In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag toeristenbelasting die aan een campingexploitant was opgelegd voor het jaar 2013. De belanghebbende, die een camping exploiteert, had een aanslag voor toeristenbelasting ontvangen, maar stelde dat een deel van de gebruikers van de stacaravans en chalets meer dan 90 dagen op de camping verbleef en daarom onder de vrijstelling van de toeristenbelasting viel, aangezien deze gebruikers belastingplichtig waren voor de forensenbelasting. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende onterecht was aangeslagen voor de toeristenbelasting, omdat de meer-dan-90-dagen-toeristen belastingplichtig waren voor de forensenbelasting. De rechtbank concludeerde dat de vrijstelling voor de toeristenbelasting van toepassing was en dat de aanslag verlaagd diende te worden. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag toeristenbelasting verminderd tot € 83.475,50. Tevens werd het verzoek om vergoeding van rente afgewezen, omdat de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen onder specifieke wetgeving valt die niet voorziet in een vergoeding van wettelijke rente over het te veel geheven bedrag. De proceskosten werden vastgesteld op € 2.594,25, waarvan de rechtbank 1/10 toekende aan de belanghebbende.