Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres ontving vanaf 2005, met diverse onderbrekingen, bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Voor zover hier relevant is de uitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 24 april 2012 tot 27 november 2013 en is de te veel betaalde uitkering teruggevorderd. Met het oog op de invordering daarvan heeft verweerder het kentekenregister van de RDW geraadpleegd. Daaruit bleek dat eiseres na de hervatting van haar uitkering, tussen 15 maart 2016 en 13 april 2019, diverse auto’s op haar naam heeft gehad. Eiseres heeft geen melding gemaakt bij verweerder van de aanschaf van die auto’s of van de wijze waarop zij die aankopen heeft gefinancierd. Het gaat om de volgende auto’s:
- Fiat 500 ( [kenteken] ) van 15 maart 2016 tot 30 januari 2017;
- VW Polo ( [kenteken] ) van 16 februari 2017 tot 17 november 2017 en van 4 december 2017 tot 24 april 2018);
- Mercedes B 180 ( [kenteken] ) van 16 november 2017 tot 4 december 2017 en van 8 maart 2018 tot 24 april 2018;
- Audi A1 ( [kenteken] ) van 11 maart 2019 tot 16 april 2019;
- Mercedes A 200 ( [kenteken] ) vanaf 23 april 2018;
- Renault Clio ( [kenteken] ) vanaf 13 april 2019.
3. Verweerder heeft op 9 augustus 2019 een gesprek gevoerd met eiseres, waarin eiseres het volgende heeft verklaard:
- De roze Fiat was niet van mij, maar van een vriend. Hij vroeg mij om de auto op mijn naam te zetten. Ik mocht af en toe in de auto rijden. Ik betaalde de vaste lasten maar die zou de vriend terugbetalen;
- De witte Volkswagen Polo was van mij. Ik heb er € 4.500,- voor betaald. Ik had geld gekregen van de gemeente omdat mijn uitkering onterecht gestopt werd;
- De zwarte Mercedes heb ik voor € 4.000,- gekocht. U zegt dat hij voor € 12.950,- te koop stond, maar ik heb er € 4.000,- voor betaald. Dat geld had ik geleend van een vriendin.
- De rode Audi was van een vriendin van mij, [naam] . Ze vroeg of ik hem op mijn naam wilde zetten. Ik betaalde de vaste lasten, zij heeft dat nog niet terugbetaald.
- De rode Mercedes is van mij. Deze is in beslag genomen toen ik hem uitgeleend had. Ik had er € 4.500,- voor betaald. Ik heb de zwarte Mercedes ingeruild met extra banden en velgen t.w.v. € 1.250,-. Ook heb ik nog € 500,- bijbetaald. De auto was niet helemaal goed, er was iets met de automaatbak;
- De Renault Clio heb ik voor € 400,- gekocht van mijn spaargeld.
4. Verweerder heeft de vorige eigenaren van de auto’s als getuigen gehoord. Deze getuigen hebben andere bedragen genoemd voor de verkoop van de auto’s dan de bedragen die eiseres als koopprijs noemt.
5. Aan het primaire besluit 1 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres zonder het aan verweerder te melden vanaf 15 maart 2016 auto’s heeft aangeschaft, dat deze voertuigen nagenoeg allemaal een hogere aanschafwaarde hebben dan het vrij te laten vermogen en dat de door eiseres genoemde aanschafprijzen niet overeenstemmen met de daadwerkelijk betaalde bedragen. Daarmee heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden en is niet vast te stellen of, en zo ja in hoeverre, eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij, indien zij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode wel recht op bijstand zou hebben gehad.
6. Aan het primaire besluit 2 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres geen melding heeft gemaakt van de aanschaf en de financiering van diverse auto’s vanaf 15 maart 2016. Daarmee heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden en heeft zij ten onrechte een uitkering ontvangen. De schending van de inlichtingenplicht is aan eiseres te verwijten. Daarbij hoort volgens verweerder een boete van 50% van de te veel ontvangen uitkering, waarbij verweerder uitgaat van normale verwijtbaarheid.
