In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel genoten uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) door een gemeenteraadslid. Eiser ontving sinds 1987 een WAO-uitkering en was daarnaast actief als gemeenteraadslid. Het UWV had vastgesteld dat eiser over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019 een bedrag van € 799,98 te veel had ontvangen en dit bedrag moest worden terugbetaald. Eiser was van mening dat de terugvordering in strijd was met verdragsrecht, de Grondwet en de Gemeentewet, en dat zijn vergoeding als raadslid niet als inkomen moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de vergoedingen die eiser ontving voor zijn werkzaamheden als gemeenteraadslid wel degelijk als inkomen moesten worden aangemerkt en dat de terugvordering terecht was. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat zijn vergoedingen volledig opgingen aan onkosten, en de rechtbank volgde de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep die stelde dat dergelijke vergoedingen als inkomen moeten worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.