van de woning te willen zetten op EUR 550.000. In mijn berekeningen ben ik even uitgegaan van EUR 525.000, maar dat zal nog veranderen. (..) [voornaam eisende partij] heeft aangegeven de woning uit de nalatenschap over te willen nemen. Graag lees ik
vóór 8 februarivoor welk bedrag u de woning wilt overnemen en welke datum van overdracht u voorstelt. (..)
2.8.
Bij e-mail van 15 februari 2019 heeft [eisende partij] aan [gedaagde partij+qq] kenbaar gemaakt belangstelling te hebben voor de woning. Daarbij heeft zij onder meer vermeld:
‘(…) Vooralsnog voldoet de WOZ-waarde. (…)’
2.9.
Bij e-mails van 17 april 2019 en 23 april 2019 heeft [eisende partij] [gedaagde partij+qq] verzocht de werkzaamheden in het kader van de verdeling, de verkoop van de woning in het bijzonder, te staken. Bij e-mails van 23 april 2019 en 25 april 2019 heeft [gedaagde partij+qq] [eisende partij] laten weten geen reden te zien de werkzaamheden te staken. Ook heeft [gedaagde partij+qq] vermeld dat de woning inmiddels verkocht is.
2.10.
Op 18 april 2019 heeft [gedaagde partij+qq] een koopovereenkomst gesloten met de heer [betrokkene 4] en mevrouw [betrokkene 5] (hierna gezamenlijk: de kopers), waarbij de woning voor een bedrag van € 565.000,00 - derhalve voor een hoger bedrag dan de hiervoor vermelde (in het citaat onder 2.7) vermelde waarde – is verkocht.
2.11.
In mei 2019 heeft [eisende partij] de kantonrechter (rechtbank Oost-Brabant) verzocht om [gedaagde partij+qq] te ontslaan als executeur en als afwikkelingsbewindvoerder en haar vooruitlopend daarop te schorsen. De zussen zijn in deze procedure aangemerkt als belanghebbenden. In die zaak is in een tussenbeschikking van 7 juni 2019 het volgende overwogen:
‘(…)
3.2.
Zij voert daartoe (…) het volgende aan. Zij is van mening dat verweerster zich ten onrechte gedraagt als executeur-afwikkelingsbewindvoerder met de ruimste bevoegdheden, in het bijzonder de bevoegdheid tot verdeling van de nalatenschap. (…)
4.7.
Verzoekster heeft voorts de stelling ingenomen dat verweerster, zonder daartoe bevoegd te zijn, overgegaan is tot verdeling van bestanddelen van de nalatenschap. Het standpunt van verzoekster dat verweerster hiertoe niet bevoegd zou zijn valt terug te voeren op de redactie van het testament (…) Verzoekster meent dat het woord
bovenstaandealleen betrekking kan hebben op een wettelijke verdeling nu in het testament niet over een andere verdeling gesproken wordt dan de wettelijke verdeling. Nu de wettelijke verdeling niet van toepassing is in de onderhavige nalatenschap, concludeert verzoekster dat verweerster niet bevoegd is de nalatenschap te verdelen.
4.8. (…)
De vraag of verzoekster al dan niet bevoegd is tot verdeling van de nalatenschap, is naar de mening van de kantonrechter overigens een kwestie van uitleg van het testament.
Betrokkenen worden uitgenodigd om hun standpunten ten aanzien van deze kwestie kenbaar te maken en daarbij te betrekken of de bevoegdheid tot uitleg van het testament behoort tot de bevoegdheid van de kantonrechter dan wel de civiele (handels)rechter.
(…)’
In dezelfde beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [eisende partij] tot schorsing van [gedaagde partij+qq] als executeur-afwikkelings-bewindvoerder aangehouden voor uitlaten bij akte door alle betrokkenen, en [gedaagde partij+qq] bij wijze van voorlopige voorziening gelast geen verdelingshandelingen meer te verrichten gedurende het verdere verloop van de procedure.
2.12.
Op 18 juni 2019 heeft [gedaagde partij+qq] de woning geleverd aan de kopers.
2.13.
In een eindbeschikking van 15 november 2019 in de onder 2.11 vermelde procedure, heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
‘(…)
4.4.
Hoewel verzoekster de rechtsgeldigheid van het testament van de overledene kennelijk in twijfel trekt, zal het testament in het kader van de onderhavige procedure als uitgangspunt dienen wat betreft de bevoegdheden van verweerster. Ter zitting is immers bevestigd dat er tot op heden geen stappen ondernomen zijn om de geldigheid van het testament aan te vechten.
4.5.
Verzoekster heeft verder aangevoerd dat de bevoegdheden van verweerster op basis van het testament een meer beperkte reikwijdte hebben dan de bevoegdheden die zij zichzelf toemeet. De onderhavige procedure is er echter op gericht om te komen tot een ontslag van verweerster als executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Los van de vraag of het tot de bevoegdheden van de kantonrechter hoort om het testament uit te leggen, gaat het het bestek van de onderhavige procedure te buiten om te beslissen op een verschil van mening tussen verzoekster en verweerster met betrekking tot de bevoegdheden van verweerster. Dat verweerster gebruik heeft gemaakt van bevoegdheden die niet in het testament aan haar zijn toegekend, staat daarmee niet vast en kan om die reden thans geen grond opleveren voor haar ontslag als executeur en/of afwikkelingsbewindvoerder.
(…)’
De kantonrechter heeft het verzoek van [eisende partij] tot ontslag van [gedaagde partij+qq] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder afgewezen en daarmee het voorlopig verbod verdelingshandelingen als hierboven omschreven opgeheven. De kantonrechter heeft onder meer overwogen dat het verwijt van [eisende partij] dat zij onvoldoende gelegenheid zou hebben gehad om de woning over te nemen geen doel treft. Ook heeft de kantonrechter overwogen dat voorafgaand aan de finale verdeling van de nalatenschap, [gedaagde partij+qq] gedegen onderzoek moet doen naar een aantal door [eisende partij] gestelde rechtshandelingen waaronder aan [betrokkene 3] en/of [betrokkene 2] bij leven van moeder verstrekte leningen en/of schenkingen, en dat zij hen waar nodig om uitleg dan wel rekening en verantwoording daarvoor moet vragen.
2.14.
Op 12 januari 2020 heeft [eisende partij] tegen [gedaagde partij+qq] een klacht ingediend bij de Kamer voor het notariaat. De negen klachtonderdelen komen erop neer dat [gedaagde partij+qq] als afwikkelingsbewindvoerder haar werkzaamheden niet zorgvuldig (heeft) verricht. Bij beslissing van 11 augustus 2020 is de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.
2.15.
Bij e-mail van 25 februari 2020 met bijlagen heeft [gedaagde partij+qq] [eisende partij] en de zussen bericht dat zij - naar aanleiding van de beschikking van de kantonrechter van 15 november 2019 - de leningen en schenkingen van de ouders aan alle erfgenamen heeft bekeken en beoordeeld en in een overzicht heeft samengevat. Dit overzicht is in deze e-mail weergegeven. Over een aantal schenkingen aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] merkt zij op dat deze in strijd zijn met het verbod van Selbsteintritt zijn verricht, maar dat zij deze als afwikkelingsbewindvoerder bekrachtigt. In haar e-mail schrijft zij daarover het volgende:
‘(…) Vanaf 2010 is er door [betrokkene 3] en [betrokkene 2] gebruik gemaakt van de volmacht welke aan hen in 2008 is verstrekt, zowel door uw vader als door uw moeder. Sinds het verlenen van de volmacht zijn de schenkingen aan u allen voortgezet. Soms heeft uw vader zelf nog getekend, soms uw moeder en soms is de volmacht gebruikt. Daar is geen consistente lijn in te vinden, wel in het feit dat aan u alleen dezelfde schenkingen zijn gedaan, te weten een bedrag ter grootte van de vrijstelling. Doordat in de volmacht van zowel uw moeder als uw vader het selbsteintritt verbod niet is uitgesloten kan ik niet anders dan tot de conclusie komen dat de schenkingen aan [betrokkene 3] van 2010 tot en met 2013 en aan [betrokkene 2] van 2012 tot en met 2018 nietig zijn. Dat zou betekenen dat deze voor niet geschonken worden gehouden en derhalve terug vloeien in de nalatenschap. (…)
Als executeurafwikkelingsbewindvoerder heb ik de bevoegdheid krachtens artikel 3:69 BW een nietige rechtshandeling te
bekrachtigen. Aangezien het overduidelijk de bedoeling van uw ouders is geweest om u allen jaarlijks de vrijstelling te schenken, zou het niet in de lijn van uw ouders liggen om bij twee van de vier dochters de jaarlijkse schenking terug te draaien. Derhalve deel ik u middels deze email mede dat ik de schenkingen aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hierbij bekrachtig zodat deze vanaf heden als geldige schenkingen aangemerkt zullen worden. (…)’
Met het voorgaande zijn door vader en/of moeder de volgende totalen aan de kinderen geschonken:
aan eiseres: € 93.467,54
aan [betrokkene 3] € 181.406,79
aan [betrokkene 2] € 108.611,01
aan [betrokkene 6] € 110.093,54
2.16.
