ECLI:NL:RBOBR:2023:155

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
21/2777
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de loonsanctie en re-integratie-inspanningen van de werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 12 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.C. Depeli, had bezwaar gemaakt tegen de loonsanctie die het UWV had opgelegd, omdat zij het loon van een werknemer tot 17 mei 2022 moest doorbetalen. De rechtbank oordeelt dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van de werknemer niet correct heeft vastgesteld, wat heeft geleid tot onduidelijkheid over de re-integratie-inspanningen van eiseres. De rechtbank volgt het UWV in zijn standpunt dat eiseres tekortgeschoten is in haar re-integratieverplichtingen, omdat zij onvoldoende rekening heeft gehouden met de fysieke beperkingen van de werknemer. De rechtbank concludeert dat eiseres niet in redelijkheid heeft kunnen vertrouwen op de adviezen van de bedrijfsarts en dat zij onvoldoende inspanningen heeft verricht om de werknemer te re-integreren. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2777

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.C. Depeli),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: E.A.M. Vervoort-ter Haar).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit [woonplaats] (de werknemer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV dat eiseres het loon van de werknemer tot 17 mei 2022 moet doorbetalen (loonsanctie).
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is het
UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft besloten dat eiseres het loon van
de werknemer een jaar langer moet doorbetalen, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de
rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Geen heropening van het onderzoek
4. Voordat het onderzoek op de zitting is gesloten, heeft de gemachtigde van eiseres
opgemerkt dat zij naar aanleiding van de zitting nadere informatie zou kunnen opvragen bij eiseres. Zij heeft gevraagd daartoe in de gelegenheid te worden gesteld.
4.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, want er is geen
sprake van een situatie waarin het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet volledig is geweest. Eiseres is namelijk met de brief van 24 november 2022 uitgenodigd om deel te nemen aan de zitting. In die brief is eiseres er ook op gewezen dat de rechtbank het beroep alleen kan bespreken met partijen die aan de zitting deelnemen. Daarom heeft de rechtbank partijen aangeraden om aan de zitting deel te nemen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd opgemerkt dat de arts gemachtigde er voor heeft gekozen om de zitting niet bij te wonen en het niet nodig vond om een verzoek om aanhouding te doen. Dat enkele vragen van de rechtbank tijdens de zitting onbeantwoord zijn gebleven, is een gevolg dat onder die omstandigheden voor rekening en risico van eiseres komt.
Relevante feiten en omstandigheden
5. De werknemer was bij eiseres werkzaam als chauffeur voor 38 uur per week. Op
14 mei 2019 heeft hij zich ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten.
5.1.
Na zijn ziekmelding is de werknemer gere-integreerd in het eigen werk. Vanaf februari 2020 werkte hij 32 uur per week in het eigen werk. Op 28 mei 2020 heeft bedrijfsarts R.J. Vervloet een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden, met een urenbeperking die inhoudt dat de werknemer 30 tot 32 uur per week kan werken. De bedrijfsarts heeft op dezelfde dag gerapporteerd dat het aantal uren waarin de werknemer werkt (32 uur per week) voor hem goed te doen is en hij adviseert dat de werknemer kan doorgaan met de eigen werkzaamheden. De bedrijfsarts heeft geen fysieke beperkingen aangenomen.
5.2.
Op verzoek van eiseres heeft Elabo, een bureau voor arbeidsdeskundig advies, in juni 2020 een re-integratieonderzoek verricht. De uitkomst daarvan is neergelegd in een arbeidsdeskundig re-integratieadvies van 12 juni 2020. Daarin is geconcludeerd dat het eigen werk voor de werknemer passend is en dat bij eiseres geen ander passend werk voorhanden is. Als de belastbaarheid van de werknemer dat toelaat, kan verder worden opgebouwd in de eigen functie. Omdat de werknemer op dat moment voor het maximale aantal uren (32 uur per week) gere-integreerd is in het eigen werk, wordt geen
re-integratietraject geadviseerd. De conclusies van Elabo zijn gebaseerd op de door de bedrijfsarts opgestelde FML van 28 mei 2020. Naar aanleiding van het re-integratieadvies is geen re-integratietraject in spoor 2 gestart.
