ECLI:NL:RBNNE:2024:771

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
C/18/214477 / HA ZA 22-140 en C/18/218662 / HA ZA 22-258
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Achmea voor schade na dodelijk ongeval op onbewaakte spoorwegovergang

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Achmea voor de schade die Arriva heeft geleden na een dodelijk ongeval op 13 augustus 2018 op een onbewaakte spoorwegovergang nabij Scheemda. De rechtbank heeft vastgesteld dat de automobilist, verzekerd bij Achmea, geen voorrang heeft verleend aan een trein van Arriva, wat heeft geleid tot de fatale aanrijding. Arriva vorderde schadevergoeding van Achmea op grond van artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW), dat de eigenaar van een motorrijtuig verplicht om schade te vergoeden die door dat voertuig is veroorzaakt. Achmea voerde verweer en stelde dat er sprake was van overmacht, omdat de zichtbaarheid op de trein belemmerd zou zijn door schakelkasten en begroeiing. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekerde voldoende zicht had op de naderende trein en dat Achmea aansprakelijk was voor de schade die Arriva had geleden. De rechtbank wees de vorderingen van Arriva grotendeels toe, inclusief materiële schade aan de trein en stilstandschade. In de vrijwaringszaak vorderde Achmea vergoeding van Prorail en de Gemeente Oldambt, maar deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat Prorail en de Gemeente niet onrechtmatig hadden gehandeld en dat Achmea volledig aansprakelijk was voor de schade van Arriva.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaring van 14 februari 2024
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/18/214477 / HA ZA 22-140 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARRIVA PERSONENVERVOER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
advocaat mr. M. van Mourik te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., TEVENS H.O.D.N. INTERPOLIS,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. J.E.G. Joosten te 's-Hertogenbosch,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/18/218662 / HA ZA 22-258 van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
TEVENS H.O.D.N. INTERPOLIS,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.E.G. Joosten te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.K.M. van der Meché te Rotterdam,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE OLDAMBT,
zetelend te Winschoten,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A.C. Winter te Groningen.
Partijen zullen hierna Arriva, Achmea, Prorail en de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

in de hoofdzaak en in de vrijwaring

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • het vonnis in het (vrijwarings)incident van 12 oktober 2022, waarbij Achmea is toegestaan om Prorail en de Gemeente in vrijwaring op te roepen,
  • de op 15 november 2022 aan Prorail en de Gemeente betekende dagvaarding in vrijwaring,
  • de akte houdende producties in vrijwaring van Achmea van 23 november 2022,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van 21 december 2022,
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring van de Gemeente van 1 februari 2023,
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring van Prorail, tevens houdende een eis in reconventie van 8 februari 2023,
  • de akte houdende een productie van de Gemeente van 21 juni 2023,
  • een schrijven van de griffier van 26 juli 2023 waarin partijen worden geïnformeerd over de in beide procedures bepaalde mondelinge behandeling,
  • de akte vermeerdering van eis in de hoofdzaak, tevens akte overlegging producties van Arriva van 19 oktober 2023,
  • de conclusie van antwoord in reconventie in de vrijwaring van Achmea van
19 oktober 2023,
  • de akte houdende producties (1 tot en met 20) van Achmea in de hoofdzaak en in vrijwaring van 19 oktober 2023,
  • de mondelinge behandeling van 19 oktober 2023 waar partijen deugdelijk vertegenwoordigd en bijgestaan door hun advocaten zijn verschenen en ter gelegenheid waarvan Arriva haar eis heeft verminderd,
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde zittingsaantekeningen van Arriva, Achmea (twee maal, zowel in de hoofdzaak als in vrijwaring), Prorail en de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak.

2.De feiten

in de hoofdzaak en in de vrijwaring

2.1.
Arriva is een vervoersmaatschappij. Zij verzorgt stads- en streekvervoer per bus in verschillende regio's in het land en exploiteert een aantal regionale treinverbindingen.
2.2.
Ingevolge een aan haar door de Minister verleende concessie voert Prorail het beheer over het Nederlandse hoofdspoornetwerk. Prorail is verantwoordelijk voor het onderhoud, de vernieuwing, de uitbreiding en de veiligheid van het spoorwegennet.
2.3.