In februari 2020 heeft [eisende partij] bij beroepschrift het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch verzocht de onder 2.13 vermelde beschikking van de kantonrechter van 15 november 2019 te vernietigen en haar verzoeken in eerste aanleg bij de kantonrechter alsnog toe te wijzen. Bij beschikking van 15 oktober 2020 heeft het Gerechtshof de verzoeken van [eisende partij] afgewezen en de beschikking van de kantonrechter van 15 november 2019 bekrachtigd. Het Gerechtshof heeft onder meer overwogen dat onderzoekingen door [gedaagde partij+qq] naar de correctheid van schenkingen en leningen (inmiddels) hebben plaatsgevonden aan de hand van de aanwezige administratie, waarbij geen onjuistheden aan het licht gekomen zijn en dat de bekrachtiging door [gedaagde partij+qq] van (nietige) schenkingen in voldoende mate is verantwoord. Verder is overwogen dat de levering van de verkochte woning niet kan worden aangemerkt als een door de kantonrechter in het vonnis van 7 juni 2019 verboden verdelingshandeling. Ook is overwogen dat [eisende partij] onvoldoende concrete gronden en omstandigheden heeft aangedragen dan wel onderbouwd die zodanig gewichtige redenen zijn dat ontslag van [gedaagde partij+qq] zou moeten volgen. Het Gerechtshof is niet ingegaan op de uitleg van het testament en de stelling van [eisende partij] dat [gedaagde partij+qq] zich ten onrechte gedraagt als een executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
2.17.
Op 9 april 2021 heeft [eisende partij] [gedaagde partij+qq] , haar zussen en de kopers van de woning gedagvaard in een bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant. In de procedure vordert [eisende partij] diverse verklaringen voor recht. Onder meer vordert [eisende partij] een verklaring voor recht dat [gedaagde partij+qq] niet is aan te merken als afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap en daarom alle rechtshandelingen die zij in die vermeende hoedanigheid heeft verricht niet rechtsgeldig en onrechtmatig zijn, en dat de woning daardoor nog steeds in eigendom toebehoort aan de nalatenschap en dat kopers de woning daarom moeten ontruimen. Ook vordert [eisende partij] verklaringen voor recht dat de nalatenschap vorderingen heeft ter zake van, zoals zij het stelt, vermeende schenkingen, onnodige zorgkosten en andere niet-verantwoorde uitgaven ten laste van de rekening van moeder.
2.18.
Op 9 september 2020 heeft [eisende partij] bij het Gerechtshof Amsterdam een beroepschrift ingediend tegen de onder 2.14 vermelde beslissing van de Kamer voor het notariaat van 11 augustus 2020. Bij beslissing van 6 april 2021 heeft het Gerechtshof de door [eisende partij] bestreden beslissing bevestigd.
2.19.
Bij brief van 9 november 2021 heeft [gedaagde partij+qq] aan [eisende partij] onder meer het volgende bericht:
‘(…)
In verband met de afwikkeling van de nalatenschap van uw moeder kan ik u meedelen dat nu tot een afronding zou kunnen worden gekomen, zij het dat er nog een procedure loopt.
Ik ben voornemens op 30 november a.s. over te gaan tot uitkering van het erfdeel van uw vader. Dat wil zeggen dat ik de nalatenschap van uw moeder niet volledig afwikkel. Daarmee blijf ik als executeur-afwikkelingsbewindvoerder in functie. Zoals u weet ben ik bevoegd om schulden af te lossen en de nalatenschap te verdelen zonder uw toestemming of medewerking, maar ben ik wel verplicht om u te informeren, hetgeen ik bij deze doe.
(…)
Als bijlage treft u een overzicht aan van de uitkering van het erfdeel van uw vader aan u en uw zusters. Zoals u weet neemt deze vordering jaarlijks met 3% enkelvoudige rente toe. Ik zal dit erfdeel plus de rente tot 1 december a.s. aan u en uw zusters uitkeren. Daarbij zal ik de hoofdsom van de schulden die u aan de nalatenschap van uw moeder heeft, verrekenen (zodat verdere renteopbouw niet meer plaatsvindt) (…) Derhalve zal ik aan u een bedrag van EUR 33.727,82 uitkeren.
