Overwegingen
Feiten
Op 21 februari 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen van opslagruimtes aan de [adres] . Verweerder heeft de ontvangst van de aanvraag bij verweerder op 21 februari 2018 bevestigd bij brief van 21 maart 2018. Daarbij is vermeld dat de bij die aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag en voor de voorbereiding van de beschikking. Eiser heeft tot uiterlijk 2 mei 2018 de gelegenheid gekregen om de ontbrekende gegevens in te dienen.
Op 22 februari 2018 heeft de gemeenteraad van Boekel het “Omgevingsplan Buitengebied 2016” vastgesteld.
Bij besluit van 26 juni 2018 heeft verweerder aan eiser de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Bij brief van 26 juni 2018 heeft verweerder daarnaast aan eiser laten weten dat zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning op 21 februari 2018 in behandeling is genomen en dat eiser daarvoor leges is verschuldigd, ter zake waarvan nog een aanslag zal volgen. Op 25 juli 2018 is de legesaanslag opgelegd.
1. In geschil tussen partijen is of de “Verordening op de heffing en invordering van leges 2018” van de gemeente Boekel (hierna: de Legesverordening 2018) onverbindend moet worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 139, derde lid, van de Gemeentewet, in verband met het niet ter inzage leggen van de toepasselijke NEN-normen, dan wel vanwege overschrijding van de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet. Verder is in geschil of de aanslag moet worden vernietigd omdat de legessanctie als bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
2. Voor wat betreft de verbindendheid van de Legesverordening 2018 in verband met de kenbaarheidseisen, overweegt de rechtbank als volgt.
3. De artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. Zij strekken onder meer ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, blz. 63). Tot die essentialia behoren bij de heffing van bouwleges mede de voorschriften voor het vaststellen van de bouwkosten, waarop de hoogte van die leges wordt gebaseerd (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:143). 4. In een geval waarin de gemeentelijke regelgeving in het kader van de omschrijving van de heffingsmaatstaf verwijst naar NEN‑normen, is aan voormelde eisen, mede naar hun strekking, voldaan indien de gemeente die normen bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 139, derde lid, van de Gemeentewet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen verstrekt tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden (zie het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1669). In het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:143, is daaraan toegevoegd dat in het algemeen ook aan die kenbaarheidseisen zal zijn voldaan indien een belastingverordening voor dergelijke normen verwijst naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst daarvan, en in die belastingverordening de correcte volledige titel van die tekst alsmede het publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant worden vermeld. Daarbij heeft te gelden dat aan de kenbaarheidseisen alleen is voldaan indien de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor eenieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daaropvolgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde normen buiten twijfel is (zie het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868). 5. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige Legesverordening 2018 voor de heffing van leges ten behoeve van de verlening van omgevingsvergunningen, zoals hier aan de orde, de ‘bruto vloeroppervlakte’ tot de essentialia behoort waarop de hoogte van die leges wordt gebaseerd.
6. In artikel 2.1.1.1. van de bijbehorende Tarieventabel is het begrip ‘bruto vloeroppervlakte’ gedefinieerd als:
“Het oppervlak van alle tot een bouwwerk behorende binnenruimten gemeten volgens NEN 2580. Dit is de som van alle ruimtes op alle verdiepingen gemeten in vierkante meter (m2) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die het bouwwerk omhullen.”
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de opname van deze definitie en de nadere omschrijving in de Tarieventabel is voldaan aan de kenbaarheidseisen van de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet. In de definitie is immers opgenomen wat NEN 2580 inhoudt. Terinzagelegging van de norm is volgens verweerder daarom niet vereist. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat bij het opleggen van de leges is uitgegaan van de bruto vloeroppervlakte die door eiser in zijn aanvraag is opgegeven en dat door eiser ook niet is betwist dat de voor de leges gehanteerde vloeroppervlakte de som is van alle ruimtes op alle verdiepingen gemeten in vierkante meter (m²) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die het bouwwerk omhullen.
8. Gelet op de door de Hoge Raad weergegeven uitgangspunten volgt de rechtbank verweerder niet in het standpunt dat deze NEN-norm hiermee voldoende kenbaar is gemaakt. Verwezen wordt onder meer naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8239), waarin de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juni 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:3189) is bevestigd. 9. Het betreffende normblad NEN 2580 was ten tijde van het opleggen van de bestreden legesnota niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet gepubliceerd. Het normblad is noch in het gemeenteblad, de Staatscourant of op internet bekendgemaakt, noch – voor belanghebbende kenbaar – ter inzage gelegd. Ook is niet gesteld of gebleken dat bij de publicatie van de legesverordening is verwezen naar een externe vindplaats van publicatie van het bedoelde NEN-normblad. Gezien de weergegeven jurisprudentie leidt dit tot de slotsom dat niet is voldaan aan de kenbaarheidseisen die artikel 139 van de Gemeentewet stelt. De door verweerder in de Tarieventabel opgenomen omschrijving van het begrip ‘bruto vloeroppervlakte’ volstaat hier niet, omdat ook in dat geval nog wordt verwezen naar NEN-norm 2580, waarvoor het kenbaarheidsvereiste geldt. Dit leidt ertoe dat de legesverordening in dit geval onverbindend moet worden verklaard, voor zover deze bepaalt dat de opgelegde leges worden berekend aan de hand van NEN 2580.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar en de bestreden legesaanslag wegens strijd met artikel 139 van de Gemeentewet. Omdat deze beroepsgrond slaagt, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige gronden.
11. De rechtbank ziet aanleiding om onder toepassing van artikel 8:72, derde lid aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien, door de aan eiser opgelegde legesaanslag van 25 juli 2018 te vernietigen. De rechtbank bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Eiser is geen leges verschuldigd aan verweerder. Dit betekent dat de leges, voor zover betaald door eiser, door verweerder moet worden terugbetaald.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
13. Er is geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat eiser in beroep is bijgestaan door een familielid, van wie niet is gesteld dat sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de legesaanslag van 25 juli 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. de Kruif, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 13 november 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: