ECLI:NL:RBNNE:2025:565

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
23/2217
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursrechtelijke schadevergoeding voor mijnbouwschade aan woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning die schade heeft geleden door aardbevingen, heeft in eerste instantie een schadevergoeding van € 612,12 ontvangen. Na bezwaar is er een aanvullende schadevergoeding van € 587,83 toegekend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 maart 2023, waarin het Instituut een aanvullende schadevergoeding van € 1.656,23 heeft toegekend. De rechtbank heeft op 9 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het Instituut en deskundige L.H.M. Nabben.

De rechtbank concludeert dat het Instituut kan volstaan met de in beroep toegekende vergoeding van de fysieke schade. De rechtbank oordeelt dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd en dat de herstelmethodiek die door deskundige Nabben is toegepast, correct is. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de schade groter is dan de door het Instituut toegewezen bedragen. De rechtbank wijst erop dat de begroting van de schade door Nabben in lijn is met de civielrechtelijke uitgangspunten en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de door hem opgestelde begroting.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 27 maart 2023 niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij de uitkomst van zijn beroep tegen dit besluit. Het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2024 is ongegrond. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door het Instituut moeten worden betaald. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.J. de Groot),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen

(gemachtigde: B.C. Rots en I. Pijper).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn aanvraag voor geleden aardbevingsschade aan zijn woning op het adres [adres] te [plaats].
1.1.
Het Instituut heeft met het besluit van 26 april 2021 een schadevergoeding toegekend. Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 op het bezwaar van eiser heeft het Instituut een aanvullende schadevergoeding toegekend.
1.2.
De rechtbank heeft op 18 juli 2024 een regiezitting gehouden. Hierbij waren eiser met zijn toenmalige gemachtigde mr. B. Berghuis en mr. Rots namens het Instituut aanwezig. Bij de regiezitting zijn afspraken gemaakt met betrekking tot termijnen voor het aanleveren van een verweerschrift, een eventuele reactie daarop en het houden van een zitting.
1.3.
Op 3 oktober 2024 is in een nader advies door L.H.M. Nabben, verbonden aan NIVRE, de herstelmethode beschreven voor schade 1 t/m 5, 7, 8, 10, 12, 13, 15, 17 t/m 22 en 24. De totale kosten voor herstel heeft hij begroot op een bedrag van € 2.856,18.
1.4.
Op 21 oktober 2024 heeft het Instituut een herziene beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is een (aanvullende) schadevergoeding toegekend, waarbij is aangesloten bij de begroting van Nabben van 3 oktober 2024.
1.5.
Op 6 januari 2025 is door mr. H.J. de Groot, namens eiser, gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde en de gemachtigden van het Instituut. Ook was deskundige Nabben aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is sinds 18 februari 2020 eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats].
2.1.
Op 20 februari 2020 heeft eiser een aanvraag voor vergoeding van schade ingediend bij de rechtsvoorganger van het Instituut. De schade is in de aanvraag omschreven als 6 tot 10 schades met geschatte herstelkosten tussen de € 1.000,- en € 4.000,-.
2.2.
Het Instituut heeft een deskundige aangewezen om de schades aan de woning op te nemen. P. Venema, verbonden aan NIVRE, heeft op 18 mei 2020 een schade-opname verricht. Eiser heeft eveneens op 18 mei 2020 een rapport met foto’s van de schades aan het Instituut overgelegd. Op 20 mei 2020 heeft Venema een adviesrapport aan het Instituut uitgebracht. Daarbij is vermeld dat de vorige eigenaar de woning als opknapper te koop heeft gezet en dat eiser kort na de aankoop is gestart met het volledig strippen van de woning in het kader van een algehele renovatie.
2.3.
Eiser heeft een zienswijze ingediend tegen het adviesrapport, waarin hij onder andere verzoekt de schades die hij zelf heeft opgenomen alsnog in het advies te betrekken.
2.4.
Op 21 april 2021 heeft L. Norel, tevens verbonden aan NIVRE, een herzien adviesrapport aan het Instituut uitgebracht. Daarbij zijn ook de door eiser zelf opgenomen schades beoordeeld.
2.5.
Met het besluit van 26 april 2021 heeft het Instituut een schadevergoeding toegekend van € 612,12. Daarnaast is € 595,- aan bijkomende kosten en € 14,89 aan wettelijke rente vergoed.
2.6.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en daarbij een contra-expertiserapport van Vergnes Expertise B.V. van 23 september 2021 overgelegd. Daarin wordt de afwijzing en begroting van de vergoeding van schades betwist.
2.7.
Eiser heeft zijn bezwaren tijdens de hoorzitting van 16 februari 2022 bij de bezwaaradviescommissie kunnen toelichten.
2.8.
Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 is een aanvullende schadevergoeding van € 587,83 aan eiser toegekend. Daarnaast is € 37,94 aan wettelijke rente, € 350,- aan bijkomende kosten en € 2.346,46 aan vergoeding van kosten tijdens de bezwaarprocedure vergoed. Met het besluit van 2 mei 2023 is nog een aanvullende vergoeding toegekend voor de proceskosten van € 112,-.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 maart 2023.
3.1.
Op 21 oktober 2024 heeft het Instituut, na het onder 1.3. genoemde advies van Nabben, een (aanvullende) schadevergoeding toegekend van € 1.656,23. Daarmee komen de in onderhavig dossier toegekende vergoedingen uit op een bedrag van € 6.609,09 (inclusief rente, bijkomende kosten en overige vergoedingen).
3.2.
Het beroep van eiser ziet op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede op het herziene besluit op bezwaar van 21 oktober 2024. Aan het gewijzigde besluit komt geen zelfstandige betekenis meer toe. Voor zover er nog gronden resteren, worden die besproken in het kader van het besluit van 21 oktober 2024.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het Instituut kan volstaan met de in beroep toegekende vergoeding van de fysieke schade. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Geschil na besluit van 21 oktober 2024
5. Met het herziene besluit van 21 oktober 2024 heeft het Instituut voor alle in geschil zijnde schades alsnog een schadevergoeding toegekend. Daardoor is niet langer in geschil dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd. Daarom komt de rechtbank ook niet toe aan bespreking van het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiser met betrekking tot omliggende woningen waar wel schadevergoeding is toegekend. Ook komt de rechtbank daarom niet toe aan bespreking van het beroep van eiser op het zorgvuldigheidsbeginsel in verband met de totstandkoming van de deskundigenadviezen. Eiser doet niet langer een beroep op de regeling voor een groep bezwaarmakers waarbij nog niet was beslist op een vóór 6 oktober 2023 gemaakt bezwaar. [1]
Kern van het resterende geschil is, zoals eiser het ook in de reactie van 6 januari 2025 stelt, de herstelmethodiek op basis waarvan Nabben de schade heeft begroot.
Herstelkosten en -methode
6. Op 3 oktober 2024 is in een nader advies door Nabben de herstelmethode beschreven voor schade 1 t/m 5, 7, 8, 10, 12, 13, 15, 17 t/m 22 en 24. De totale kosten voor herstel heeft hij begroot op een bedrag van € 2.856,18. Dit bedrag is toegekend.
6.1.
Eiser heeft eerder een contra-expertise van Vergnes overgelegd waarin deze schades zijn begroot op een bedrag van € 10.816,42. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er ook wandafwerking moet worden begroot voor de schades die door eiser zijn vastgelegd.
6.2.
Uitgangspunt in het civielrechtelijke aansprakelijkheidsrecht bij de begroting van (vermogens)schade is dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. [2]
6.3.
Het Instituut maakt bij de begroting van de schade gebruik van een calculatiemodel. Door de ABRvS is geoordeeld dat het Instituut het calculatiemodel mag hanteren om de gemelde schades op uniforme wijze af te handelen. Aan de hand van de beroepsgronden moet worden beoordeeld of het calculatiemodel op juiste wijze is toegepast of dat er aanknopingspunten zijn voor twijfel en er aanleiding is om van het calculatiemodel af te wijken. [3]
6.4.
Eiser heeft in de gronden van beroep naar voren gebracht dat om de woning verhuurbaar te maken, hij is begonnen met een verbouwing. In verband met de geplande verbouwing heeft eiser zelf foto’s gemaakt van de schade.
6.5.
Door Nabben is in het laatste, door het Instituut gevolgde, advies van 3 oktober 2024 het volgende overwogen:
“In de calculatie zijn geen kosten opgenomen voor nieuwe wandafwerking. In verband met de renovatie is men reeds voornemens geweest om de gehele wand te voorzien van nieuwe afwerking. Er is derhalve geen sprake van toename in vermogensverlies. De kosten voor het aanbrengen van een nieuwe afwerking moet bovenal (uitgesteld onderhoud) als een verbetering worden gezien. Gelet op het vorenstaande is in de calculatie het aanbrengen van een nieuwe afwerking buiten beschouwing gelaten.”
6.6.
De rechtbank ziet in het door eiser gevoerde betoog geen grond gelegen om te twijfelen aan de door Nabben opgestelde begroting. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser geen foto’s heeft overgelegd waarop duidelijk te zien is wat de wandafwerking van de muren was voor de verbouwing en – voor zover er wandafwerking op de muren zat – wat de staat hiervan was. De foto’s van de woning bij verkoop in het rapport van Vergnes, waarvan niet duidelijk is wanneer deze foto’s zijn genomen, zijn daarvoor onvoldoende. De begroting van Nabben past verder binnen de uitgangspunten zoals geformuleerd onder 6.2. en 6.3. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Proceskosten bezwaar
7. In bezwaar heeft het Instituut voor de kosten van rechtsbijstand een forfaitaire proceskostenvergoeding aan eiser toegekend op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze vergoeding is in lijn met het stelsel zoals dat geldt voor proceskosten. [4] In het beroepschrift heeft eiser gesteld recht te hebben op een hogere vergoeding. Op de zitting van 9 januari 2025 heeft eiser gesteld dat dit niet langer een punt van geschil is. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet verder bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen het besluit van 27 maart 2023 is niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij de uitkomst van zijn beroep tegen dit besluit. Het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2024, waarbij het besluit van 27 maart 2023 is gewijzigd, is ongegrond, zoals de rechtbank onder 6.6. heeft overwogen.
9. Gelet op de gewijzigde beslissing, waarbij deels aan eiser is tegemoetgekomen, moet het Instituut het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Instituut moet deze vergoeding betalen. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen op de regiezitting van 18 juli 2024 en de zitting van 9 januari 2025; met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 maart 2023 niet ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2024 ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook: de uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:5035.
2.Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539. De ABRvS volgt dit uitgangspunt (23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3215).
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2682, r.o. 65-67.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1329.