Overwegingen
Feiten
Eiseres is exploitant van recreatiepark [naam] in Hooge Mierde, een park met vakantiewoningen. Een deel van deze woningen wordt verhuurd ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Bij de oplegging van de aanslag toeristenbelasting heeft verweerder zich gebaseerd op de aangifte door eiseres voor het jaar 2015 van het aantal overnachtingen door arbeidsmigranten (64.897) en de door eiseres gemaakte schatting van het aantal niet-meldingen (4.940), zijnde samen 69.837 overnachtingen. Verweerder heeft hierbij een tarief van € 1,10 per overnachting gehanteerd. De arbeidsmigranten zijn niet op het adres van het recreatiepark in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Reusel-De Mierden ingeschreven als ingezetenen.
Geschil en beoordeling
1. In geschil is of de aanslag toeristenbelasting terecht aan eiseres is opgelegd.
2. Op grond van artikel 224 van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de BRP zijn ingeschreven.
3. Ter uitwerking van het bepaalde in artikel 224 van de Gemeentewet bepaalt verweerders
Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2015 (Verordening toeristenbelasting 2015), voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “toeristenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2.
De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2.
(…).
Artikel 4 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf:
(…)
verblijf houdt in een gemeubileerde woning indien hij terzake van het verblijf in, of terzake van het ter beschikking houden van, die gemeubileerde woning forensenbelasting is verschuldigd.
(…)
4. Op grond van de artikelen 5 en 6 van de Verordening toeristenbelasting 2015 wordt de belasting geheven naar het aantal overnachtingen in een belastingjaar, waarbij het aantal overnachtende personen wordt vermenigvuldigd met het aantal nachten tegen een tarief van € 1,10 per persoon, per overnachting.
5. Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, (…) of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
6. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 223 van de Gemeentewet is in verweerders Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2015 (Verordening forensenbelasting 2015), voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 2
Belastbaar feit en belastingplicht
Onder de naam “forensenbelasting” wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.”
7. Eiseres stelt in beroep – kort gezegd – primair dat niet zij belastingplichtig is voor de toeristenbelasting, maar het uitzendbureau dat verblijf biedt aan de arbeidsmigranten in de accommodaties op het park van eiseres. Als het gaat om het beheren van de accommodaties waarin de migranten verblijven, zijn de uitzendbureaus het eerste aanspreekpunt. Eiseres heeft daarmee geen bemoeienis. Zij verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 augustus 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:4902) en van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:682). Naar gangbaar spraakgebruik is eiseres niet aan te merken als degene die gelegenheid biedt tot verblijf tegen vergoeding als bedoeld in artikel 2 van de Verordening toeristenbelasting 2015. Eiseres wijst op het arrest van de Hoge Raad (HR) van 17 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1201). Subsidiair stelt eiseres dat als zij wél als belastingplichtige voor de toeristenbelasting zou moeten worden aangemerkt, zij deze niet verschuldigd is voor wat betreft de arbeidsmigranten, de vaste-standplaatshouders en seizoensplaatshouders die op het park verblijven. Dezen hebben geen van allen hoofdverblijf binnen de gemeente en houden daarnaast meer dan 90 dagen een woning voor zichzelf beschikbaar. Eiseres betoogt dat de arbeidsmigranten (als ‘meer-dan-90-dagen-toeristen’) en de vaste-standplaatshouders en seizoensplaatshouders onder de bepalingen voor de forensenbelasting vallen. Waar deze personen forensenbelasting verschuldigd zijn, is er sprake van samenloop tussen de beide belastingen en is eiseres – op grond van de vrijstellingsbepaling van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening toeristenbelasting 2015 – geen toeristenbelasting verschuldigd.
Meer subsidiair stelt eiseres dat in elk geval de campinggasten die stacaravans of chalets huren onder die bepalingen vallen.
In het verlengde hiervan acht eiseres het in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur als zij toeristenbelasting moet voldoen omdat verweerder niet meewerkt aan inschrijving van de arbeidsmigranten in de BRP van de gemeente. Eiseres verwijst voor haar standpunt onder meer naar de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 juli 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:4036) en van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2017 (ECLI:NL:RBOVE:2017:3341). 8. Verweerder stelt dat eiseres terecht is aangeslagen voor de toeristenbelasting. Eiseres biedt gelegenheid tot verblijf en is dus toeristenbelasting verschuldigd. Verweerder voert daarnaast aan dat voor verschuldigdheid van forensenbelasting nodig is dat de persoon zijn hoofdverblijf moet hebben in een andere gemeente dan de gemeente waar hij de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen voor zichzelf (of zijn gezin) ter beschikking houdt. De arbeidsmigranten houden volgens verweerder in wisselende samenstelling verblijf en dit is niet aan te merken als het ‘voor zichzelf beschikbaar houden van een gemeubileerde woning’. Zij vallen dus niet onder de forensenbelasting. Voor wat betreft de samenloop heeft verweerder toegelicht dat bij samenloop van forensenbelasting en toeristenbelasting de mogelijkheid om de toeristenbelasting te heffen, vervalt, als voor het verblijf ook forensenbelasting verschuldigd is. Dit geldt volgens verweerder echter alleen als er sprake zou zijn van een dubbele heffing voor hetzelfde verblijf ten aanzien van dezelfde persoon. Daarvan kan hier nimmer sprake zijn, nu de ‘forens’ belastingplichtig is voor de forensenbelasting en de terreinexploitant (eiseres) voor de toeristenbelasting.