In een in juli 2018 gepubliceerd rapport ‘Overwegveiligheid’ van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (hierna: ‘de Onderzoeksraad’) wordt geconcludeerd dat het onacceptabel is dat er jaarlijks gemiddeld 11 mensen omkomen bij overwegen op het spoorwegnet van de overheid en dat het uiteindelijke doel van het overwegenbeleid dient te zijn dat er geen overwegongevallen meer gebeuren en geen overwegslachtoffers meer vallen.
2.4.
Op 13 augustus 2018 heeft zich een ongeval voorgedaan op de onbewaakte spoorwegovergang aan de Vogelzangsterweg te Scheemda (Gemeente Oldambt). Deze spoorwegovergang is gesitueerd in een traject waarvan de Gemeente wegbeheerder is.
De Vogelzangsterweg te Scheemda is parallel gelegen aan het spoor en beschikt over een zijweg. Via deze zijweg kan een aan de andere zijde van het spoor gelegen gemaal worden bereikt, alsmede de Meenteweg die richting Meeden loopt. Weggebruikers die de zijweg inslaan richting het gemaal/Meenteweg passeren de spoorwegovergang.
De [naam] [verzekerde] , op dat moment [leeftijd] , reed op of omstreeks 05.48 uur in een bij Achmea verzekerde personenauto over de spoorwegovergang. De personenauto is in botsing gekomen met de vanuit de richting Groningen komende trein van Arriva. Als gevolg van het ongeval is [verzekerde] (hierna: ‘verzekerde’) ter plaatse komen te overlijden en is schade ontstaan aan de trein en de spoorweg. Op onderstaande afbeelding is de situatie ter plaatse weergegeven.
2.5.
De spoorwegovergang beschikte ten tijde van het ongeval op 13 augustus 2018 niet over actieve waarschuwingselementen zoals rode lampen en/of slagbomen. De overweg was aan beide zijden van het spoor voorzien van: een enkel andreaskruis aan rechterzijde van de weg (bord J13), twee rood/wit gestreepte schrikhekken met daarop een blauw rechthoekig waarschuwingsbord met opschrift ‘let op trein’. De Vogelzangsterweg is een geasfalteerde weg. De toegang tot de overweg is voorzien van klinkerbestrating.
2.6.
Daags na het ongeval heeft de machinist van de trein, [machinist] , een verklaring opgemaakt waarin (voor zover hier van belang) staat geschreven:
(…) Ik machinist van trein 37507 ben op tijd vertrokken uit Groningen, tot en met station Zuidbroek waren er geen bijzonderheden. Op tijd van vertrek ben ik uit Zuidbroek vertrokken richting Scheemda. Ik heb mijn snelheid opgevoerd tot de toegestane 100 km per uur. Ik naderde overpad 107.2 km en zag daar een bordeaux rode auto aankomen rijden, deze auto minderde geen vaart om te stoppen voor het overpad. Ik heb de tyfoon gebruikt en een snelremming ingezet dit was niet voldoende om een aanrijding te voorkomen. Nadat ik tot stilstand ben gekomen heb ik een alarmoproep geplaatst en is de treindienstleider ingelicht. (…)
2.7.
Na het ongeval heeft de politie eenheid Noord-Nederland een verkeersongevallen analyse uitgevoerd. Van die analyse is een rapport opgemaakt (hierna: ‘VOA-rapport’). Daarin hebben de verbalisanten (voor zover hier van belang) het volgende geschreven:
(…)
Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurder reed met het voertuig over de onbewaakte spoorwegovergang aan de Vogelzangsterweg te Scheemda en liet de van rechts naderende trein niet voor gaan. Beide voertuigen kwamen met elkaar in botsing. Als gevolg van deze botsing overleed de bestuurder. (…)
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Toyota immers: Hij liet bij de overweg een spoorvoertuig (trein) niet voorgaan. Dit is in strijd met artikel 15 a lid 2 van het RVV 1990. (…)
De spoorwegovergang betrof een zogenaamde Niet Actief Beveiligde Spoorwegovergang (NABO). Om de weggebruikers te attenderen op de onbewaakte spoorwegovergang waren
schrikhekken en een andreaskruis aangebracht. Wij zagen dat de schrikhekken en het andreaskruis, bij nadering van de spoorwegovergang, duidelijk waarneembaar waren voor de weggebruikers. Op de schrikhekken waren blauwe borden aangebracht met het opschrift:
“LET OP TREIN”. De toegangsweg tot de spoorwegovergang was uitgevoerd in een klinker
bestrating. (…)
Op de plaats van het ongeval werden door ons geen bijzonderheden ontdekt welke mogelijk van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
2.2.6
Tijdelijke omstandigheden
Op de plaats van het ongeval werden door ons geen tijdelijke omstandigheden ontdekt welke mogelijk van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
2.2.7
Lichtgesteldheid
Op het moment van de aanrijding was de lichtgesteldheid, tijdstip aanrijding ca. 05.55 uur. Daglicht (…) geen straatverlichting (…)
2.2.9.
