ECLI:NL:CRVB:2021:1518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de motivering van een loonsanctie opgelegd door het Uwv in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een loonsanctie die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante is opgelegd. Appellante, een B.V., heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat de verplichting om het loon van een werknemer door te betalen heeft verlengd tot 4 maart 2019, omdat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante betwistte de motivering van de loonsanctie. De Raad oordeelde dat het besluit van het Uwv niet op een deugdelijke motivering berustte. De verzekeringsgeneeskundige rapporten die het Uwv had ingediend, gaven geen toereikende onderbouwing voor de stelling dat appellante niet mocht afgaan op het advies van haar bedrijfsarts. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, herroepte het besluit van 15 februari 2018 en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.204,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van loonsancties en de verantwoordelijkheden van werkgevers in re-integratieprocessen.