In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag watersysteemheffing die aan eiseres, een B.V., was opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB) voor het belastingjaar 2018. De aanslag, ter hoogte van € 744,18, was gebaseerd op de Verordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2018. Eiseres stelde dat de aanslag in strijd was met de opbrengstlimiet, omdat de geraamde opbrengsten uit de watersysteemheffing de geraamde lasten overstegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de kostendekkendheid van de verordening en dat er geen sprake was van overschrijding van de opbrengstlimiet. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiseres faalde, omdat zij niet gemotiveerd had aangetoond dat er redelijke twijfel bestond over de geraamde lasten. De rechtbank concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.