Uitspraak
15.2154 WWB
OVERWEGINGEN
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Centrale Raad van Beroep
Op 19 april 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een onderzoek in 2013 werd vastgesteld dat appellante vanaf januari 2010 contante stortingen op haar rekeningen had ontvangen, zonder deze te melden bij het college. Het college heeft daarop besloten de bijstand over de periode van 1 januari 2010 tot 5 juli 2013 te herzien en een bedrag van € 17.650,- terug te vorderen, omdat de stortingen als middelen werden aangemerkt.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de gestorte bedragen leningen waren en dat zij niet vrijelijk over deze bedragen kon beschikken. De Raad oordeelde echter dat de ontvangen bedragen, ondanks het leningkarakter, als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat ze bestemd waren voor algemene noodzakelijke bestaanskosten. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd gesteld dat geldmiddelen uit leningen niet zijn uitgesloten van de middelen waarover een bijstandsontvanger kan beschikken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering terecht was.
De uitspraak benadrukt dat een vermogensvermindering door terugbetaling van leningen niet relevant is voor de beoordeling van de bijstandsverlening. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.