In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning die schade heeft geleden door aardbevingen, heeft in eerste instantie een schadevergoeding van € 612,12 ontvangen. Na bezwaar is er een aanvullende schadevergoeding van € 587,83 toegekend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 maart 2023, waarin het Instituut een aanvullende schadevergoeding van € 1.656,23 heeft toegekend. De rechtbank heeft op 9 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het Instituut en deskundige L.H.M. Nabben.
De rechtbank concludeert dat het Instituut kan volstaan met de in beroep toegekende vergoeding van de fysieke schade. De rechtbank oordeelt dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd en dat de herstelmethodiek die door deskundige Nabben is toegepast, correct is. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de schade groter is dan de door het Instituut toegewezen bedragen. De rechtbank wijst erop dat de begroting van de schade door Nabben in lijn is met de civielrechtelijke uitgangspunten en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de door hem opgestelde begroting.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 27 maart 2023 niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij de uitkomst van zijn beroep tegen dit besluit. Het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2024 is ongegrond. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door het Instituut moeten worden betaald. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 2.267,50.