ECLI:NL:CRVB:2015:4919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
14/3953 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens onvoldoende procesbelang en beëindiging ziekengeld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep (zaaknummer 14/3953 ZW) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich per 18 februari 2013 ziek had gemeld, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had hem een Plan van aanpak gestuurd met re-integratieverplichtingen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard, omdat de appellant geen procesbelang meer had bij een vernietiging van het bestreden besluit.

In hoger beroep stelde de appellant dat hij wel procesbelang had, omdat hij volledig arbeidsongeschikt was en niet kon voldoen aan de re-integratieverplichtingen. Hij voerde ook aan dat hij een civiele procedure tegen zijn werkgever had aangespannen, wat volgens hem zijn belang bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak onderstreepte. De Raad oordeelde echter dat de appellant geen procesbelang meer had, omdat het recht op ziekengeld per 18 maart 2014 was beëindigd en de re-integratieverplichtingen alleen golden zolang er recht op ziekengeld bestond. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er nog procesbelang bestond, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder dit kan bestaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 december 2015.

Uitspraak

14/3953 ZW
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 juni 2014, 13/7430 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 15/1962 ZW plaatsgevonden op
7 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. Van Zundert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur via [BV] , heeft zich per 18 februari 2013 ziek gemeld met klachten als gevolg van een conflict op het werk. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 25 april 2013 heeft het Uwv aan appellant een Plan van aanpak toegezonden waarin aan appellant in het kader van de ZW re-integratieverplichtingen zijn opgelegd. Bij besluit van 3 oktober 2013 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellant tegen het Plan van aanpak van 25 april 2013 (Plan van aanpak) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant bij een vernietiging van het bestreden besluit geen procesbelang meer heeft.
3. In hoger beroep heeft appellant - kort weergegeven - aangevoerd dat hij wel procesbelang heeft. Appellant stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat hij om die reden niet kan voldoen aan de verplichtingen opgelegd in het Plan van aanpak. Voorts stelt appellant dat hij een civiele procedure tegen de werkgever MSD heeft aangespannen, omdat hij van mening is dat er sprake is van een doorlopend dienstverband en dat hij in dit kader nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van deze zaak.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of appellant procesbelang heeft behouden bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. In vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:3360) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat met het hoger beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor appellant feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 24 januari 2014 het recht op ZW-uitkering met ingang van 18 maart 2014 beëindigd, omdat appellant met ingang van 17 februari 2014 tenminste 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen in drie aan hem voorgehouden functies. Door de uitspraak van heden in de zaak 15/1962 ZW staat vast dat appellant met ingang van 18 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
4.3.
Re-integratieverplichtingen hebben alleen werking gedurende de periode dat recht bestaat op ziekengeld. Ter zitting is besproken dat tijdens de periode dat aan appellant ziekengeld is verstrekt het Plan van aanpak tot 18 maart 2014 niet tot enigerlei maatregel heeft geleid. Nu evenmin op dit moment voor appellant verplichtingen op grond van dit Plan van aanpak resteren is niet aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot dit aspect voor appellant nog procesbelang bestaat. De mededeling dat appellant een procedure tegen de (voormalige) werkgever zou zijn gestart, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om in deze procedure aan te nemen dat appellant nog procesbelang heeft.
4.4.
Gelet op het gestelde in 4.1 tot en met 4.3 dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I. Mehagnoul

IJ