ECLI:NL:RBOBR:2017:3336

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
17_564
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en procesbelang in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dela Natura- en Levensverzekeringen N.V. (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van eiseres voor een werkneemster die zich ziek had gemeld. Verweerder had in een eerder besluit vastgesteld dat de inspanningen van eiseres als voldoende werden beoordeeld, maar kwam hierop terug in een bestreden besluit, waarin werd gesteld dat de inspanningen als onvoldoende moesten worden beoordeeld. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was, aangezien er geen loonsanctie kon worden opgelegd en er op dat moment geen civiele procedure liep tussen de werkneemster en eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster niet van plan was om een civiele procedure te starten, en dat de mogelijkheid dat dit in de toekomst zou gebeuren onvoldoende was om aan te nemen dat eiseres nog procesbelang had. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep over de vereisten voor procesbelang en concludeerde dat eiseres geen belang had bij de beoordeling van haar beroep. Het beroep werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.A. van Bree, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2017 in de zaak tussen

Dela Natura- en Levensverzekeringen N.V., te Eindhoven, eiseres

(gemachtigde: mr. H.F.A. Leenders),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.W. van Schaik).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[persoon 1], te [woonplaats] , werkneemster.

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aangegeven dat de inspanningen van eiseres om de werkneemster te re-integreren als voldoende moeten worden beoordeeld. Daarnaast heeft verweerder vastgesteld dat de werkneemster niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
Bij besluit van 24 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkneemster gegrond verklaard en vastgesteld dat de inspanningen van eiseres om de werkneemster te re-integreren als onvoldoende moeten worden beoordeeld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de werkneemster uitgenodigd als belanghebbende partij deel te nemen aan de procedure, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt. De werkneemster heeft geen toestemming verleend tot het aan eiseres toezenden van stukken die medische gegevens van haar bevatten. Ten aanzien van deze stukken heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaald dat kennisneming van deze stukken uitsluitend is voorbehouden aan een gemachtigde of arts-gemachtigde van eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017. Namens eiseres zijn verschenen [persoon 2] en [persoon 3] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De werkneemster was werkzaam als evenementencoördinator bij eiseres voor 31,95 uren per week. Op 20 oktober 2014 heeft de werkneemster zich ziek gemeld. De werkneemster heeft op 9 juli 2016 een WIA-uitkering aangevraagd.
2. In het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat de inspanningen van eiseres om de werkneemster te re-integreren als voldoende moeten worden beoordeeld, met als gevolg dat eiseres na de wachttijd niet langer verplicht is om bij ziekte het loon door te betalen. In het bestreden besluit is verweerder hiervan teruggekomen en heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende heeft gedaan om de werkneemster te re-integreren. Dit standpunt baseert verweerder op de conclusies uit het rapport van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (B&B) van 3 januari 2017. Verweerder merkt hierbij op dat, nu de wachttijd is verstreken, het niet meer mogelijk is om een loonsanctie aan eiseres op te leggen.
3. Eiseres is het niet eens met de motivering van het bestreden besluit. Volgens eiseres moeten de inspanningen om de werkneemster te re-integreren als voldoende worden beoordeeld. Eiseres geeft aan dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, maar dat zij er vanwege mogelijke schadeplichtigheid in een eventuele civiele, arbeidsrechtelijke procedure belang bij heeft de motivering te bestrijden. Niet kan worden uitgesloten dat de werkneemster een civiele procedure zal starten en een uitspraak over de re-integratie voor eiseres feitelijke betekenis zal hebben.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang, indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor betrokkene feitelijke betekenis kan hebben (zie de uitspraken van de CRvB van 28 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:194, en 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4919). Met de uitspraak van 9 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:53) heeft de CRvB deze rechtspraak verruimd, in die zin dat ook procesbelang zal worden aangenomen indien de betrokkene stelt dat het bestreden besluit een rechtstreeks feitelijk gevolg heeft waarvan hij in een andere rechtsverhouding nadeel zal ondervinden en de in de voorliggende zaak op bestuursrechtelijke gronden te nemen beslissing voor het al dan niet intreden van dit gevolg beslissend is.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres geen loonsanctie heeft opgelegd en dat tussen partijen niet in geschil is dat dit ook niet meer mogelijk is. Indien de rechtbank eiseres in haar standpunt zou volgen en van oordeel zou zijn dat zij voldoende re-integratie- inspanningen heeft verricht, heeft dat geen feitelijke betekenis voor eiseres. Ook dan blijft het opleggen van een loonsanctie immers achterwege.
7. Er loopt op dit moment geen civiele procedure tussen de werkneemster en eiseres. De werkneemster heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij niet van plan is om een (civiele) procedure te starten tegen eiseres. Of de werkneemster in de toekomst een (civiele) procedure begint tegen eiseres, waarin de re-integratie-inspanningen een rol spelen, is een onzekere toekomstige gebeurtenis. Dit acht de rechtbank onvoldoende om in deze procedure aan te nemen dat eiseres nog procesbelang heeft. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2016 in een soortgelijke zaak (ECLI:NL:RBAMS:2016:1934).
8. Uit het vorenstaande volgt dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.A. van Bree, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.