Weersgesteldheid Droog (…) helder. (…)
4.1.1
Uitzicht
Door ons, verbalisanten, zijn geen noemenswaardige uitzicht belemmerende omstandigheden
aangetroffen, welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Zie de foto’s 16 en 17.
4.1.2
Verlichting/Gloeilampen
Door ons werd geen onderzoek ingesteld naar de verlichtingstoestand van de voertuigen. Het ongeval vond plaats bij daglicht en het zicht werd niet ernstig belemmerd als gevolg van
atmosferische omstandigheden. Een dergelijk onderzoek werd dan ook niet relevant geacht.
(…)
De bestuurder reed met de Toyota over de Vogelzangsterweg, komende uit de richting Scheemda en rijdende in de richting van Meeden. Bij het oprijden van de in die weg gelegen onbewaakte spoorwegovergang liet hij de van rechts naderende trein niet voor gaan. Op de
spoorwegovergang kwam de voorzijde van de trein in botsing met de rechterzijde van de Toyota. Hierbij ontstonden de kras- en veegsporen op de overgang. Als gevolg van deze botsing kwam de Toyota vast te zitten aan de voorzijde van de trein. Het voertuig werd meegesleept tot aan de eindpositie van de trein, enkele tientallen meters voorbij de spoorwegovergang. De machinist van de trein had, vrijwel zeker, kort voor de botsing een noodremming ingezet. Als gevolg van deze botsing overleed de bestuurder van de Toyota ter plaatse aan zijn, bij het ongeval opgelopen, verwondingen. (…)
2.8.
De onderstaande aan het VOA-rapport gehechte foto is op de dag van het ongeval gemaakt vanaf de plaats waar verzekerde de overgang is opgereden en toont de richting van waaruit de trein kwam. Op de foto zijn drie schakelkasten zichtbaar die Prorail naast de spoorwegovergang heeft geplaatst.
2.9.
Op deze spoorwegovergang hebben zich eerder ernstige verkeersongevallen voorgedaan. Medio 2005 is een fietser overleden na een aanrijding met een trein. Op 17 oktober 2015 heeft zich een aanrijding tussen een trein en een auto voorgedaan, waarbij een persoon om het leven is gekomen. Bij deze ongevallen kwamen de fietser en de automobilist, anders dan in deze zaak, vanuit zuidelijke richting (zij reden vanaf de Meenteweg richting de Vogelzangsterweg). Na het ongeval in 2015 heeft op 14 december 2015 bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de Gemeente en Prorail, waarbij is gesproken over mogelijke maatregelen om de veiligheid te vergroten. In een e-mail van de Gemeente van 20 augustus 2018 (waarvan de naam van verzender en ontvanger onleesbaar zijn gemaakt) staat - voor zover van belang - daarover geschreven:
We hebben een verslag gekregen van ProRail van de bijeenkomst nav het ongeval bij Scheemda. Daar staat het volgende in en het klopt met zoals het gezegd is;
‘ProRail schetst de historie: Naar aanleiding van het ongeluk in 2015 is in een bestuurlijk overleg tussen ProRail en gemeente gesproken over mogelijke maatregelen om veiligheid te vergroten. Prorail heeft voorgesteld de overgang te sluiten. Voor de wethouder Oldambt was volledig afsluiten van de overgang geen optie, gelet op het gebruik. Prorail heeft vervolgens alternatieve maatregelen voorgesteld, waaronder het afsluiten voor autoverkeer of het aanbrengen van actieve beveiliging. Er is tijdens het bestuurlijk overleg afgesproken dat de gemeente uiterlijk in maart 2016 een standpunt zou innemen met betrekking tot te nemen maatregel. Ondanks herhaalde rappelleren door Prorail en een brief van Prorail aan het college van de gemeente Oldambt in januari 2017 is geen gemeentelijk standpunt of intentie tot maatregelen bekend tot het moment van bestuurlijk overleg vandaag’. (…)
2.10.