9. De rechtbank overweegt voor wat betreft het verblijf van de arbeidsmigranten dat uit de gedingstukken, en met name de tussen eiseres en uitzendbureau [naam] gesloten huurovereenkomst, en uit hetgeen ter zitting is toegelicht blijkt dat eiseres in de relevante periode de betreffende accommodaties als verhuurder tegen vergoeding ter beschikking stelde aan uitzendbureau [naam] en bemiddelaar [naam] ten behoeve van de huisvesting van door uitzendbureaus tewerkgestelde arbeidsmigranten. Uit de overgelegde huurovereenkomst blijkt dat eiseres de ingerichte ruimten niet alleen verhuurt, maar ook verantwoordelijk is voor diverse diensten ten behoeve van de arbeidsmigranten, zoals de levering van nutsvoorzieningen, de eindschoonmaak en internet en de zorg voor de sleutels voor de accommodaties en de afvoer van huisvuil. Daarmee is eiseres naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als degene die verblijf biedt tegen een vergoeding met overnachting als bedoeld in de Verordening toeristenbelasting 2015 en is zij op die grond belastingplichtig voor de toeristenbelasting. De rechtbank ziet analogie met de hiervoor genoemde uitspraak van de HR van 17 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1201), waarin de HR oordeelde dat in de situatie waarin de bedrijfsactiviteiten van de belanghebbende niet alleen het ‘kale’ ter beschikking stellen van woonruimte bevatten, maar ook het aanbieden van diensten rechtstreeks aan, althans ten behoeve van arbeidsmigranten, de belanghebbende moet worden aangemerkt als degene die ‘verblijf biedt’. De rechtbank verwijst ook naar de eerdergenoemde uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2018. Het ter zitting ingenomen standpunt van eiseres dat in de praktijk van de beheertaken van eiseres weinig terecht kwam volgt de rechtbank niet, omdat eiseres dit niet met bewijsstukken heeft onderbouwd en die situatie dus niet aannemelijk is geworden. 10. Voor wat betreft de vaste-standplaatshouders, seizoensplaatshouders en degenen die een chalet of stacaravan huren, geldt eveneens dat eiseres aan hen verblijf biedt. Eiseres weerspreekt ook niet dat zij in deze gevallen de locaties rechtstreeks aan hen verhuurt, en dus verblijf biedt, maar stelt zich op het standpunt dat ook hier geen toeristenbelasting verschuldigd is wegens samenloop.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij de toeristenbelasting niet verschuldigd is vanwege de hiervoor omschreven samenloop. Eiseres heeft haar stellingen niet onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt dat de op haar terrein verblijvende arbeidsmigranten op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Zie ook de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 september 2018 (ECLI:N::GHARL:2018:8623), waaruit volgt dat een partij die een beroep doet op de vrijstelling dit standpunt moet onderbouwen. De overgelegde huurovereenkomsten en de door eiseres overgelegde verklaring van het uitzendbureau van 28 februari 2019 dat de intentie bestaat medewerkers langer dan 4 maanden op [naam] te laten verblijven, zijn daarvoor onvoldoende. Een eventuele belastingplicht voor de forensenbelasting ten aanzien van de arbeidsmigranten is hiermee dus niet aannemelijk is geworden. Om die reden is van een samenloop tussen forensenbelasting en toeristenbelasting (ongeacht wat partijen daarover hebben aangevoerd) niet gebleken, zodat een vrijstelling van eiseres op grond van samenloop ook niet aan de orde kan zijn.
Voor zover eiseres heeft gesteld dat ook, of in elk geval, andere personen (de vaste-standplaatshouders, seizoensplaatshouders en campinggasten) forensenbelasting verschuldigd zijn, geldt ook hier dat eiseres dit standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Wat door haar is betoogd slaagt dus niet.
12. Voor zover door eiseres is aangevoerd dat sprake had moeten zijn van een ambtshalve inschrijving in de BRP van de gemeente, ziet de rechtbank de relevantie van deze stelling voor het antwoord op de vraag of de aanslag terecht is opgelegd, niet. Daarnaast is geen sprake van enige verplichting van verweerder of verweerders gemeente tot inschrijving.
De rechtbank verwijst naar de door verweerder in beroep overgelegde (ongepubliceerde) uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 april 2018 (BRE 17/1625 en 17/1626, rechtsoverweging 4.3) en de meergenoemde uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2018.
13. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt ook gewezen op de uitspraak van de HR van 4 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:678) en gesteld dat de woning van een arbeidsmigrant daar wordt aangemerkt als dienstwoning, en die woning als zodanig niet aan de toeristenbelasting is onderworpen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet, reeds nu deze uitspraak ziet op de uitleg van het begrip ‘woning’ zoals bedoeld in artikel 55 van de CAO Bouwnijverheid en niet op de rechtsvragen die hier aan de orde zijn. Ook de verwijzing van eiseres naar de uitspraken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 juni 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:2787 en 2788) treft geen doel, nu deze uitspraken betrekking hebben op de kwalificatie van door arbeidsmigranten bewoonde woningen in het recreatiepark bij het bepalen van de (hoogte van de) zuiveringsheffing en dus evenmin op de hier te beantwoorden vragen. De verwijzing naar een rapport dat is uitgebracht door ZKA Leisure Consultants in oktober 2018, leidt om dezelfde reden niet tot een ander oordeel.
14. Eiseres heeft tot slot nog aangevoerd dat de aanwezigheid van arbeidsmigranten een economisch doel dient en het opleggen van een aanslag toeristenbelasting dan in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank overweegt dat eiseres (de relevantie van) haar stellingen niet nader heeft onderbouwd en dat zij om die reden al geen doel treffen. Ook overigens is niet gebleken dat verweerders besluit strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
15. De rechtbank stelt tot slot vast dat eiseres het aantal overnachtingen en de daarop gebaseerde berekening van de hoogte van de aanslag door verweerder, niet bestreden heeft. De rechtbank concludeert dat de aanslag naar een juist bedrag is vastgesteld.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.