Momenteel is de stand van de bankrekening EUR 762.760,42. Na uitkering van het erfdeel van uw vader, onder verrekening van de schulden aan uw moeder, resteert bij mij een bedrag van EUR 260.508,85.
(…)’
Bij de brief is een schema gevoegd, getiteld ‘uitkering erfdeel vader’. Daarop is onder meer het erfdeel per erfgenaam vermeld (€ 166.652,25 inclusief rente en voorgeschoten erfbelasting). Op het erfdeel van [eisende partij] zijn bedragen ter zake van sieraden
(€ 2.689,50), lening (€ 120.234,93) en aandeel [betrokkene 1] (€ 10.000,00) in mindering gebracht. Het totaal aan [eisende partij] en de zussen in verband uit te keren bedrag in verband met het erfdeel van vader bedraagt € 502.251,57.
2.20.
Ter zitting heeft [gedaagde partij+qq] medegedeeld dat zij in afwachting van dit vonnis geen uitkeringen aan de zussen zal doen.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - na wijziging van eis - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde partij+qq] verbiedt om geldsommen van de nalatenschap aan erfgenamen over te maken totdat de rechtbank in de bodemprocedure eindvonnis heeft gewezen, zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per keer dat [gedaagde partij+qq] dit verbod overtreedt, zulks met een maximum van € 500.000,00, althans een zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. [gedaagde partij+qq] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vorderingen het volgende, samengevat, ten grondslag. [eisende partij] heeft bij haar vordering een spoedeisend belang, gelet op het voornemen van [gedaagde partij+qq] om uitkeringen te doen (in totaal, afgerond, € 502.000,00 van de nalatenschap ter grootte van, afgerond, € 762.000,00). De uitleg die [gedaagde partij+qq] aan het testament geeft is onjuist. De in het testament van moeder opgenomen benoeming van vader tot afwikkelingsbewindvoerder - dan wel een kandidaat-notaris indien vader na zijn aanvaarding die taak niet zou kunnen of willen voortzetten - geldt als gevolg van zijn vooroverlijden niet meer. Dit geldt ook voor de wettelijke verdeling ex artikel 4:13 BW. Het bewindvoerderschap kwam op grond van de testamenten van vader en moeder slechts aan de langstlevende (vader of moeder) toe, en dat uitsluitend om de problemen op te lossen die een onverdeeldheid - ingeval de langstlevende de wettelijke verdeling ex artikel 4:13 BW ongedaan maakt - voor die langstlevende met zich mee kunnen brengen. Het afwikkelingsbewindvoerderschap waarborgt dan de positie van de langstlevende ten opzichte van de andere erven. Feitelijk voorziet het testament van moeder daarmee grotendeels niet in de situatie dat vader zou vooroverlijden. Het voorgaande betekent dat [gedaagde partij+qq] niet als (opvolgend) afwikkelingsbewindvoerder kan worden aangemerkt; niet zíj, maar uitsluitend de gezamenlijke erfgenamen zijn op grond van hun beneficiaire aanvaarding, de vereffenaars en als zodanig bevoegd om de tot de nalatenschap behorende goederen te beheren en daarover te beschikken. De rechtshandelingen die [gedaagde partij+qq] als vermeend afwikkelingsbewindvoerder heeft verricht (zoals de verkoop en levering van de woning en de effectenportefeuille en de bekrachtiging van schenkingen), of voornemens is te verrichten (de verdere verdeling), zijn niet rechtsgeldig en onrechtmatig. Vader wilde dat de woning binnen de familie bleef en [eisende partij] is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om de woning over te nemen. De verkopend makelaar was van de situatie op de hoogte, zodat aangenomem kan worden dat hij de kopers heeft geïnformeerd zodat goede trouw van de kopers niet kan worden aangenomen. Voorstelbaar is dat de woning moet worden teruggeleverd en de nalatenschap de koopsom zal moeten terugbetalen, waarvoor de resterende nalatenschap (inclusief een mogelijk sterk in waarde gedaalde woning) dan echter als gevolg van de uitkeringen ontoereikend is. Dit kan voor de nalatenschap allerlei verhaalsproblemen opleveren. Het is gelet op de zaken die spelen in de bodemprocedure, waarbij veel nog niet is geverifieerd (waaronder de juistheid van bedragen van de schenkingen en de leningen en de rechtmatigheid van deze handelingen), hoe dan ook onverstandig om tot uitkering over te gaan voordat de rechtbank eindvonnis heeft gewezen. Bij het voorgaande is volgens haar van belang dat moeder al jaren dementerend was en daardoor niet goed in staat is haar wil te bepalen. Door haar verrichte rechtshandelingen, meer in het bijzonder schenkingen en leningen daarom ex artikel 3:34 BW vernietigbaar zijn.
3.3.
[gedaagde partij+qq] voert verweer. Zij heeft daartoe het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Een kort geding leent zich niet voor beantwoording van de vraag of [gedaagde partij+qq] executeur-afwikkelingsbewindvoerder is. [gedaagde partij+qq] is in de hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder al tweemaal door [eisende partij] in rechte betrokken. Hiermee, en ook met diverse andere handelingen, heeft [eisende partij] erkend dat [gedaagde partij+qq] tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder is benoemd en als zodanig bevoegd is om namens de nalatenschap (rechts)handelingen te verrichten. Het door [eisende partij] (pas recent) ingenomen standpunt dat [gedaagde partij+qq] niet bevoegd was en is, is hiermee niet te rijmen. De uitleg die [eisende partij] geeft aan het testament van moeder (en ook aan het voor deze procedure niet relevante testament van vader), is onjuist. [gedaagde partij+qq] is wel degelijk benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder. Omdat [gedaagde partij+qq] handelt in haar hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder moet de vordering tegen [gedaagde partij+qq] in persoon worden afgewezen. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. Het is de taak van [gedaagde partij+qq] om de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen en zij is zelfstandig bevoegd om de nalatenschap te verdelen. [eisende partij] is in de gelegenheid gesteld om de woning over te nemen, maar zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. [eisende partij] heeft niet meer geboden dan de WOZ-waarde (€ 493.000,00 in 2018), die aanzienlijk minder bedroeg dan de gebleken marktwaarde (€ 565.000,00). De woning is bevoegd verkocht en geleverd en de levering was geen verdelingshandeling. Ook indien [gedaagde partij+qq] hiertoe niet bevoegd was, doet dit er niet aan af dat de kopers te goeder trouw waren. Zelfs als van een geldige koopovereenkomst geen sprake zou zijn en de koopsom terugbetaald zou moeten worden, dan is de nalatenschap (in dat geval inclusief de woning) daarvoor toereikend, zodat van een verhaals- of restitutierisico geen sprake is. Niet alle schenkingen zijn gedaan op basis van de volmacht; moeder heeft ook zelf voor schenkingen getekend, waaronder de schenking aan [betrokkene 3] van € 100.000,00 die vooral ter discussie wordt gesteld door [eisende partij] , en die zijn zonder meer rechtsgeldig. Anders dan [eisende partij] stelt is bij de door [gedaagde partij+qq] aangekondigde uitkeringen geen sprake van een verdelingshandeling, maar van aflossing van schulden van de nalatenschap, meer in het bijzonder de uitkering van het erfdeel van vader. [eisende partij] heeft de omvang van de erfdelen en toegepaste verrekeningen niet betwist. De nalatenschap ligt voor verdeling gereed en het is niet redelijk om de andere erfgenamen nog langer te laten wachten, zeker niet gezien het feit dat zij geconfronteerd worden met aanzienlijke kosten voortvloeiend uit de houding van [eisende partij] . Daar komt bij dat de schuld aan de kinderen in verband met het erfdeel van vader jaarlijks toeneemt met 3% enkelvoudige rente en over het saldo van de nalatenschap als geheel een negatieve bankrente van 0,5% verschuldigd waardoor het saldo van de nalatenschap alleen maar minder wordt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering. Dit betekent dat [eisende partij] ontvankelijk is in haar vordering.
Algemeen over het geschil
4.2.
Aanleiding voor de vordering is een brief van [gedaagde partij+qq] van 9 november 2021 aan [eisende partij] waarin zij in hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder aangeeft over te gaan tot aflossing van schulden van de nalatenschap van moeder. Het gaat om schulden van de nalatenschap van moeder aan de kinderen die zijn ontstaan door de wettelijke verdeling van de nalatenschap van vooroverleden vader. Als aangegeven in de brief, zullen met de schulden aan de kinderen diverse geldleningen worden verrekend die door de jaren heen door moeder, en destijds vader, aan de kinderen zijn verstrekt, althans in zoverre deze niet zijn afgelost. Aflossing van geldleningen gebeurde in het verleden deels door schenkingen aan de kinderen door moeder en destijds vader. De bedragen van verstrekte leningen en deels die van de schenkingen zijn voor ieder van de kinderen verschillend.
4.3.