5.3.
Op 16 juli 2020 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om de werknemer vanaf week 34 volledig te laten hervatten in het eigen werk. Daarbij heeft hij aangeraden om de werknemer voor 95% hersteld te melden in afwachting van behandeladviezen en de gevolgen van de te volgen behandelingen voor de tijdsbesteding. Vervolgens heeft de werknemer vanaf augustus 2020 zijn eigen werk weer volledig hervat en heeft de bedrijfsarts op 20 augustus 2020 geen argumenten om hem langer arbeidsongeschikt te beschouwen. Op 19 oktober 2020 heeft eiseres de werknemer volledig hersteld gemeld.
5.4.
In het Actueel oordeel van 9 februari 2021 heeft de bedrijfsarts naar de FML van 28 mei 2020 verwezen. Daarbij heeft hij opgemerkt dat sprake is van een aanpassing in werktijden naar 24 uur per week, omdat de werknemer gedurende twee dagen per week een behandeltraject volgt. Sinds januari 2021 werkt hij nog 24 uur per week.
5.5.
Op of omstreeks 13 april 2021 is de werknemer op initiatief van eiseres gestopt met zijn werkzaamheden en is hij volledig ziek gemeld.
5.6.
De werknemer heeft op 1 maart 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden om na te gaan of eiseres aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Dit onderzoek heeft geleid tot de besluiten onder het kopje ‘Inleiding’.
5.7.
Omdat de WIA-aanvraag enkele dagen te laat is ingediend, heeft het UWV de einddatum van de WIA-wachttijd vastgesteld op 17 mei 2021.
Standpunten van partijen
Standpunt van het UWV
6. Volgens het UWV is eiseres tekortgeschoten in haar re-integratieverplichtingen
door bij de re-integratie ervan uit te gaan dat de werknemer geen fysieke beperkingen heeft. Het UWV stelt dat de werknemer ook fysiek beperkt is. Door uit te gaan van een te forse belastbaarheid is onduidelijk of het (aangepaste) eigen werk van de werknemer passend is. Daardoor is ook niet duidelijk of eiseres terecht heeft afgezien van re-integratie in spoor 2.
6.1.
Het UWV wijst op het rapport van de primaire arts van het UWV van 13 april 2021.
Hieruit volgt dat de werknemer onder meer bekend is met een lichamelijke aandoening. De arts van het UWV heeft vanwege deze aandoening beperkingen aangenomen voor tillen en dragen, reiken, trillingsbelasting, boven schouderhoogte werken en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk. Deze fysieke beperkingen zijn, naast beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden, opgenomen in de FML van 14 april 2021 en arbitrair van toepassing vanaf 1 mei 2020.
6.2.
Op 23 april 2021 heeft de arts van het UWV telefonisch overleg gevoerd met de
bedrijfsarts over het verschil in fysieke belastbaarheid tussen de beoordeling van het UWV en de beoordeling van de bedrijfsarts. In het telefoonrapport dat de arts van het UWV van dat gesprek heeft opgesteld, is vermeld dat ook de bedrijfsarts heeft overwogen om vanwege de lichamelijke aandoening fysieke beperkingen aan te nemen. Maar de welwillendheid van de werknemer om het eigen werk te blijven doen, was zo groot dat de bedrijfsarts is meegegaan in de wens van de werknemer om geen fysieke beperkingen op te nemen in de FML, zodat de werknemer geschikt zou blijven voor het eigen werk. De bedrijfsarts was het eens met de door de arts van het UWV gestelde fysieke beperkingen. De arts van het UWV concludeert vervolgens dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van de werknemer niet juist heeft vastgesteld door geen fysieke beperkingen aan te nemen.
6.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het oordeel van de primaire arts
onderschreven en daaraan toegevoegd dat de bevinding dat bij de werknemer sprake is van een lichamelijke aandoening gebaseerd is op informatie van de bedrijfsarts. De klachten die de werknemer tijdens het spreekuur bij de primaire arts heeft beschreven, passen bij de gestelde diagnose.
