ECLI:NL:CRVB:2017:3562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkeringen en dringende redenen voor matiging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West Brabant. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers van betrokkene, die sinds 1986 bijstand ontving. De terugvordering was gebaseerd op het niet melden van onroerend goed in Turkije en twee bankrekeningen, wat volgens appellant leidde tot een schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank had geoordeeld dat er dringende redenen waren om de terugvordering te matigen, omdat de financiële gevolgen voor betrokkene onaanvaardbaar zouden zijn. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad heeft in hoger beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad stelde vast dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van volledige inzage in de bankafschriften. De Raad oordeelde dat de financiële gevolgen van de terugvordering niet als onaanvaardbaar konden worden aangemerkt, omdat de gevolgen pas daadwerkelijk zouden optreden bij invordering. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de voorwaarden waaronder terugvordering kan plaatsvinden, evenals de beoordeling van dringende redenen in het kader van sociale en financiële gevolgen.