7. Eiseres heeft in haar bezwaar tegen de intrekking en terugvordering aangevoerd dat de Fiat en de Audi die op haar naam stonden niet van haar waren en dat zij deze ook niet heeft betaald. Dat was weliswaar onverstandig maar er was geen sprake van opzet. Eiseres heeft een psychische stoornis waardoor zij de gevolgen van haar acties niet kan overzien. Zij wist ook niet dat ze dit aan verweerder moest melden. Verder heeft zij aangevoerd dat de waarde van de Fiat onbekend is en zeker niet boven de € 4.000,- lag, en dat ze de Mercedes B heeft gekocht voor € 4.000,- van geleend geld. Daarvan is een leenovereenkomst opgemaakt. De Mercedes stond voor € 12.950 te koop, maar er bleek met de kilometerstand te zijn geknoeid en toen heeft ze hem voor € 4.000,- gekocht. Een auto tot een bedrag van € 4.500,- moet worden vrijgelaten van de vermogensvaststelling. De verkoper van de Mercedes vertelt volgens eiseres niet de waarheid. Voor de VW Polo heeft ze niet meer dan € 4.500,- betaald. Er moet bovendien rekening worden gehouden met het negatief vermogen van eiseres bij aanvang van de uitkering (ruim € 27.000,- negatief). Het op haar naam zetten van de Fiat en de Audi kan haar niet worden aangerekend.
Verder stelt eiseres dat zij in 2016 niet boven de vermogensgrens uit kwam, dat zij heeft aangetoond dat zij in 2017 € 4.500,- heeft betaald voor de VW Polo en voor de Mercedes B € 4.000,- Verweerder kan dezelfde auto niet twee keer betrekken op de grond dat deze auto’s (Polo en Mercedes) opnieuw op naam van eiseres stonden. Voor de Mercedes A is uiteindelijk nog maar € 500,- extra betaald. Het is niet juist om voor alle maanden waarin zij een auto op haar naam had staan de volledige uitkering in te trekken. Verweerder had rekening moeten houden met de psychische toestand van eiseres. De vele procedures breken haar op. Ze heeft de inlichtingenplicht niet geschonden of het kan haar in ieder geval niet worden aangerekend. Verweerder had moeten berekenen hoeveel vermogen ze mocht hebben, hoeveel ze daadwerkelijk voor de auto’s heeft betaald en mocht niet twee keer dezelfde auto betrekken bij naar vermogen. Als bezwaargronden tegen de boete heeft eiseres verwezen naar de bezwaargronden tegen de terugvordering en verder aangevoerd dat zij niet de gelegenheid heeft gehad te reageren op het voornemen tot het opleggen van een boete. Eiseres werkt bij WeenerXL en verdient daar € 730,-. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de maximale aflossingsperiode en de draagkracht.