6.4.
De arbeidsdeskundige B&B wijst erop dat het advies van de door eiseres
ingeschakelde arbeidsdeskundige van Elabo, dat het eigen werk van de werknemer passend is, gebaseerd is op de FML van de bedrijfsarts, waarin geen rekening is gehouden met de fysieke beperkingen van de werknemer. Dat betekent dat de arbeidsdeskundige van Elabo geen goed beeld heeft gehad van de belastbaarheid van de werknemer en de conclusie dat de werknemer op dat moment geschikt te achten was voor het eigen werk niet kan worden gehandhaafd. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van Elabo blijkt ook niet dat er veel aandacht is geweest voor de fysieke belasting in het werk van chauffeur op een betonwagen die er volgens de arbeidsdeskundige B&B wel degelijk is. Hierover heeft de arbeidsdeskundige van Elabo zich geen goed oordeel kunnen vormen. Dit houdt ook in dat niet duidelijk is of er door eiseres had kunnen worden afgezien van het inzetten van een spoor 2 re-integratietraject. Dit kan na de Eerstejaarsevaluatie alleen achterwege blijven als er binnen drie maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie in eigen, aangepast werk of ander passend werd dat zo dicht mogelijk aansluit bij de functionele mogelijkheden. Achteraf bezien had de conclusie dat er uitzicht bestond op hervatting in eigen werk naar alle waarschijnlijkheid niet getrokken mogen worden en had van eiseres ten tijde van de Eerstejaarsevaluatie toch verwacht mogen worden de mogelijkheden van de werknemer in spoor 2 te laten onderzoeken. Daarbij mag volgens de arbeidsdeskundige B&B duidelijk zijn dat het gegeven dat de werknemer een intelligentiescore heeft van 71 geen medische contra-indicatie vormt om dit te doen.
6.5.
De conclusie van de arbeidsdeskundige B&B is dat de belastbaarheid van de
werknemer niet juist is vastgesteld. Hierdoor is onduidelijk of het aangepaste eigen werk van de werknemer al dan niet passend is. Daardoor is ook niet duidelijk of eiseres terecht heeft afgezien van re-integratie in spoor 2.
Standpunt van eiseres
7. Eiseres is het niet eens met de conclusies van het UWV en stelt dat zij
voldoende inspanningen heeft verricht om de werknemer te re-integreren. Conform de adviezen van de bedrijfsarts heeft eiseres de werknemer gere-integreerd in het eigen werk. Ook heeft eiseres na het eerste ziektejaar een arbeidsdeskundige van Elabo ingeschakeld. De arbeidsdeskundige van Elabo heeft geadviseerd dat het eigen werk geschikt is en dat als de belastbaarheid dat toelaat verder kan worden opgebouwd in de eigen functie. Conform het advies van de arbeidsdeskundige van Elabo heeft eiseres geen re-integratietraject in spoor 2 gestart.
7.1.
Volgens eiseres heeft het UWV het besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Nu sprake
is van een besluit met een belastend karakter moet het UWV aannemelijk maken dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De motivering van de arbeidsdeskundige B&B dat “
wellichtconcrete re-integratiekansen zijn gemist” is daarom onvoldoende. Eiseres wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021 [1] .
7.2.
