ECLI:NL:CRVB:2010:BN8445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6652 WAO + 09-6653 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering zonder dringende reden om af te zien van terugvordering

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 november 2009. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het Uwv, waarbij het Uwv de WAO-uitkering van appellant handhaafde op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%, maar de uitbetaling beperkte tot 15-25%. Tevens had het Uwv een terugvordering ingesteld van een bedrag van € 3.619,63 over de periode van juni tot en met november 2006, alsook een boete van € 363,00 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.

De rechtbank had de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant niet kon accepteren. Tijdens de zitting op 13 augustus 2010 is appellant verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.W.G. Determan. De Raad overwoog dat het Uwv terecht was overgegaan tot terugvordering, aangezien het besluit van 30 november 2006 in rechte onaantastbaar was geworden. Appellant voerde aan dat hij altijd gemotiveerd was om te werken en dat de terugvordering niet met een re-integratie-uitkering kon worden verrekend, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet konden leiden tot een andere uitkomst.

De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellant. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep tegen het boetebesluit gegrond en herroept dat besluit. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,00 en werd het griffierecht van € 149,00 vergoed.

Uitspraak

09/6652 WAO + 09/6653 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 november 2009, 09/1730 en 09/1777 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2010. Appellant is in persoon verschenen. Voor het Uwv is verschenen A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 30 november 2006 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAO-uitkering per 1 juni 2006 gehandhaafd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%, maar de uitbetaling gesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Daarbij is tevens meegedeeld dat appellant over de periode van juni 2006 tot en met november 2006 te veel uitkering heeft ontvangen en daarover nog nader bericht ontvangt. Dit besluit is rechtens onaantastbaar geworden, doordat daartegen geen rechtsmiddel is aangewend.
2.1. Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het Uwv van appellant de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over de periode van 1 juni 2006 tot 1 december 2006 teruggevorderd. Dit is een bedrag van € 3.619,63.
2.2. Bij besluit van 11 september 2008 heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd in verband met schending van de inlichtingenplicht. De boete bedraagt € 363,00.
2.3. Bij besluiten van 29 januari 2009 heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 27 augustus 2008 en
11 september 2008 ongegrond verklaard.
2.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 29 januari 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 30 november 2006 in rechte onaantastbaar is geworden en dat daarmee ook de onverschuldigdheid van de teveel betaalde WAO-uitkering vaststaat. Het Uwv is op juiste wijze overgegaan tot terugvordering en de rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht een boete heeft opgelegd omdat appellant niet tijdig heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht.
3.1. Appellant heeft tegen beide onderdelen van de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
3.2. Appellant heeft, voor zover nog van belang, in hoger beroep aangevoerd dat hij altijd zeer gemotiveerd is geweest om te werken. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de terugvordering niet met een re-integratie uitkering (TRI-uitkering) kan worden verrekend omdat appellant die uitkering niet aangevraagd heeft en niet aannemelijk is geworden dat hij recht zou hebben (gehad) op die uitkering. Appellant is van mening dat hem niets verweten kan worden en dat het Uwv fout op fout heeft gemaakt. Hij heeft dan ook een klacht bij het Uwv ingediend en die is grotendeels gegrond verklaard.
3.3. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv het besluit van 11 september 2008 (boete-besluit) ingetrokken. Aangezien het Uwv dat besluit niet langer handhaaft, zal de Raad de aangevallen uitspraak en het boetebesluit van 29 januari 2009 vernietigen alsmede het besluit van 11 september 2008 herroepen. De Raad zal zich verder enkel uitspreken over het oordeel van de rechtbank aangaande het terugvorderingsbesluit.
4.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden het beroep gericht tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond heeft verklaard. De Raad overweegt hiertoe dat de rechtbank op juiste wijze uiteen heeft gezet dat het Uwv ingevolge artikel 57 van de WAO verplicht is de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering terug te vorderen, tenzij er dringende redenen zijn hiervan af te zien. Hoewel de Raad inziet dat appellant zich zeer heeft ingespannen om succesvol te re-integreren en dat die re-integratie door diverse oorzaken niet goed is verlopen, kan dit niet afdoen aan de verplichting die de wet aan het Uwv oplegt om tot terugvordering over te gaan.
Naar vaste rechtspraak van de Raad kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van terugvordering optreden. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
De Raad beantwoordt ontkennend de vraag of er zich in dit geval dringende redenen voordoen om van terugvordering af te zien. De stellingen van appellant dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het handelen van de arbeidsdeskundige en het re-integratiebureau, dat hij tussen 2004 en 2006 onder het minimuminkomen heeft geleefd, dat zijn vast dienstverband is beëindigd, dat hij thans onder behandeling is van een psycholoog en dat er beslag is gelegd op zijn WAO-uitkering, leveren geen dringende redenen op om van de terugvordering af te zien.
4.2. De Raad merkt voorts op dat, aangezien het hier alleen gaat om het terugvorderingsbesluit, hetgeen appellant heeft aangevoerd over met name de TRI- en de WW-uitkering niet in de oordeelsvorming kan worden betrokken.
5. De rechtbank heeft dus het beroep tegen de terugvordering terecht ongegrond verklaard.
6. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant wegens verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 322,00 (het indienen van een beroepschrift door zijn gemachtigde bij de rechtbank).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 29 januari 2009, dat ziet op de boete, gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het besluit van 11 september 2008;
Verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het griffierecht ten bedrage van in totaal € 149,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M. Mostert.
JL