ECLI:NL:RVS:2015:996

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201402849/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke intrekking van omgevingsvergunningen voor het houden van vleesvarkens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 24 februari 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Montfoort had op 18 december 2012 besloten om de omgevingsvergunningen van [appellant] gedeeltelijk in te trekken, specifiek met betrekking tot het houden van 256 vleesvarkens. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om deze gedeeltelijke intrekking door te voeren, omdat [appellant] gedurende drie jaar geen gebruik had gemaakt van de vergunningen.

Tijdens de zitting op 20 februari 2015, waar [appellant] werd bijgestaan door C. van Vliet en het college vertegenwoordigd was door mr. E.M. Kampen, werd het betoog van [appellant] besproken. Hij stelde dat het college zijn varkensrechten niet kon afnemen om aan de stikstofnorm te voldoen en dat een gedeeltelijke intrekking van de vergunning niet mogelijk zou zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat een gedeeltelijke intrekking van de vergunning mogelijk is volgens artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college voldoende had aangetoond dat [appellant] geen gebruik had gemaakt van de vergunningen. Het feit dat [appellant] ter zitting had verklaard dat hij zijn varkensrechten lang geleden had verkocht, droeg bij aan de conclusie dat het college bevoegd was om de vergunningen gedeeltelijk in te trekken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201402849/1/A4.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Montfoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2014 in zaak nr. 13/755 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college de omgevingsvergunningen van [appellant] van 27 maart 1990 en 11 augustus 1992 gedeeltelijk ingetrokken, wat betreft het houden van 256 vleesvarkens.
Bij uitspraak van 24 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door C. van Vliet, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Kampen, werkzaam bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat in de periode voor de gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunningen wel vleesvarkens zijn gehouden en dat het college zijn varkensrechten niet kan afnemen om aan de stikstofnorm te voldoen. Ook voert hij aan dat het niet mogelijk is om een vergunning gedeeltelijk in te trekken.
1.1. De bevoegdheid tot intrekking van een omgevingsvergunning is neergelegd in artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Het eerste lid van dit artikel bevat de gronden waarop het bevoegd gezag verplicht is tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning. In het tweede lid zijn de gevallen vermeld waarin het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken.
In dit geval heeft het college aan de gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunningen artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo ten grondslag gelegd. Op grond van dit artikel kan het college de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken voor zover gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met betrekking tot gebruikmaking van de vergunning. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit dit artikel dat een gedeeltelijke intrekking van de vergunning mogelijk is.
1.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat [appellant] ter zitting desgevraagd heeft verklaard al geruime tijd geen varkens meer te houden en dat hij zijn varkensrechten lang geleden heeft verkocht. Nu bij de controle op 14 december 2009 is geconstateerd dat er in de varkensschuur garageboxen waren aangebracht en deze garageboxen op 14 december 2012 nog steeds aanwezig waren, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat [appellant] gedurende drie achtereenvolgende jaren geen gebruik heeft gemaakt van de omgevingsvergunningen voor zover het betreft het houden van varkens. [appellant] heeft nagelaten te onderbouwen waaruit zou blijken dat het oordeel van de rechtbank onjuist is, omdat in de periode voor de intrekking van de omgevingsvergunningen wel vleesvarkens zijn gehouden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college bevoegd was over te gaan tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunningen. Dat, zoals [appellant] ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld, elk moment van de dag varkensrechten kunnen worden gekocht en hij dus weer kan starten met het houden van varkens, biedt geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid.
Het betoog faalt reeds hierom.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
563. en