Daarnaast wijkt het oordeel van de verzekeringsarts B&B volgens eiseres af van het
oordeel van de primaire arts van het UWV en is de stelligheid van de bewering dat de bedrijfsarts de belastbaarheid niet correct heeft vastgesteld afgenomen. De arbeidsdeskundige B&B kan zijn stelling dat niet met zekerheid te zeggen is of het (aangepaste) eigen werk wel of niet passend is en of eiseres wel of niet terecht heeft afgezien van re-integratie in spoor 2 daarom niet handhaven. Verder vindt eiseres dat het UWV van een onjuist medisch beeld is uitgegaan, omdat bij de werknemer geen sprake is van een lichamelijke aandoening. Dit wordt bevestigd in de brief van de huisarts van 6 april 2021. Het verbaast eiseres ook dat het UWV in de FML van 14 april 2021 een urenbeperking van 22 uur per week heeft aangenomen, terwijl de werknemer uit vrije wil vanaf januari 2021 gedurende 24 uur per week werkte. Tot slot stelt eiseres dat de beslissing om geen re-integratietraject in spoor 2 te starten weloverwogen is genomen. Daarbij heeft eiseres betrokken dat de werknemer een IQ van 71 heeft en dat hij last had van psychische klachten. Gelet op deze omstandigheden heeft hervatting in het eigen werk de grootste kans van slagen. Eiseres heeft gewacht met het opstarten van een traject in spoor 2, omdat er zicht was op volledige hervatting binnen de eigen organisatie en in het eigen werk. Het UWV is bij haar beoordeling voorbij gegaan aan de individuele omstandigheden van de werknemer.
Toepasselijke wetgeving en rechtspraak
8. In artikel 65 van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beoordeelt of de
werkgeefster en de verzekerde (werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de
re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
8.1.
Het UWV moet zijn besluit deugdelijk motiveren. Een loonsanctiebesluit, zoals
bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, is een belastend besluit. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het daarom aan het UWV is om aannemelijk te maken dat de werkgeefster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het gaat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Bij het besluit moet het UWV duidelijk motiveren welke tekortkoming aan de werkgeefster wordt verweten en moet het UWV gemotiveerd uiteenzetten dat dit zonder deugdelijke grond is gebeurd. [2]
Het oordeel van de rechtbank
De inschatting van de belastbaarheid door de bedrijfsarts
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de (verzekerings)artsen van het UWV over de fysieke belastbaarheid van de werknemer. Daarbij is van belang dat de bedrijfsarts in zijn schriftelijke verslaglegging van 9 februari 2021 heeft vermeld dat sprake is van een lichamelijke aandoening en dat hij in reactie op vragen van de arts van het UWV heeft laten weten dat hij ook heeft overwogen om fysieke beperkingen aan te nemen, maar dat hij zich heeft laten leiden door de wensen van de werknemer en dat hij het eens is met de door de primaire arts vastgestelde beperkingen. De brief van de huisarts van 6 april 2021 geeft onvoldoende aanknopingspunten om eiseres te volgen in haar standpunt dat het UWV van een onjuist medisch beeld is uitgegaan. Deze brief was reeds bekend bij de (verzekerings)artsen en in zijn rapport van 11 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts B&B hierop gereageerd. Of de klachten van de werknemer afkomstig zijn van de gestelde lichamelijke aandoening of een andere oorzaak hebben, is volgens de verzekeringsarts B&B om het even, omdat de lichte beperkingen recht doen aan de fysieke klachten van de werknemer. De rechtbank volgt deze motivering van de verzekeringsarts B&B. Daarbij vaart de rechtbank niet alleen op bevindingen van (verzekerings)artsen van het UWV maar ook op het gegeven dat de bedrijfsarts van eiseres in het eerder genoemde telefonisch onderhoud te kennen heeft gegeven het eens te zijn met de door de primaire arts vastgestelde beperkingen.
9.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt over de urenbeperking. De urenbeperking speelt namelijk geen (relevante) rol bij de beoordeling van de
re-integratie-inspanningen en heeft niet bijgedragen aan de conclusie dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht. De conclusie van het UWV dat de belastbaarheid niet juist is vastgesteld, is immers alleen het gevolg van het niet aannemen van fysieke beperkingen door de bedrijfsarts.
9.2.
Ten slotte is de stelling van eiseres dat het oordeel van de verzekeringsarts B&B afwijkt van het oordeel van de primaire arts van het UWV niet juist. De primaire arts heeft weliswaar in eerste instantie gesteld dat de bedrijfsarts de belastbaarheid in grote lijnen adequaat heeft ingeschat, maar in het aanvullende telefoonrapport van 23 april 2021 staat dat na overleg is gebleken dat de bedrijfsarts de belastbaarheid “toch niet helemaal adequaat ingeschat heeft”. De conclusie van de verzekeringsarts B&B is vervolgens dat er geen verzekeringsgeneeskundige argumenten zijn om af te wijken van het primaire oordeel.
