Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen
[bedrijf], te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster, gemachtigde [naam] .
Procesverloop
Overwegingen
- Op 2 november 2005 heeft verweerder aan vergunninghoudster een revisievergunning verleend voor het houden van fok- en vleesvarkens. Op 13 februari 2008 is een melding geaccepteerd voor het realiseren van een opslagtank en luchtwasser in stal 5. Na de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) op 1 januari 2013 valt de inrichting onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. De revisievergunning is gelijkgesteld met een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder i, van de Wabo (OBM). Op 19 oktober 2015 is een melding Activiteitenbesluit ingediend en op 21 december 2015 is een OBM verleend.
- Op 16 februari 2019 is een melding Activiteitenbesluit ingediend en een OBM verleend voor de activiteiten gebiedsbescherming en milieu. Deze zien op het houden van:
- Een in 2016 ingediende aanvraag OBM voor het naast varkens in stal 5 houden van 20.000 vleeskuikens in stal 3, in plaats van de vergunde fokvarkens, beren en biggen, is ingetrokken nadat verweerder had laten weten hieraan geen medewerking te willen verlenen;
- Op 13 augustus 2019 heeft eiseres verweerder verzocht de geldende OBM op grond van artikel 2.33, lid 2, onder a, van de Wabo gedeeltelijk in te trekken, in ieder geval voor wat betreft de fokstieren, schapen, fokzeugen en beren. Tevens heeft eiseres verweerder verzocht de geldende omgevingsvergunning gedeeltelijk in te trekken voor wat betreft het meerdere van 1.395 vleesvarkens. In dezelfde brief heeft eiseres verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de overtreding van artikel 1.10, lid 2 van het Activiteitenbesluit wegens het niet melden van de veranderde bedrijfssituatie.
- Vergunninghoudster heeft desgevraagd gereageerd op het verzoek van eiseres.
- Tegen het ontwerpbesluit van 13 december 2019 tot afwijzing van het intrekkingsverzoek heeft eiseres op 14 februari 2020 zienswijzen ingediend.
- Ten tijde van het bestreden besluit hanteerde verweerder het beleid “Uitvoeringsbeleid Kwaliteit, Vergunningen, Toezicht en Handhaving” (het intrekkingenbeleid).
(ECLI:NL:RVS:2017:857 onder aan rechtsoverweging 6.2). Een andere uitleg zou ertoe leiden dat verweerder bij iedere vermindering van het aantal dieren na drie jaar zou moeten bezien of de omgevingsvergunning voor dat deel moet worden ingetrokken. Gelet op de veel voorkomende fluctuaties in het aantal dieren dat wordt gehouden in een veehouderij die inherent zijn aan de bedrijfsvoering van een veehouder, is dit een (te) zware bestuurlijke taak.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder hierin afziet van intrekking van de OBM ten aanzien van stallen 2 en 3 en de daarin gehouden aantallen en categorieën dieren;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,00.