Advies commissie van advies voor de bezwaarschriften
8. Volgens de commissie van advies voor de bezwaarschriften kon verweerder tot intrekking van de bijstand overgaan omdat vast staat dat in de periode in geding de kentekens van de voertuigen op naam van eiseres hebben gestaan. Daardoor is aannemelijk dat sprake is geweest van – kleinschalige - autohandel. Eiseres heeft dit niet gemeld, terwijl dat wel had gemoeten. Niet kan worden geconcludeerd dat eiseres als gevolg van psychische problematiek niet in staat was melding te doen van de transacties, aldus de commissie. Eiseres heeft geen boekhouding of administratie bijgehouden zodat niet kan worden vastgesteld of zij – ondanks de schending van de inlichtingenplicht – toch recht had op bijstand. De commissie concludeert daarom dat verweerder bevoegd was de bijstand in te trekken met toepassing van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw. Met betrekking tot de bevoegdheid tot terugvordering heeft verweerder volgens de commissie onvoldoende kennis vergaard over de relevante feiten en niet aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan. Zo is niet duidelijk welke auto’s, met welke toegekende waarde en in welke periode een rol hebben gespeeld bij het besluit om de bijstand over de gehele periode terug te vorderen. De onderzoeksbevindingen bieden voorts onvoldoende grondslag voor de conclusie van “doorlopende handel”. Omdat echter sprake is van schending van de inlichtingenplicht als gevolg waarvan te veel bijstand is verleend op grond waarvan verweerder – ook volgens de commissie – mocht intrekken, is verweerder gehouden terug te vorderen. Alleen lid 8 van artikel 58 zou nog soelaas kunnen bieden voor eiseres, maar dan moeten er dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De commissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar tegen de intrekking ongegrond te verklaren en tegen de terugvordering en boete gegrond te verklaren.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder in afwijking van het advies de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij overweegt verweerder dat hij eiseres niet het handelen in auto’s verwijt, maar het niet melden van de contante gelden en overige middelen waarmee zij de auto’s die op haar naam stonden, heeft gefinancierd. Aan de intrekking ligt dus ten grondslag dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet is vast te stellen vanwege het ontbreken van een deugdelijke administratie. Het is daarom ook niet vast te stellen of en, zo ja, in hoeverre de terugvordering onevenredig hoog is. Verweerder wijst hierbij op de volgende bedragen en transacties:
- Eiseres heeft aantoonbaar € 20.750 contant betaald bij aanschaf van verschillende auto’s ( [kenteken] : € 6.250,-; [kenteken] : € 2.000,-; [kenteken] : € 6.500,-; [kenteken] : € 6.000,-);
- Eiseres heeft op eigen aangeven nog eens over € 5.650,- aan niet verifieerbare contante gelden beschikt ( [kenteken] € 400,-; [kenteken] tweede aanschaf € 4.000,- en € 1.250,- aan banden en velgen;
- Eiseres heeft beschikt over een onbekende hoeveelheid middelen die zij heeft ontvangen bij de verkoop van de auto’s met de kentekens [kenteken] , [kenteken] en [kenteken] ;
- De hoogte van de contante bijbetaling bij de aanschaf van de auto met kenteken [kenteken] en de herkomst en waarde van de daar op ingeruilde VW blijven tot op heden onbekend;
- Het bedrag en de wijze van verkrijging bij de tweede tenaamstelling van de auto met kenteken [kenteken] zijn tot op heden onbekend.
Verweerder heeft aan de hand van deze transacties berekend dat eiseres naast de € 37.000,- aan ontvangen bijstand moet hebben beschikt over € 20.000,- aan contanten plus ruim
€ 10.000,- om de auto’s te kunnen financieren. Gelet hierop concludeert verweerder dat het recht op bijstand van eiser gedurende de gehele periode in geding niet is vast te stellen. Het beschikken over dergelijke contante bedragen en de wijze van besteding zijn, met name met het oog op de onbekende herkomst en onduidelijke omvang ervan, niet verenigbaar met bijstandbehoeftigheid. Tegen de terugvordering zijn in bezwaar geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat verweerder deze onbesproken laat.
10. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, voor zover daarin haar recht op bijstand is ingetrokken en de ten onrechte ontvangen bijstand is teruggevorderd. Eiseres heeft bij brief van 20 juni 2021 het beroep tegen de aan haar opgelegde boete ingetrokken.
11. Eiseres bestrijdt niet dat er 9 auto’s op haar naam hebben gestaan. Dat zij dit heeft laten gebeuren, is haar evenwel niet toe te rekenen. Er was geen opzet in het spel en eiseres heeft er niet bij nagedacht, ook niet voor wat betreft de gevolgen. Eiseres heeft een psychische stoornis en er is sprake van PTSS, paniekstoornissen en stemmingsklachten, alsmede een vermoeden van een licht verstandelijke beperking. De behandelend psychiater van de GGZ-instelling Reinier de Graaf stelt dat, gelet op haar niveau van functioneren en de ernstige psychische klachten en de onveilige levensgeschiedenis, de kans op overvraging erg groot is. Daarnaast is het risico sterk verhoogd dat mensen misbruik van eiseres maken. Zij kan haar eigen grenzen niet bewaken en kan geen nee zeggen. Het is eiseres dan ook niet aan te rekenen dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder heeft hiermee geen rekening gehouden en ook niet met het feit dat eiseres een negatief vermogen had van ruim € 27.000,- bij aanvang van het recht op bijstand. Daarom is de intrekking onterecht, aldus eiseres.
