ECLI:NL:RBOBR:2022:2355

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/1141
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van uitkeringen door UWV in strijd met subsidiariteitsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de intrekking en terugvordering van uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW), de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de Werkloosheidswet (WW). Het UWV had de uitkeringen van eiser ingetrokken en teruggevorderd op basis van informatie verkregen uit bankafschriften die zonder medeweten van eiser waren opgevraagd. De rechtbank oordeelde dat het opvragen van deze bankafschriften in strijd was met het subsidiariteitsbeginsel, omdat het UWV eiser niet de kans had gegeven om zelf de informatie te verstrekken. Hierdoor had het bestreden besluit onvoldoende feitelijke grondslag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het besluit van het UWV, met de opdracht aan het UWV om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1141
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. H.M.A. van den Boogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. J. van Schaik).

1.Inleiding en korte leeswijzer

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of het UWV terecht heeft besloten tot intrekking en terugvordering van de aan eiser op grond van de Ziektewet (ZW), de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Werkloosheidswet (WW) toegekende uitkeringen. De rechtbank komt tot het oordeel dat het UWV geen juiste beslissing heeft genomen. De redenen voor dit oordeel zijn in punt 3 van deze uitspraak opgenomen. Het UWV moet daarom opnieuw op eisers bezwaar beslissen. Eerst wordt in punt 2 opgesomd om welke uitkeringen het gaat en welke procedurestappen er zijn genomen tot het moment van deze uitspraak.
1.2
De letterlijke tekst van de voor deze uitspraak relevante wettelijke bepalingen en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

2.Hoe de procedure tot nu toe is verlopen

ZW
Bij besluit van 24 september 2020 heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de ZW per 13 oktober 2015 ingetrokken.
Bij besluit van 24 september 2020 heeft het UWV de over de periode van 13 oktober 2015 tot en met 26 maart 2017 ten onrechte aan eiser betaalde uitkeringsbedragen van in totaal
€ 37.839,23 bruto van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 25 september 2020 heeft het UWV bepaald dat eiser het teruggevorderde bedrag van € 37.839,23 binnen zes weken na dit besluit moet betalen (invorderingsbesluit).
Bij besluit van 24 september 2020 heeft het UWV vastgesteld dat eiser naar aanleiding van zijn ziekmelding van 9 oktober 2017 geen ZW-uitkering krijgt.
Bij besluit van 24 september 2020 heeft het UWV de over de periode van 27 november
2017 tot en met 6 oktober 2019 ten onrechte aan eiser betaalde uitkeringsbedragen van in totaal € 57.698,25 bruto van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 25 september 2020 heeft het UWV bepaald dat eiser het teruggevorderde bedrag van € 57.698,25 binnen zes weken na dit besluit moet betalen (invorderingsbesluit).
WIA
Bij besluit van 24 september 2020 heeft het UWV de aan eiser per 7 oktober 2019 toegekende WIA-uitkering ingetrokken.
Bij besluit van 24 september 2020 is € 23.883,01 bruto aan ten onrechte betaalde WIA-uitkering over de periode van 7 oktober 2019 tot en met 31 augustus 2020 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 25 september 2020 heeft het UWV bepaald dat eiser een bedrag van
€ 19.132,01 binnen zes weken na dit besluit moet betalen (invorderingsbesluit).
WW
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft het UWV de aan eiser per 27 maart 2017 toegekende WW-uitkering ingetrokken.
Bij besluit van 26 oktober 2020 is € 5.571,80 bruto aan ten onrechte betaalde WW-uitkering over de periode van 27 maart 2017 tot en met 12 juni 2017 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft het UWV bepaald dat eiser het teruggevorderde bedrag van € 5.517,80 binnen zes weken na dit besluit moet betalen (invorderingsbesluit).