[eisende partij] verzet zich tegen de wijze van afrekening zoals [gedaagde partij+qq] in haar brief heeft aangekondigd. [eisende partij] is het niet eens met de aan de afrekening ten grondslag gelegde uitgangspunten. Zo verzet zij zich tegen een schenking van moeder aan haar zus [betrokkene 3] van € 100.000,00. Zij meent dat deze schenking onder invloed van een geestelijke stoornis is gedaan waardoor deze vernietigbaar is, althans niet als een schenking in de afrekening moet worden betrokken. Daarnaast verzet zij zich tegen een aantal schenkingen in meerdere jaren aan twee andere zussen. Deze bleken volgens [gedaagde partij+qq] niet rechtsgeldig op formele gronden. Omdat deze schenkingen echter wél gelijk zijn aan schenkingen die in dezelfde jaren aan [eisende partij] en aan een andere zus werden gedaan, en ze gelijk waren aan wat vader en moeder gewoon waren om jaarlijks aan de kinderen te schenken, heeft [gedaagde partij+qq] in kwaliteit als afwikkelingsbewindvoerder deze schenkingen bekrachtigd.
4.4.
Het bezwaar van [eisende partij] is echter dat, naar zij stelt, [gedaagde partij+qq] volgens het testament van moeder niet als afwikkelingsbewindvoerder kan worden aangemerkt en de hiervoor besproken leningen daarom niet zou kunnen bekrachtigen. Om dezelfde reden vindt [eisende partij] dat [gedaagde partij+qq] niet bevoegd was om de woning van moeder te verkopen en te leveren, zoals zij heeft gedaan. Volgens haar moet dit worden teruggedraaid, wat zou betekenen dat de koopsom aan kopers moet worden terugbetaald. Daardoor is er volgens [eisende partij] geen ruimte voor een aflossing zoals [gedaagde partij+qq] nu voornemens is te doen, nog daargelaten dat [gedaagde partij+qq] niet tot die aflossing bevoegd zou zijn omdat zij niet als afwikkelingsbewindvoerder zou kunnen worden aangemerkt.
Uitleg van het testament
4.5.
Volgens [eisende partij] voorziet het testament van moeder niet in de benoeming van een afwikkelingsbewindvoerder in de situatie van een vooroverlijden van vader, zoals thans aan de orde. Het afwikkelingsbewind in het testament zou volgens haar uitsluitend zien op de situatie dat vader de wettelijke verdeling van de nalatenschap van moeder niet zou aanvaarden en er een verdeling samen met de kinderen als erven moet plaatsvinden. Door het vooroverlijden van vader, kan van een wettelijke verdeling van de nalatenschap van moeder geen sprake zijn waardoor, volgens [eisende partij] , de in het testament opgenomen regeling van het afwikkelingsbewind geen toepassing kan vinden. Daarom zou het nu aan gezamenlijke erven zijn – de vier zussen gezamenlijk – om te vereffenen.
4.6.
Voor voornoemde stellingen wijst [eisende partij] op een bepaling in het testament onder VII inhoudende dat aan de bewindvoerder alle bevoegdheden toekomen die nodig zijn om
bovenstaande verdeling(cursief door de voorzieningenrechter) zelfstandig tot stand te brengen. Omdat het testament niet voorziet in een andere wijze van verdeling dan een wettelijke, zou deze verwijzing alleen betrekking kunnen hebben op de wettelijke verdeling, meer specifiek de wettelijke verdeling en de afwijkingen daarop die daarvóór onder IV van het testament zijn bepaald.
4.7.
[gedaagde partij+qq] voert het verweer dat bij een wettelijke verdeling een afwikkelingsbewind niet aan de orde is, immers gaat de nalatenschap naar de langstlevende en wordt er dan niets verdeeld of afgewikkeld. De verwijzing naar
bovenstaande verdelingonder VII van het testament zal om die reden juíst geen betrekking kunnen hebben op de wettelijke verdeling, zoals onder IV van het testament geregeld. Nu vader is vooroverleden en daardoor van een aanvaarding door hem van een benoeming tot afwikkelingsbewindvoerder geen sprake kan zijn, is volgens VII van het testament de oudste kandidaat-notaris als in VII vermeld daartoe benoemd, in wiens plaats [gedaagde partij+qq] nu als notaris is getreden.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Zoals ook in het tussenvonnis van de kantonrechter van 7 juni 2019 is onderkend, gaat het hier om een vraag van uitleg. Hoewel de kantonrechter partijen in dat vonnis in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover uit te laten bij akte, is de vraag daarna in de procedure niet meer aan de orde gekomen, kennelijk omdat de daarin aan de orde zijnde vordering van [eisende partij] op andere gronden al niet toewijsbaar bleek. Ook in het daarvan ingestelde appel is het hof niet aan die vraag toegekomen. Thans loopt er een bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant (zaaknummer 370980) waarin mogelijk wél aan de vraag wordt toegekomen. In dit kort geding moet daarop worden vooruitgelopen.
4.9.
Dat brengt de voorzieningenrechter op het volgende. Bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Daarbij moet niet alleen de letterlijke tekst van het testament worden gevolgd maar ook de bedoeling van de overledene. Partijen hebben zich over de kennelijke bedoeling van partijen bij het testament niet uitgelaten, althans niet anders dan wat daarover uit het testament zelf zou kunnen volgen. Bij de beoordeling zal de voorzieningenrechter daarom uitsluitend van de tekst van het testament uitgaan. Uit de tekst kan, anders dan [eisende partij] betoogt, niet worden afgeleid dat de regeling van het afwikkelingsbewind onder VII alleen ziet op de situatie dat de langstlevende de wettelijke verdeling niet zou aanvaarden en zou moeten vereffenen met de kinderen. In de regeling staat geen verwijzing naar die door [eisende partij] beschreven situatie. Daardoor moet er, in het kader van de beoordeling in dit kort geding, van worden uitgegaan dat met
bovenstaande verdelingin VII uitsluitend wordt verwezen naar de verdeling met een afwikkelingsbewind zoals die in dezelfde paragraaf is geregeld. De conclusie is dan ook dat [eisende partij] niet wordt gevolgd in haar stelling dat de regeling van het afwikkelingsbewind in het testament beperkt is tot een situatie waarin vader de wettelijke verdeling niet zou hebben aanvaard.
4.10.
De voorzieningenrechter zal [eisende partij] dan ook niet volgen in wat zij over de (on)bevoegdheid van [gedaagde partij+qq] als afwikkelingsbewindvoerder heeft gesteld. Er bestaat gerede twijfel over de door [eisende partij] gestelde verplichting van [gedaagde partij+qq] om zich te onthouden van afwikkelingshandelingen, waaronder de door haar aangekondigde betaling van schulden van de nalatenschap aan de kinderen.
Belangenafweging
4.11.
Het voorgaande leidt in beginsel tot afwijzing van de gevraagde voorziening. Het te verwachten nadeel van een eiser in kort geding bij het uitblijven van een veroordeling kan echter zo groot zijn en verhoudingsgewijs zoveel zwaarder wegen dat door het te verwachten nadeel voor de verwerende partij, ondanks een ruime mate van onzekerheid over de door eiser gestelde rechtsverhouding, een veroordeling zoals gevorderd op zijn plaats is. Hierbij zal steeds ook het voorlopige karakter van het rechterlijk oordeel in kort geding moeten worden meegewogen, waarbij sprake zal kunnen zijn van een min of meer in elkaar overvloeiende afweging van recht en belang. Deze afweging kan zo ver gaan dat de belangen van eiser afgezet tegen die van gedaagde maatregelen vergen dat een bestaande situatie wordt bevroren in afwachting van een bodemprocedure, ook al is er gerede twijfel over de toewijsbaarheid van de vordering.
4.12.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een andere beoordeling op grond van een belangenafweging zoals hiervoor beschreven. Het belang van [eisende partij] bij de door haar gevraagde voorziening is, naar zij stelt, dat de nalatenschap waarin zij een erfdeel en daarmee belang heeft, een incassorisico loopt voor mogelijke vorderingen op een of meerdere van de kinderen die zullen ontstaan op het moment dat de uitgangspunten in de door [gedaagde partij+qq] bij brief van 9 november 2021 niet zouden kloppen. In dat verband wijst [eisende partij] op een, naar zij stelt, niet rechtsgeldige schenking van moeder aan [betrokkene 3] van
€ 100.000,00. Volgens haar is deze schenking gedaan onder invloed van een geestelijke stoornis. Moeder was dementerend en had geen overzicht over haar zaken. Als voorbeeld geeft zij dat in een overleg met de kinderen over de begrafenis van vader, moeder zou hebben gemeend dat het over haar eigen begrafenis ging.