In het op 14 augustus 2018 door Prorail daags na het ongeval opgemaakte feitenrapport staat (voor zover hier van belang) het volgende geschreven:
(…) De directe oorzaak van de aanrijding is het feit dat de personenauto en de trein 37507 op hetzelfde moment overweg 107.276 passeren. Een achterliggende oorzaak is dat geen fysieke barrière aanwezig is die een aanrijding kan voorkomen, aangezien het ongeval is gebeurd op een niet actief beveiligde overweg. Een tweede achterliggende oorzaak is het feit dat de bestuurder van de auto geen voorrang verleent aan de trein. De reden hiervan is echter niet te achterhalen. (…)
Bij het initiëren van het project Extra sneltrein Groningen- Bad Nieuweschans door Provincie Groningen is een risicoanalyse gemaakt. Daaruit blijkt dat risicotoename op het traject kan worden gecompenseerd door deze NABO [rechtbank: niet actief beveiligde spoorwegovergang] te beveiligen met een AHOB [rechtbank: een met spoorbomen en bellen actief beveiligde spoorwegovergang]. De gesprekken met gemeente over afsluiten of beveiligen zijn opgegaan in bovengenoemd provinciaal project. De maatregel ‘beveiligen met AHOB’ is in het project opgenomen waarmee de risicotoename wordt gecompenseerd en de huidige NABO wordt beveiligd. Het project moet gerealiseerd zijn voor Dienstregeling 2021, wat inhoudt dat de overweg voor Q42020 beveiligd moet zijn. De uitvoeringsbeslissing voor het gehele project staat gepland in maart 2019. (…)
2.11.
Bij schrijven van 14 augustus 2018 heeft Arriva Achmea aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg van het ongeval stelt te hebben geleden.
2.12.
Bij schrijven van 24 augustus 2018 en laatstelijk op 7 mei 2021 heeft Prorail Achmea aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg van het ongeval stelt te hebben geleden.
2.13.
In het najaar van 2018 is een elektronisch hekwerk bij de spoorwegovergang geplaatst waarmee de doorgang van de Vogelzangsterweg naar de Meenteweg (en vice versa) voor automobilisten werd afgesloten. Voor fietsers, voetgangers en omwonende agrariërs bleef het mogelijk over te steken. Medio 2019 is de niet actief beveiligde overgang voorzien van overwegbomen, bellen en lampen.
2.14.
In opdracht van Arriva heeft schadebehandelaar [schadebehandelaar] , werkzaam bij Dekra Experts (hierna: ‘Dekra’) gevestigd te Rotterdam, onderzoek gedaan naar door Arriva als gevolg van het ongeval geleden schade. In het schaderapport van Dekra is de schade aan de trein vastgesteld op een bedrag van € 85.496,97. De schade in verband met de stilstand van de trein is vastgesteld op een bedrag van € 21.677,34. De schade in verband met administratiekosten (3% over € 85.496,97 + € 21.677,34) is bepaald op € 3.251,23.
2.15.
In verband met de door haar aan Arriva verleende diensten (de vaststelling van de aanrijdingsschade na het ongeval 13 augustus 2018) heeft Dekra op 18 september 2018 een bedrag van € 3.239,17 (exclusief btw) en op 2 maart 2021 een bedrag van € 3.575,00 (exclusief btw) aan Arriva gefactureerd.
2.16.
Achmea heeft zelf onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. In het onderzoeksrapport van 12 februari 2019 (welk rapport op 28 juli 2021 is voorzien van een aanvulling, zie hierna) heeft [onderzoeker] , onderzoeker in dienst van Achmea, geconcludeerd (voor zover hier van belang):
(…) Resumerend kan worden gesteld dat niet uit te sluiten is dat de schakelkasten van Prorail direct naast het spoor van invloed zijn geweest op het ongeval. Het zicht op een naderende trein vanuit de richting Groningen kan de [naam] [verzekerde] vlak voor het oversteken van het spoor zijn ontnomen door de positionering van de schakelkasten.
Aangetoond is dat de schakelkasten in strijd met de ministeriële regeling “Regeling omgevingsregime hoofdspoorwegen’ van 4 juli 2016 door of in opdracht van Prorail zijn geplaatst dan wel in stand gehouden (de schakelkasten staan er namelijk al ver vóór 2016) en daarmee een onveilige situatie heeft gecreëerd. (…)
2.17.