Bij de beslissing op bezwaar van 1 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen de intrekkings- en terugvorderingsbesluiten ongegrond verklaard. Het UWV vindt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat aannemelijk is geworden dat eiser inkomsten had dan wel werkzaamheden verrichtte terwijl hij een uitkering ontving. Dit heeft eiser niet gemeld bij het UWV. De bezwaren van eiser tegen de invorderingsbesluiten (van 25 september 2020 en 28 oktober 2020) zijn gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend
.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van de hiervoor genoemde uitkeringen. De rechtbank beoordeelt niet de invordering van de uitkeringen omdat het bezwaar van eiser hiertegen gegrond is verklaard door het UWV en dit geen geschilpunt meer is. De rechtbank doet de beoordeling aan de hand van de feiten en de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Het UWV heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 maart 2017. [1]
3.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank
uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
3.3
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
3.3.1
Eiser werkte tot 30 maart 2015 als bulkbelader op uitzendbasis. Per die datum heeft hij zich ziekgemeld. Van 29 juni 2015 tot en met 26 maart 2017 ontving hij een ZW-uitkering. Vanaf 27 maart 2017 tot 12 juni 2017 ontving hij een WW-uitkering. Eiser heeft vanaf
12 juni 2017 gewerkt als procesoperator. Op 9 oktober 2017 heeft hij zich ziekgemeld. Op 25 november 2017 is hij ziek uit dienst gegaan. Vanaf 27 november 2017 heeft hij een ZW-uitkering gekregen. Na het einde van de wachttijd is aan eiser per 7 oktober 2019 een WIA-uitkering toegekend.
3.3.2
Op 3 april 2019 ontving het UWV een (anonieme) melding dat eiser afspraken zou regelen voor prostituees, deze prostituees rondrijdt en daaruit inkomen verdient. Van deze werkzaamheden zou al vijf jaar sprake zijn. Omdat eiser op dat moment een uitkering ontving en geen overige inkomsten waren doorgegeven aan het UWV, heeft het UWV besloten verder onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van eisers uitkeringen. Om die reden is op 3 april 2019 per e-mail een verzoek om informatie gedaan bij de wijkagent
.
Op dit verzoek heeft de wijkagent op dezelfde datum per e-mail gereageerd met informatie over bij de politie bekende meldingen over eisers werkzaamheden als chauffeur voor een escortbedrijf in 2017, 2018 en 2019.
Bij brief van 11 april 2019 heeft het UWV bij de belastingdienst inkomensgegevens opgevraagd. Daarbij is ook gevraagd van welke bankrekeningnummers eiser gebruikmaakt.
3.3.3
Eiser is door het UWV uitgenodigd voor een gesprek op 13 december 2019. Van dit gesprek is op dezelfde datum een verslag opgemaakt. Hieruit blijkt dat de onderzoekers eiser confronteren met de informatie van de politie dat er meldingen zijn gedaan waaruit blijkt dat hij als chauffeur voor een escortbedrijf werkt. De onderzoekers houden eiser voor dat zij volgens de melding eens goed naar eisers bankafschriften moeten kijken. Daarop zouden zij kunnen zien dat er regelmatig stortingen te zien zijn op zijn rekening. En zij wijzen eiser erop dat zij de bankafschriften kunnen vorderen bij de bank om dit te controleren. Eiser antwoordt: “
Ja, dat kan. Als je wel eens geld krijgt van je ouders kan dat. Als je schulden hebt moet je wat. Ik beëindig het gesprek en wil het gespreksverslag mee naar huis”.
Vervolgens – zo blijkt uit het verslag – ontstaat er tussen eiser en de onderzoekers een discussie over het gespreksverslag. Eiser wil wachten totdat hij het gespreksverslag mee kan nemen. De onderzoekers geven aan dat zij dit nader moeten uitwerken en dat eiser daar niet ter plekke op kan wachten, maar plaats moet nemen in de wachtkamer. Omdat eiser volhoudt dat hij ter plekke wil wachten op het verslag, verlaat de onderzoeker de spreekkamer om een beveiliger te halen. Eiser buigt over de tafel om het legitimatiebewijs van de onderzoeker te bekijken, draait het pasje met zijn vingers een kwartslag om en zegt tegen zijn moeder de naam van de onderzoeker. Na 5 minuten komt de beveiliging en stelt tweemaal de vraag of meneer alsjeblieft even mee een rondje wil lopen. Zodra eiser naar buiten loopt zegt hij tegen de beveiliger: “
Omdat u het zo vriendelijk vraagt” en tegen de onderzoeker: “
Kijk zo kan het ook”, waarbij hij de naam van de onderzoeker noemt.