Daarnaast stelt eiseres dat, indien de intrekking terecht zou zijn, dit alleen voor de periode moet gelden dat zij daadwerkelijk een auto op haar naam had staan die het vrij te stellen vermogen overschrijdt. Het is (aantoonbaar) onjuist dat eiseres met meer dan € 20.000,- aan contanten auto’s heeft betaald. Een aantal auto’s heeft zij niet zelf betaald, maar zijn alleen op haar naam gezet. Dit is ook te zien aan de periode dat de auto’s op haar naam stonden. De auto die ze wel zelf heeft betaald, met € 4.000,- aan geleend geld, is de Mercedes B. Een leenovereenkomst is overgelegd, maar verweerder kijkt daar niet naar. Ten aanzien van de andere Mercedes heeft eiseres duidelijk aangegeven dat ze de Mercedes B heeft ingeruild en uiteindelijk € 500,- heeft moeten bijbetalen, waarvan bewijs is overgelegd. De Vw Polo heeft zij gekocht voor € 4.500,-.
Het is niet juist dat eiseres ook nog heeft beschikt over een onbekende hoeveelheid middelen door de verkoop van de auto’s. Eiseres heeft deze auto’s niet verkocht en al helemaal geen geld hiervoor ontvangen. Verweerder onderbouwt dit ook niet verder. Verweerder stelt zelf ook dat de bijbetaling bij de aanschaf van de auto met kenteken [kenteken] en de herkomst en waarde van de ingeruilde Golf onbekend zijn. Het is niet aan eiseres om een nauwkeurige berekening te maken maar aan verweerder – die een belastend besluit neemt – om inzichtelijk te maken waarom en gebaseerd waarop hij terugvordert in verhouding tot welke periode. Overigens heeft eiseres wel een aantal bonnetjes overgelegd waarmee zij een begin van bewijs heeft geleverd van hoeveel de auto’s waard zijn. Zij komen vrijwel geen van alle boven de € 4.500,- uit. Volgens eiseres is het recht op bijstand dus wel vast te stellen.
Eiseres deelt het standpunt van de commissie dat de terugvordering niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen is. Het terugvorderingsbedrag van € 46.421,94 is niet gebaseerd op een deugdelijke berekening. Of er recht op bijstand bestaat moet per periode onderzocht worden en de onderzoeksbevindingen zijn hiervoor onvoldoende. Het is namelijk niet zo dat er in alle maanden waarover wordt teruggevorderd transacties met auto’s hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft ook geen rekening gehouden met de brief van de psychiater waaruit blijkt dat er misbruik van eiseres is gemaakt.
Als eiseres alles zou hebben gemeld, zou er maar voor een beperkte periode geen recht op bijstand bestaan, maar zeker niet voor 3 jaar en 3 maanden. De terugvordering beloopt de periode tot 30 juni 2019, terwijl de laatste dag dat een auto op eiseres’ naam stond 16 april 2019 is. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de terugvordering tot 30 juni 2019 loopt.
12. De hier te beoordelen periode loopt van 15 maart 2016 tot en met 30 juni 2019.
13. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
14. Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode 9 auto’s op haar naam heeft gehad en dat zij het bezit van deze auto’s noch de transacties die in dit kader hebben plaatsgevonden - aanschaf, financiering, verkoop - heeft gemeld bij verweerder. Nu deze aspecten onmiskenbaar van belang zijn voor de verlening en voortzetting van de bijstand, heeft eiseres hierdoor de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
15. Verweerder stelt terecht dat eiseres onvoldoende informatie heeft overgelegd om het recht op bijstand in de periode in geding te kunnen vaststellen ondanks de schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft geen inzicht verschaft in de herkomst van de contante middelen die zij heeft gebruikt voor de aankoop van de auto’s. Ook heeft zij geen administratie bijgehouden van de aan- en verkoop van de auto’s, noch heeft zij gegevens overgelegd van de exacte waarde van de bedoelde voertuigen die in de periode in geding op haar naam stonden.