In reactie op een door Arriva aan Achmea gezonden videobestand van de situatie nabij de Vogelzangsterweg heeft [onderzoeker] een aanvullend rapport (van 28 juli 2021) geschreven waarin wordt geconcludeerd (voor zover hier van belang):
(…) Resumerend kan worden geconcludeerd dat het filmpje door de ogen van de bijrijder is gemaakt en een ander zicht geeft op de aangegeven situatie dan vanuit de zichtpositie van de bestuurder. Voor de bestuurder kan de trein achter de A-stijl van het dak en achter de rechter buitenspiegel verdwijnen, terwijl op datzelfde moment de trein wel goed waar te nemen is door de passagier op de bijrijdersstoel. (…)
2.18.
Bij schrijven van 12 mei 2022 en 8 juni 2022 heeft de advocaat van Arriva Achmea gesommeerd tot betaling over te gaan van een bedrag van € 119.384,49. Aan deze sommatie heeft Achmea geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Arriva vordert (na bij akte van 19 oktober 2023 haar eis te hebben vermeerderd en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling haar eis te hebben verminderd) bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat Achmea aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het verkeersongeval van 13 augustus 2018;
II. Achmea te veroordelen tot betaling van de materiële schade aan de trein ten bedrage van € 85.989,72, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
III. Achmea te veroordelen tot betaling van de stilstandschade ten bedrage van € 21.677,34, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
IV. Achmea te veroordelen tot betaling van de door Dekra in rekening gebrachte administratiekosten conform convenant regeling administratiekosten ten bedrage van € 3.251,23, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
V. Achmea te veroordelen tot betaling van de door Dekra in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 3.575,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 april 2021, althans een in goede justitie te bepalen datum;
VI. Achmea te veroordelen tot betaling van de door Dekra in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 3.239,17, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 september 2018, althans een in goede justitie te bepalen datum;
VII. Achmea te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.952,32 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 november 2022, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
VIII. Achmea te veroordelen in de kosten van de procedure, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Achmea voert verweer.
in vrijwaring in conventie
3.3.
Achmea vordert - samengevat - dat Prorail en de Gemeente hoofdelijk, althans Prorail of de Gemeente, worden veroordeeld om aan Achmea te betalen al hetgeen waartoe Achmea in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, te vermeerderen met de door Achmea gemaakte kosten en geleden schade ten bedrage van € 9.306,14, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten ad € 1.000,00, met veroordeling van Prorail en de Gemeente in de kosten van de vrijwaring.
3.4.
Prorail en de Gemeente voeren afzonderlijk verweer.
in vrijwaring in reconventie
3.5.
Prorail vordert - samengevat - dat Achmea wordt veroordeeld om aan Prorail te betalen het bedrag van € 15.025,84, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.6.
Achmea voert verweer.
3.7.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
Inleiding
4.1.
Partijen zijn in de kern verdeeld over het antwoord op de vraag of Achmea aansprakelijk is voor de schade die Arriva stelt te hebben geleden als gevolg van het ongeval dat zich op 13 augustus 2018 met verzekerde heeft voorgedaan op de (op dat moment) onbewaakte spoorwegovergang aan de Vogelzangsterweg te Scheemda. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Geen voorrang verleend
4.2.
Als vaststaand moet worden aangenomen dat de verzekerde van Achmea de naderende trein van Arriva in strijd met het bepaalde in art. 15a lid 2 RVV geen voorrang heeft verleend en dat Arriva daardoor schade heeft geleden.
4.3.
In artikel 185 WVW is bepaald dat indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan personen of zaken, de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht (en de overtreding niet als onrechtmatige daad aan verzekerde kan worden toegerekend). De aansprakelijkheid op grond van dit artikel betreft een risicoaansprakelijkheid, in die zin dat schuld of verwijtbaarheid niet hoeft te worden aangetoond. Van overmacht is slechts sprake indien de bestuurder van het motorvoertuig rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ter zake de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen.
Overmacht
4.4.
Volgens Arriva kan van overmacht geen sprake zijn geweest, omdat verzekerde ter plaatse bekend was en hij voor de spoorwegovergang voldoende is gewaarschuwd door schrikhekken en andreaskruisen. Het zicht nabij de spoorwegovergang was goed volgens Arriva. Zij stelt dat verzekerde voldoende gelegenheid heeft gehad om de situatie te beoordelen en de spoorwegovergang op veilige wijze over te steken. De nabij de overgang aanwezige schakelkasten hebben het zicht op de naderende trein, die een hoogte heeft van ruim 450 centimeter en waarvan het zijvlak een opvallende rode kleur heeft, niet ontnomen en van relevante zicht belemmerende begroeiing langs het spoor was geen sprake, aldus Arriva.