3.3.4
Na het gesprek van 13 december 2019 heeft het UWV bij brief van 18 december 2019 bij de ING Bank bankafschriften opgevraagd met betrekking tot drie bankrekeningen van eiser over de periode van 1 januari 2015 tot 18 december 2019. Hierbij is aangegeven dat vanwege de aard van het onderzoek deze gegevens niet kunnen worden opgevraagd bij eiser en de bank eiser niet mag melden dat de gegevens aan het UWV zijn verstrekt.
3.3.5
Omdat eiser zich volgens het UWV tijdens het eerdergenoemde gesprek bedreigend had geuit tegenover de onderzoeker, wat als intimiderend was ervaren, is aan eiser bij brief van 20 december 2019 de waarschuwing gegeven dat hij op een waarschuwingslijst staat vanwege intimiderend gedrag en dat zijn gegevens tot 20 juni 2020 op die lijst staan. Als eiser nog eens intimiderend gedrag vertoont kan een maatregel worden genomen.
3.3.6
Van alle onderzoeksbevindingen heeft het UWV op 13 juli 2020 een onderzoeksrapport opgesteld (hierna: het onderzoeksrapport). Vervolgens is overgegaan tot de besluiten als vermeld onder het procesverloop (punt 2 van deze uitspraak).
De beoordeling
Anonieme melding
3.4.1
Eisers beroepsgrond dat de anonieme melding niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat de anonieme melding niet als bewijs aan de intrekkingen en terugvorderingen ten grondslag is gelegd. Het UWV is, omdat het de taak heeft uitvoering te geven aan de uitkeringswetten ZW, WIA en WW, bevoegd een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de aan eiser betaalde uitkeringen. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds spontaan worden uitgeoefend. Daartoe is geen directe aanleiding vereist. Het UWV kan dus met of zonder anonieme melding onderzoek doen naar de rechtmatigheid van uitkeringen. Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 26 augustus 2021 [2] .
Opvragen informatie bij de politie
3.4.2
Volgens eiser is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat er voor het opvragen van informatie bij de wijkagent geen wettelijke grondslag is. Eiser wijst op de uitspraak van de CRvB van 8 december 2020 [3] . Omdat het gespreksverslag en de opgevraagde bankafschriften rechtstreeks voortborduren op de op onrechtmatige wijze verkregen informatie van de wijkagent moeten ook deze onderzoekshandelingen worden uitgesloten als bewijs.
3.4.3
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het UWV heeft erkend dat er geen wettelijke grondslag was voor het opvragen van informatie bij de politie. Om die reden is die informatie niet ten grondslag gelegd aan de intrekkingen en terugvorderingen van de uitkeringen. De rechtbank is het met het UWV eens dat de anonieme melding wel voldoende aanleiding gaf om een onderzoek naar eiser te starten. De door eiser genoemde uitspraak van de CRvB van 8 december 2020 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In die uitspraak ging het om risicoprofielen die discriminatoir werden geacht en om die reden als onrechtmatig werden aangemerkt. Een op die manier onrechtmatig aangevangen onderzoek betekende dat bewijs dat uit daaropvolgend onderzoek werd verkregen ook als onrechtmatig werd bestempeld. De vergelijking van die zaak met de zaak van eiser gaat dus niet op. Dat het UWV naar aanleiding van de anonieme melding nader onderzoek wilde doen is naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig.
Het opvragen van bankgegevens
3.4.4
Eiser stelt dat door het opvragen van de bankafschriften zijn privacy is geschonden. Hiermee is een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). In het bijzonder is hierbij volgens eiser niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, waaraan op grond van jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden voldaan. Eiser wijst op de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2018 [4] .
