ECLI:NL:RBOBR:2018:3407

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
17_617
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde van een kinderdagverblijf en correctie wegens functionele veroudering

In deze zaak gaat het om de waardering van een kinderdagverblijf in Boxmeer, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 634.000 per 1 januari 2015. Eiseres, de exploitant van het kinderdagverblijf, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardering en stelt dat de waarde € 400.000 moet zijn, onderbouwd door een taxatierapport. De rechtbank heeft op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank de waarde van het kinderdagverblijf heeft beoordeeld in het licht van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres betwist de vastgestelde waarde en stelt dat er rekening gehouden moet worden met functionele veroudering door de slechte marktsituatie in de kinderopvang. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor de vastgestelde waarde bij de heffingsambtenaar ligt, maar dat het aan eiseres is om haar stelling over de functionele veroudering te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling en dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/617

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer, verweerder

(gemachtigden: U.A.H. Zonnenberg en N.L. van Domselaar).

Procesverloop

Bij beschikking van 30 april 2016, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] (hierna: het kinderdagverblijf), per waardepeildatum 1 januari 2015, voor het kalenderjaar 2016, vastgesteld op € 634.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2016 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2017 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van den Dool en P.B.T. van As, kantoorgenoten van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
De gemeente Boxmeer is eigenaar van een schoolgebouw met fietsenstalling. In het gebouw zijn drie gebruikers gevestigd met ieder een eigen postadres, waarvan [adres 2] in gebruik is bij het kinderdagverblijf van eiseres. Het kinderdagverblijf, gebouwd in 2005, is een zelfstandig en af te sluiten deel van het schoolgebouw.
Geschil en beoordeling
1. In geschil is de waarde van het kinderdagverblijf op de waardepeildatum 1 januari 2015. Eiseres bepleit een waarde van € 400.000 en verwijst naar het taxatierapport van taxateur J.B. Verschuren van 22 januari 2016, waarin als waarde per waardepeildatum 1 januari 2014 is opgenomen € 331.000. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat deze waarde aangepast naar de onderhavige waardepeildatum, inclusief BTW voor zover het niet de grond betreft, uitkomt op de door eiseres nu voorgestane waarde van € 400.000. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 634.000) naar de getaxeerde waarde (€ 649.826), zoals opgenomen in de taxatiekaart van 1 februari 2018, opgesteld door taxateur N.L. van Domselaar.
2. Eiseres betwist op zichzelf niet de in de taxatiekaart opgenomen berekeningen van de taxateur waar het gaat om de waarde van de grond, de vervangingswaarde van de opstallen en de toegepaste afschrijvingen uitgaande van de technische veroudering, maar stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een aftrek in verband met functionele veroudering, gelet op de slechte marktsituatie in de kinderopvang. Verweerder stelt dat een aftrek wegens functionele veroudering niet aan de orde is.
3. De rechtbank overweegt dat de bewijslast dat de aan de onroerende zaak toegekende waarde niet te hoog is in beginsel rust op verweerder. Het is echter aan eiseres om, indien zij een beroep doet op de toepasselijkheid van een correctie voor functionele veroudering die correctie te onderbouwen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1818) en van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:4755).
4. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 februari 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:747) terzake van de WOZ-waarde van het kinderdagverblijf over het belastingjaar 2015. Deze is volgens haar zonder meer van toepassing.
Verweerder heeft voor het standpunt dat geen correctie nodig is verwezen naar de toelichting in de Taxatiewijzer Onderwijs 2015, pagina 17, waarin bij economische veroudering is vermeld dat structurele leegstand van gebouwen of gedeeltes van gebouwen, waarbij rekening moet worden gehouden met een redelijke mate van overcapaciteit, de meest voorkomende reden is voor afschrijving wegens economische veroudering. Verweerder bestrijdt dat hier sprake is van structurele leegstand. Ter zitting is toegelicht dat het kinderdagverblijf destijds is opgericht omdat dit wettelijk vereist is. Als het huidige kinderdagverblijf zou stoppen is de gemeente ook verplicht er opnieuw een kinderdagverblijf te vestigen. Daarnaast is uit navraag bij de afdeling Onderwijs van verweerders gemeente gebleken dat er geen enkele aanwijzing is dat de aantallen van schoolgaande jeugd de laatste jaren verminderd zijn. Er is ook een groei in kinderopvang. Geschetst is verder dat de bezettingsgraad van het kinderdagverblijf weliswaar wisselt – er zijn drukbezette dagen en minder druk bezette dagen –, maar dat dit niet betekent dat er een
structurele(cursivering van de rechtbank) overcapaciteit, en dus structurele leegstand, is.
5. De rechtbank acht met de door verweerder gegeven toelichting voldoende onderbouwd dat in dit geval geen sprake is van een structurele overcapaciteit waarvoor een aftrek zou moeten worden toegepast. De rechtbank beziet dit ook in het licht van het feit dat eiseres het door verweerder gestelde niet (voldoende) heeft weersproken en dat het aan eiseres is om de noodzaak van een correctie te onderbouwen. Zij is niet tot een onderbouwing gekomen, anders dan de enkele verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de eerdere procedure over een eerder belastingjaar.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in zijn bewijslast is geslaagd.
7. Eiseres heeft de door haar voorgestane waarde van € 400.000 niet aannemelijk gemaakt, nu het door haar voorgestane correctie-percentage niet is onderbouwd met stukken. De verwijzing naar het door eiseres overgelegde, niet nader toegelichte, overzicht dat verwijst naar een bezettingsgraad van (afgerond) 61% is daarvoor ontoereikend.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, voorzitter, en mr. F.M.S. Requisizione en mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. de Kruif, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.