In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van drie kinderdagverblijven, gelegen in de gemeente Boxmeer. Eiseres, een stichting die de kinderdagverblijven exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de heffingsambtenaar. De waarden zijn vastgesteld op € 196.000 voor het kinderdagverblijf aan [adres A], € 177.000 voor [adres B] en € 153.000 voor [adres C]. Eiseres betwist deze waarden en stelt dat er sprake is van een structurele overcapaciteit, waardoor een aftrek zou moeten worden toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarden en dat eiseres deze niet voldoende heeft weersproken. De rechtbank oordeelt dat het aan eiseres is om de noodzaak van een correctie te onderbouwen, wat zij niet heeft gedaan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de bewijslast in dit geval bij de heffingsambtenaar ligt, maar dat eiseres ook een actieve rol moet spelen in het onderbouwen van haar standpunt. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een structurele overcapaciteit en dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.