In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de belastingplicht voor de toeristenbelasting in de gemeente Amsterdam. De belanghebbende, een verhuurbedrijf dat volledig ingerichte appartementen aanbiedt aan bedrijven voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers en gasten, heeft in cassatie beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het Hof had geoordeeld dat de belanghebbende als belastingplichtige kan worden aangemerkt op basis van de Verordening Toeristenbelasting van de gemeente Amsterdam. De belanghebbende verhuurt appartementen voor een periode van minimaal een week tot maximaal zes maanden, en biedt daarbij verschillende bijkomende diensten aan, zoals schoonmaak en sleutelbeheer.
De Hoge Raad heeft de oordelen van het Hof bevestigd en geoordeeld dat de belanghebbende, door de gelegenheid te bieden tot verblijf tegen vergoeding, voldoet aan de definitie van belastingplichtige zoals vastgelegd in de Verordening. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het niet vereist is dat de vergoeding voor het verblijf door de expats zelf wordt betaald; het is voldoende dat de belanghebbende de gelegenheid biedt tot verblijf. De middelen van de belanghebbende, die stelden dat zij niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt, zijn verworpen. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.