3.4.5
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is het met eiser eens dat het UWV niet zonder eisers toestemming zijn bankgegevens bij de ING Bank had mogen opvragen. Het opvragen daarvan is onrechtmatig geweest. Uit de door eiser genoemde uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2018 volgt dat het bij banken opvragen door het UWV van de bankafschriften van de betrokkene een inbreuk vormt op het recht van de betrokkene op respect voor zijn privéleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Ingevolge vaste rechtspraak van het EHRM (zie bijvoorbeeld het arrest van 18 oktober 2016, 61838/10, VukotaBojić v. Zwitserland, overwegingen 60, 66, 67 en 68) is een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven overeenkomstig artikel 8, tweede lid, van het EVRM alleen dan toegestaan indien deze berust op een voldoende duidelijke wettelijke grondslag en het gebruik van die grondslag kan worden voorzien. Daarbij moet ook de vraag worden beantwoord of de inbreuk op het recht op respect voor het privéleven noodzakelijk is in een democratische samenleving en of die inbreuk voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.4.6
De CRvB heeft in de hiervoor genoemde uitspraak overwogen dat bankafschriften kunnen worden aangemerkt als zakelijke gegevens als bedoeld in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarom kunnen worden opgevraagd door een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb. Er is dus een wettelijke grondslag voor het opvragen van de bankgegevens door het UWV als toezichthouder.
3.4.7
De CRvB heeft verder overwogen dat de bevoegdheid tot het opvragen van bankafschriften op grond van artikel 5:17 van de Awb wordt beperkt door artikel 5:13 van de Awb, op grond waarvan slechts gebruik van deze bevoegdheid mag worden gemaakt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak van de toezichthouder nodig is. Omdat de bankafschriften van eiser zijn opgevraagd met het doel vast te stellen of hij recht had op de verstrekte uitkeringen op grond van de ZW, WIA en WW, kan dit doel worden aangemerkt als het behartigen van het belang van economisch welzijn van Nederland, waaronder mede moet worden begrepen het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen. Dit doel is dus gerechtvaardigd.
3.4.8
Wat betreft de subsidiariteit moet volgens de CRvB worden beoordeeld of het UWV een voor betrokkene minder ingrijpend middel ten dienste stond om zijn recht op uitkering te onderzoeken. In dit verband wordt vooropgesteld dat artikel 5:13 van de Awb de aanwending van bevoegdheden door de toezichthouder beperkt en in de regel die aanwending niet mogelijk wordt geacht als de betrokkene te kennen heeft gegeven vrijwillig medewerking te verlenen. Vast staat dat het UWV eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld zelf de bankafschriften te overleggen. Hiervoor heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank geen goede verklaring gegeven. Uit het onderzoeksrapport van 13 juli 2020 blijkt dat de aanleiding voor het UWV om de bankafschriften buiten medeweten van eiser om op te vragen was dat eiser niet verder wilde meewerken en zich intimiderend en agressief gedroeg. De rechtbank is het met het UWV eens dat, zoals blijkt uit de hiervoor onder 3.3.3 genoemde feiten, eiser zich tijdens het gesprek van 13 december 2019 intimiderend en agressief heeft gedragen en dat eiser tijdens dat gesprek geen bereidheid toonde om mee te werken aan het onderzoek. Toch kon het UWV naar het oordeel van de rechtbank uit de uitlatingen en de gedragingen van eiser tijdens het gesprek niet concluderen dat eiser niet wilde meewerken aan het opvragen van bankafschriften. Dit laatste heeft het UWV immers niet aan eiser gevraagd. Dat dit tijdens het gesprek van 13 december 2019, gelet op de gespannen sfeer, niet aan eiser is gevraagd kan de rechtbank nog begrijpen. Maar niet is gebleken dat het voor het UWV niet mogelijk was om na het gesprek van 13 december 2019 telefonisch of schriftelijk contact met eiser op te nemen om de bankafschriften bij hem of via hem op te vragen. Het buiten medeweten van eiser rechtstreeks opvragen van de bankafschriften bij de bank is in de gegeven omstandigheden in strijd met het subsidiariteitsbeginsel.
3.4.9
Nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen sprake is van een niet gerechtvaardigde inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eiser, moeten de uit de bankafschriften verkregen gegevens worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs. Zoals de CRvB vaker heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2007 [5] ) is het gebruik van (onrechtmatig) verkregen bewijs slechts dan niet toegestaan indien de daartoe verkregen bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank sprake. Immers, aan het uitgangspunt dat voor het opvragen van bankafschriften sprake moet zijn van een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt alle kracht ontnomen, als het UWV de bevindingen uit de onrechtmatig verkregen bankafschriften niettemin bij de beoordeling van het recht op uitkering zou mogen meenemen. Dit bewijs in rechte toelaten zou in dit geval neerkomen op een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Conclusie en opdracht aan het UWV
3.5.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit zonder de bankafschriften
onvoldoende feitelijke grondslag heeft. Aan een beoordeling van de overige beroepsgronden van eiser komt de rechtbank niet toe.
