In deze zaak gaat het om de waardering van een kinderdagverblijf in Boxmeer, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 634.000 per 1 januari 2015. Eiseres, de exploitant van het kinderdagverblijf, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardering en stelt dat de waarde € 400.000 moet zijn, onderbouwd door een taxatierapport. De rechtbank heeft op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank de waarde van het kinderdagverblijf heeft beoordeeld in het licht van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres betwist de vastgestelde waarde en stelt dat er rekening gehouden moet worden met functionele veroudering door de slechte marktsituatie in de kinderopvang. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor de vastgestelde waarde bij de heffingsambtenaar ligt, maar dat het aan eiseres is om haar stelling over de functionele veroudering te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling en dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.