4.13.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de enkele omstandigheid dat moeder dementerend was, niet dat zij niet in staat was haar wil met betrekking tot deze schenking te bepalen. Moeder was niet handelingsonbekwaam. Van de schenking is een onderhandse, door moeder ondertekende, akte opgemaakt zodat ook dat niet direct duidt op een lichtzinnigheid met betrekking tot het doen van deze schenking. Maar als dat in de bodemprocedure anders wordt beoordeeld – het geschil ligt in de eerder genoemde bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant voor – en het gevolg daarvan zou zijn dat [betrokkene 3] het bedrag moet terugbetalen, is het nog maar de vraag of zij daartoe niet in staat zou zijn en er dus sprake is van een reëel incassorisico. [eisende partij] heeft geen omstandigheden gesteld waaruit een bijzonder risico kan worden afgeleid. In ieder geval zal een deel van een alsdan bestaande vordering verrekend kunnen worden met het erfdeel van [betrokkene 3] dat, evenals de andere erfdelen, vooralsnog onder [gedaagde partij+qq] zal blijven. Volgens opgave van [gedaagde partij+qq] bedraagt het saldo van de gezamenlijke erfdelen, na de uitbetaling van de schulden, ruim € 200.000,00.
4.14.
Voor de schenkingen aan twee andere zussen die door [gedaagde partij+qq] in haar hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder zijn bekrachtigd, en door [eisende partij] worden bestreden, geldt hetzelfde. Het gaat om een totaal aan schenkingen van (afgerond)
€ 26.000,00. Als deze schenkingen op enig moment moeten worden terugbetaald, zou de nalatenschap deze met de bij [gedaagde partij+qq] achtergebleven erfdelen kunnen verrekenen.
4.15.
[eisende partij] stelt daarnaast dat de nalatenschap moet beschikken over voldoende middelen voor een eventuele terugbetaling van de koopsom van de woning als op enig moment zou komen vast te staan dat deze verkoop door [gedaagde partij+qq] niet rechtsgeldig was. Echter, hiermee gaat [eisende partij] er aan voorbij dat de kopers van woning naar zij stellen van de bevoegdheid van [gedaagde partij+qq] zijn uitgegaan en dat zij mogelijk als derden te goeder trouw tegen haar mogelijke onbevoegdheid worden beschermd. Verder gaat [eisende partij] eraan voorbij dat een niet-rechtsgeldige verkoop namens de nalatenschap nog altijd namens de nalatenschap kan worden bekrachtigd, wat voor de hand kan liggen nu de woning ruim boven de taxatiewaarde is verkocht. Gesteld noch gebleken is dat de woning voor een hoger bedrag verkocht had kunnen worden.
4.16.
Gelet op de voorgaande overwegingen kan, anders dan [eisende partij] betoogt, niet worden aangenomen dat het onverstandig is dat er nu al een uitbetaling van schulden aan de kinderen zal plaatsvinden, integendeel heeft de nalatenschap, voor de belangen waarvan [gedaagde partij+qq] dient op te komen, belang bij een snelle uitbetaling omdat de betrokken gelden thans met een negatieve (bank)rente van 0,5% worden belast. Dat belang prevaleert boven het door [eisende partij] gestelde incassorisico zoals hiervoor besproken en beoordeeld.
4.17.
De gevraagde voorziening wordt daarom geweigerd.
Proceskosten
4.18.
Gelet op de aard van het geschil staan de (indirect) betrokken partijen tot elkaar in een familierelatie. Ingevolge artikel 237 lid 1 Rv heeft de rechter de bevoegdheid om in rechtsgedingen tussen (onder meer) zussen in dezelfde graad de proceskosten te compenseren, ongeacht wie van hen in het gelijk is gesteld. In de Nederlandse rechtspraktijk is op basis van dit voorschrift een bestendige gedragslijn ontwikkeld die er op neer komt dat in gedingen tussen familieleden ongeacht de uitkomst de proceskosten in beginsel worden gecompenseerd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van die gedragslijn rechtvaardigen. Van dergelijke omstandigheden is hier sprake. Het is niet de eerste keer dat [eisende partij] vorderingen tegen [gedaagde partij+qq] instelt, waarbij zij moet beseffen dat de kosten die [gedaagde partij+qq] daarvoor aan rechtsbijstand moet maken uiteindelijk ten laste zullen komen van de nalatenschap. Het pleitbare belang van [eisende partij] bij haar vordering is, zoals hiervoor overwogen, niet zodanig groot dat ook bij afwijzing van de vorderingen in deze procedure, de te liquideren kosten daarvan van [gedaagde partij+qq] op deze wijze voor rekening van de nalatenschap moeten komen. [eisende partij] zal daarom in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [gedaagde partij+qq] begroot op € 1.061,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst te vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde partij+qq] begroot op € 1.016,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op
6 december 2021