4.5.
Onder verwijzing naar rapportage van een door haar uitgevoerd toedrachtonderzoek heeft Achmea aangevoerd dat het niet verlenen van voorrang niet aan haar verzekerde kan worden toegerekend, althans dat sprake is geweest van overmacht, omdat het voor haar verzekerde onmogelijk is geweest de naderende trein waar te nemen. In dat verband heeft zij gewezen op de aanwezigheid van zicht belemmerende schakelkasten nabij de spoorwegovergang en op de aanwezigheid van (hoge) begroeiing langs het spoor.
4.6.
De rechtbank verwerpt het door Achmea gevoerde verweer. In het VOA-rapport hebben de verbalisanten vastgesteld dat op de plaats van het ongeval geen bijzonderheden aan de orde waren die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Uit het rapport volgt dat van noemenswaardige zicht belemmerende factoren geen sprake is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigen de kort na het ongeval ter plaatse gemaakte foto’s die aan het VOA-rapport zijn gehecht deze bevindingen. Uit deze foto’s (waaronder de hiervoor onder rechtsoverweging 2.8. geplaatste afbeelding) blijkt dat verzekerde bij het naderen van het kruisingsvlak tot kort voor de overgang vrij zicht moet hebben gehad op de vanuit de richting Groningen naderende trein met een hoogte van circa 450 centimeter en een opvallende rode zijkant. Pas toen de auto de overgang zeer dicht had genaderd kwamen de schakelkasten in beeld. Uit de foto’s gehecht aan het VOA-rapport blijkt echter dat ook in die positie van de auto de schakelkasten het zicht op de naderende trein niet in relevante mate kunnen hebben beperkt.
4.7.
Dat sprake is geweest van zicht belemmerende begroeiing langs het spoor is evenmin gebleken. Ter onderbouwing van dat verweer heeft Achmea verwezen naar een onder randnummer 3 van haar pleitaantekeningen afgebeelde foto. De op die foto met een blauwe lijn omkaderde begroeiing is voor de beoordeling van dit geschil niet relevant. Het blauw omkaderde deel van de foto toont de situatie bij het spoor in de richting van Winschoten en dat is niet de richting van waaruit de trein kwam. In het geel omcirkelde deel van de foto is (in de verte) enige begroeiing nabij het spoor zichtbaar. Op basis van deze foto kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden vastgesteld dat deze begroeiing het zicht van verzekerde op de naderende trein in relevante mate heeft beperkt. Uit de bevindingen van de verbalisanten en de foto’s opgenomen in het VOA-rapport volgt evenmin dat ten tijde van het ongeval sprake is geweest van zodanige begroeiing langs het spoor dat verzekerde het zicht op de trein daardoor is ontnomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de foto’s vrijwel direct na het ongeval zijn genomen. Dat de burgemeester kort na het ongeval de opdracht zou hebben gegeven tot het snoeien van de beplanting in de bermen doet derhalve niet terzake.
Normschending
4.8.
Achmea heeft aangevoerd dat Arriva een wettelijke norm heeft geschonden, omdat
de schakelkasten nabij de spoorwegovergang in strijd met artikel 13 van de Regeling omgevingsregime hoofdspoorwegen (Roh) zijn geplaatst. Vanwege de (norm)schending van die bepaling, die voorziet in het in stand houden van zichtlijnen nabij een spoorwegovergang, is de omkeringsregel van toepassing, als gevolg waarvan het causaal verband tussen de normschending en de schade is gegeven, aldus Achmea.
4.9.
Arriva heeft betwist een wettelijke of ongeschreven norm te hebben geschonden. Er bestaat volgens haar dan ook geen grond voor toepassing van de omkeringsregel.
4.10.
Ingevolge vaste rechtspraak strekt de omkeringsregel ertoe dat in bepaalde gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 Rv, aldus dat het bestaan van causaal verband (in de zin van conditio sine qua non-verband) tussen een onrechtmatige daad of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst - waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt - dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt (Hoge Raad 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7264 en 2 juni 2017 ECLI:NL:HR:2017:1008).