3.5.2
De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien. Een tussenuitspraak is ook niet aan de orde omdat onduidelijk is of het UWV nog een nader onderzoek kan en/of gaat doen en zo ja, hoeveel tijd daarvoor nodig is. De rechtbank zal daarom de beslissing op bezwaar vernietigen zonder verdere beslissing. Dat betekent dat het UWV een nieuw, inhoudelijk besluit moet nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. Het UWV krijgt hiervoor een termijn van 12 weken.
3.5.3
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht
vergoeden. Daarbij krijgt eiser ook een vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op zitting, met een waarde per punt van € 759 en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het UWV binnen twaalf weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw
besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. M. van ’t Klooster, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak heeft in het openbaar plaatsgevonden op 8 juni 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage: wettelijk kader
EVRM (NL-vertaling)
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Awb
Artikel 5:11
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:13
Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Artikel 5:17
1. Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.
ZW
Artikel 30a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 28, 31, 45 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Artikel 33
1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2 (…)
3 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
4 De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49.
5 De in het derde lid, onderdelen a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.
6 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…).
Artikel 49
De verzekerde is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Wet WIA
Artikel 27. Informatieplicht en medewerking aan controle
1. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet en de instelling waaraan op grond van artikel 71 een uitkering op grond van deze wet wordt uitbetaald, verstrekt op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van reïntegratie, aan het UWV. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De verzekerde die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet is verplicht:
te voldoen aan elke oproep van het UWV of van een of meer door het UWV aangewezen personen om aanwezig te zijn op een door of vanwege het UWV te bepalen plaats voor beantwoording van vragen als bedoeld in onderdeel b het meewerken aan onderzoek als bedoeld in onderdeel c of het naleven van de controlevoorschriften, bedoeld in onderdeel d;
vragen te beantwoorden die door het UWV of door een of meer door het UWV aangewezen personen in verband met het recht op uitkering op grond van deze wet worden gesteld;
mee te werken door zich te laten onderzoeken door het UWV of door een of meer daartoe door het UWV aangewezen personen;
tot naleving van door het UWV vastgestelde controlevoorschriften die noodzakelijk zijn voor een juiste uitvoering van deze wet;
op verzoek onverwijld inzage te geven aan het UWV in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht;
zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. (…).
Artikel 38. Controlevoorschriften
Het UWV kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.
Artikel 76. Intrekking en herziening beschikkingen
1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
b. de verstrekking van een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, of 35 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
2 Indien een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid, of 36 in de vorm van een subsidie wordt verstrekt, wijzigt of trekt het UWV de beschikking tot vaststelling van de subsidie in, indien sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de Algemene wet bestuursrecht.
3 Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
Artikel 77. Terugvordering
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
2 De uitkering die onverschuldigd aan de werkgever is betaald, wordt door het UWV van de werkgever teruggevorderd, indien de werkgever de uitkering op grond van artikel 629, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in mindering heeft kunnen brengen op het loon.
3 In afwijking van het eerste lid kan het UWV besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
4 De in het derde lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid.
5 De in het derde lid, onderdelen a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van degene van wie wordt teruggevorderd in die periode de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid.
6 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
7 Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
8 In afwijking van het eerste lid kan het UWV, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
WW
Artikel 22a WW:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 25 WW:
De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. (…)
Artikel 36 WW:
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd.
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van het UWV
Artikel 3. Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
1 (…)
2 Indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. Is deze dag niet te bepalen, dan vindt de intrekking of herziening plaats met ingang van de dag vanaf welke het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
3 Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
4 Bij samenloop van een of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Artikel 30. Taken in verband met uitkeringsverstrekking en algemene taken
1Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft tot taak uitvoering te geven aan de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de wettelijke ziekengeldverzekering, de wettelijke werkloosheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Toeslagenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, alsmede aan wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, voor zover die uitvoering niet bij of krachtens enige wet aan anderen is opgedragen.
(…)