9.3.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de verzekeringsarts B&B kan worden gevolgd in het standpunt dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van de werknemer niet juist heeft vastgesteld.
De conclusie over de re-integratie-inspanningen
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de motivering van de arbeidsdeskundige B&B dat “
wellichtconcrete re-integratiekansen zijn gemist” onvoldoende is. De arbeidsdeskundige B&B heeft namelijk voorafgaand aan die conclusie duidelijk en uitgebreid uitgelegd wat de gevolgen zijn van het onvolledige belastbaarheidsprofiel voor de beoordeling van de geschiktheid voor het eigen werk van de werknemer en het niet inzetten van spoor 2. Deze motivering van de arbeidsdeskundige B&B is zodanig concreet dat het eiseres op basis daarvan voldoende duidelijk kon zijn waaruit haar tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestond. Daarmee was eiseres ook in de gelegenheid om die tekortkoming te herstellen. Omdat die verantwoordelijkheid bij haar ligt, is het dus niet aan de arbeidsdeskundige (B&B) om nader onderzoek naar de geschiktheid van het eigen werk te doen en mag de arbeidsdeskundige (B&B) in deze situatie volstaan met de conclusie dat onduidelijk is of de eigen functie passend is waardoor mogelijk re-integratiekansen in spoor 2 zijn gemist.
10.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat het UWV goed heeft gemotiveerd dat in de individuele omstandigheden van de werknemer geen (medische) contra-indicatie is gelegen om de mogelijkheden van de werknemer in spoor 2 te onderzoeken. Die beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
10.2.
Om deze redenen sluit de rechtbank zich aan bij de conclusie van de arbeidsdeskundige B&B dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Het volgen van het advies van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige
11. De rechtbank is van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat er geen deugdelijke grond is voor de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen. Het UWV heeft gesteld dat eiseres zich niet kan beroepen op inadequaat handelen en oordelen van de door haar ingeschakelde deskundigen en daarbij een beroep gedaan op vaste rechtspraak dat het voor rekening en risico van een werkgever is dat hij afgaat op een advies van een door hem ingeschakelde deskundige dat later onjuist blijkt te zijn geweest. [3] In haar uitspraak van 11 februari 2022 [4] heeft de rechtbank Oost-Brabant deze rechtspraak genuanceerd door rekening te houden met de vraag of van de werkgever in redelijkheid kan worden gevergd te twijfelen aan de adviezen van de bedrijfsarts. Deze nuancering kan eiseres echter niet baten. Eiseres heeft namelijk niet in voldoende mate gehandeld volgens de adviezen van de bedrijfsarts. Dat geldt in enige mate voor het pas op 19 oktober 2020 volledig hersteld melden van de werknemer, terwijl de bedrijfsarts al op 20 augustus 2020 had aangegeven dat er geen reden was om de werknemer langer arbeidsongeschikt te beschouwen. Maar het gaat vooral om het volledig ziekmelden van de werknemer medio april 2021, terwijl daar geen enkel advies van de bedrijfsarts aan ten grondslag ligt. Eiseres heeft hiervoor geen andere uitleg gegeven dan dat zij het zelf niet verantwoord vond om de werknemer op de zware vrachtwagen te laten rijden. Daardoor kan de rechtbank niet uitsluiten dat eiseres tijdens de re-integratie van de werknemer redenen heeft gehad om het advies van de bedrijfsarts in twijfel te trekken. Dat betekent dat de rechtbank er niet van overtuigd is dat sprake is geweest van een situatie waarin eiseres in redelijkheid mocht vertrouwen op aan haar gegeven adviezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en
mr. F.M.S. Requisizione, leden, in aanwezigheid van mr. F.C. Meulemans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Zie onder meer de uitspraken van de CRvB, 12 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3959, en CRvB, 5 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2235.
3.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:926.