16. Voor zover eiseres stelt dat niet alle auto’s die op haar naam stonden ook daadwerkelijk van haar waren, kan dit eiseres niet baten. In de eerste plaats heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd en daarom niet aannemelijk gemaakt dat niet alle auto’s die op haar naam stonden van haar waren. Daarnaast laat de stelling van eiseres onverlet dat zij van de auto’s die wel van haar zouden zijn ook geen melding heeft gemaakt bij verweerder voor wat betreft bezit, aanschaf, financiering en verkoop.
16. De beroepsgrond dat de waarde van de auto’s nooit boven de grens van het voor eiseres vrij te laten vermogen is gekomen, slaagt evenmin. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.
18. Allereerst heeft verweerder de door eiseres opgegeven aan- en verkoopbedragen en de onderbouwing daarvan onvoldoende mogen achten om in de door eiseres gewenste zin af te wijken van de aan- en verkoopwaardes die uit verweerders eigen onderzoek zijn gebleken. Eiseres heeft ook niet haar stellingen onderbouwd dat de auto’s zodanige gebreken vertoonden dat niet van de door verweerder aangehouden waardes mocht worden uitgegaan.
19. Ook als eiseres er van zou zijn uitgegaan dat de waarde van de auto’s steeds onder de voor eiseres geldende grens van vrij te laten vermogen is gebleven doet dit niets aan de op haar rustende inlichtingenverplichting af. Het is immers aan verweerder om vast te stellen wat op dat moment de omvang van het vermogen van eiseres was en eiseres moet de daarvoor noodzakelijke inlichtingen verschaffen, zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 31 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:475). 20. Daarnaast kan volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:792), tijdens een ononderbroken bijstandsperiode maar éénmaal een bedrag ter hoogte van de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de Pw worden vrijgelaten. Dit betekent onder meer dat als bij aanvang van de bijstandsverlening het vermogen van de betrokkene op een negatief saldo is vastgesteld, bij een vermogenstoeval een bedrag ter hoogte van de alsdan in acht te nemen vermogensgrens kan worden vrijgelaten. Wordt door vermogenstoeval het vrij te laten vermogen overschreden, dan dient het college, ongeacht het eventueel negatieve saldo van de bezittingen en schulden van de betrokkene op het moment van die overschrijding, het bedrag waarmee het vrij te laten vermogen wordt overschreden als vermogen in aanmerking te nemen. Deze overschrijding van de grens van het vrij te laten vermogen staat dan in de weg aan voortzetting van de bijstandsverlening. Uit de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1040) blijkt verder dat de verkrijging van een vervoermiddel met contant geld, waarvan de herkomst niet duidelijk is, voor het bepalen van het vermogen op één lijn is te stellen met een vermogenstoeval. Ten slotte blijkt uit onder meer de uitspraak van de CRvB van 19 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1395) dat vermogensvermindering tijdens bijstandsverlening, ook door terugbetaling van geleende bedragen, voor de omvang van het – resterende – vrij te laten vermogen niet relevant is. Uit deze uitspraken volgt dat iedere aanschaf van een voertuig met contant geld waarvan de herkomst niet inzichtelijk is als vermogenstoeval heeft te gelden. De gestelde schuld van € 27.000,- bij aanvang van het recht op bijstand is voor de vraag of de grens van het vrij te laten vermogen wordt overschreden niet relevant. Dat een van de auto’s met geleend geld zou zijn aangeschaft, waartegenover een terugbetalingsverplichting zou staan doet in dit verband dan ook niet ter zake.
21. De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat het niet aan eiseres is toe te rekenen dat er auto’s op haar naam hebben gestaan omdat anderen misbruik hebben gemaakt van haar kwetsbaarheid. Uit de namens eiseres overgelegde brief van Reinier van Arkel blijkt weliswaar van psychische problemen, een licht verstandelijke beperking en een risico op beïnvloeding, maar eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij ook daadwerkelijk is beïnvloed en dat misbruik is gemaakt van haar kwetsbaarheid. Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres niet in staat is geweest de relevantie van de aan- en verkoop van auto’s voor het recht op bijstand in te zien. Verweerder heeft er in dit verband ter zitting terecht op gewezen dat eiseres niet onder bewind is gesteld en dat verweerder ook eerder de uitkering van eiseres heeft ingetrokken wegens het niet melden van auto’s die op haar naam waren gesteld. Eisers kon reeds door die eerdere ervaringen geacht worden op de hoogte te zijn geweest van de gevolgen die het op haar naam zetten van auto’s voor haar recht op uitkering zou kunnen hebben en van het belang om verweerder daar tijdig van op de hoogte te stellen. De inlichtingenverplichting is ten slotte een objectief geformuleerde verplichting waarbij de vraag naar toerekenbaarheid of verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of eiseres inlichtingen moest geven en dit heeft nagelaten. Die situatie doet zich hier voor.
22. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de bijstand ingetrokken over de gehele periode in geding. Eiseres stelt nog wel dat de intrekking, indien al terecht, alleen voor de periode moet gelden dat zij daadwerkelijk een auto op haar naam had staan die het vrij te stellen vermogen overschrijdt, maar nu eiseres over de hele periode in geding een of meer auto’s op haar naam had staan, en zij over de exacte waarde van die voertuigen en de herkomst van het geld waarmee zij die heeft betaald geen gegevens heeft overgelegd, kan deze stelling niet slagen.
23. Vanwege de schending van de inlichtingenplicht was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw gehouden het recht op bijstand van eiseres in te trekken. Daarom was verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden ook de tot een te hoog bedrag verleende bijstand van eiseres terug te vorderen. Artikel 54, derde lid, eerste volzin en artikel 58, eerste lid, van de Pw laten geen ruimte voor een belangenafweging. De stelling van eiseres dat verweerder inzichtelijk moet maken waarom en gebaseerd waarop hij terugvordert in verhouding tot welke periode, kan de rechtbank niet volgen. In het kader van de intrekking is het aan eiseres – vanwege schending van de inlichtingenverplichting – om aannemelijk te maken dat alsnog recht op bijstand bestond in de periode in geding. Eiseres is daar, zoals volgt uit hetgeen hierboven is overwogen, niet in geslaagd.
24. Wel kan sprake zijn van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, op grond waarvan verweerder had moeten afzien van terugvordering. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 9 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1811). Eiseres heeft geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die als dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin moeten worden aangemerkt. Verweerder heeft in dit verband ter zitting aangegeven dat hij het wel mogelijk acht dat eiseres als katvanger van familieleden en bekenden is opgetreden en dat het maar de vraag is of eiseres daar reële weerstand aan zou kunnen bieden. Verweerder wijst er echter terecht op dat het afzien van terugvordering van de ten onrechte aan eisers uitgekeerde bijstand het verwerpelijke gedrag van de familieleden of bekenden van eiseres slechts zou belonen. 25. De door eiseres genoemde financiële gevolgen zijn bovendien inherent aan de terugvordering, maar niet zodanig bijzonder en uitzonderlijk dat verweerder daarom van terugvordering had moeten afzien. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3562) overweegt de rechtbank dat de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft eiseres als schuldenaar de bescherming, of kan zij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 26. Verweerder heeft dus terecht de ten onrechte aan eiseres betaalde uitkering teruggevorderd.
27. Hetgeen eiseres in beroep naar voren had gebracht tegen de aan haar opgelegde boete behoeft gezien de brief van eiseres’ gemachtigde geen bespreking meer.
28. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.