4.11.
Op grond van artikel 13 Roh is het niet toegestaan bij een niet actief beveiligde overweg objecten hoger dan één meter te plaatsen of in stand te houden in een in bijlage X bij die regeling weergegeven gebied. Niet ter discussie staat dat één of enkele schakelkasten hoger is/zijn dan één meter en dat deze zich binnen het bedoelde gebied bevinden. Evenmin staat ter discussie dat de wetgever met genoemde regeling heeft beoogd te voorkomen dat zichtlijnen nabij de overweg worden belemmerd.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea in dit geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het (specifieke) gevaar, namelijk het wegvallen van de zichtlijn, waartegen de norm van artikel 13 Roh bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. Daarom is de omkeringsregel niet van toepassing. De rechtbank refereert in dat verband nogmaals aan de foto’s en de bevindingen van de verbalisanten als opgenomen in het VOA-rapport. Op grond daarvan is niet aannemelijk geworden dat de schakelkasten het zicht van verzekerde in relevante mate hebben belemmerd. Daarom gaat de vergelijking met de zaak die geleid heeft tot het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2007 (JA 2007/117) ook niet op.
4.13.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van een aan de verzekerde van Achmea toe te rekenen onrechtmatige daad. Voor de als gevolg daarvan door Arriva geleden schade is Achmea als WA-verzekeraar van verzekerde in beginsel aansprakelijk.
Eigen schuld Arriva
4.14.
Achmea heeft een beroep gedaan op eigen schuld. Daartoe voert zij aan dat handelen of nalaten van Arriva aan het ontstaan van het ongeval en de dientengevolge geleden schade heeft bijgedragen en dat daarom deze schade geheel of voor een deel voor rekening van Arriva hoort te blijven.
4.15.
Artikel 6:101 lid 1 BW geeft een regeling voor het geval dat door een benadeelde geleden schade niet slechts het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is te houden, maar ook is veroorzaakt door een gebeurtenis, die aan de benadeelde zelf is toe te rekenen. Voor het oorzakelijke verband tussen deze laatste gebeurtenis en de schade is ten minste vereist dat de schade zonder die gebeurtenis, hetzij in het geheel niet zou zijn ingetreden, hetzij lager zou zijn uitgevallen dan in werkelijkheid het geval is. Bij de aan de benadeelde toe te rekenen gebeurtenissen gaat het niet slechts om door de benadeelde zelf gemaakte fouten, maar ook om omstandigheden die volgens de wet en/of de verkeersopvatting voor zijn/haar risico komen. Het gaat, anders gezegd, om een afweging van causaliteit, welke afweging in geval van een uit een aanrijding bestaand verkeersongeval neerkomt op het bepalen van de mate van waarschijnlijkheid dat de omstandigheden aan weerszijden aan het ontstaan van de geleden schade hebben bijgedragen.
4.16.
Het is aan Achmea om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat er aan de zijde van Arriva sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
4.17.
Achmea heeft aan haar stellingen ten grondslag gelegd dat onbeveiligde spoorwegovergangen in de huidige tijd van stillere en snellere treinen gevaarzettend zijn vanwege het ontbreken van een fysieke barrière. Ter onderbouwing van dit verweer verwijst zij naar het rapport ‘Overwegveiligheid’ van de Onderzoeksraad van juli 2018 waarin wordt geconcludeerd dat het onacceptabel is dat er jaarlijks 11 mensen bij onbeveiligde spoorwegovergangen omkomen op het spoorwegnet van de overheid en dat het uiteindelijke doel van het overwegenbeleid dient te zijn dat er geen overwegongevallen meer gebeuren en geen overwegslachtoffers meer vallen.
Door gebruik te blijven maken van de overgang en daarbij geen enkele veiligheidsmaatregel te treffen, zoals bijvoorbeeld snelheid verminderen, het afgeven van een geluidssignaal, het monitoren van zichtlijnen en het beter zichtbaar maken van de trein heeft Arriva volgens Achmea bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Dat geen adequate maatregelen nabij de spoorwegovergang aan de Vogelzangsterweg zijn getroffen klemt volgens Achmea te meer nu zich daar in de afgelopen jaren verschillende ongevallen met dodelijke afloop hebben voorgedaan.
4.18.
Arriva heeft betwist aan het ongeval te hebben bijgedragen. Zij stelt dat de machinist van Arriva de op het baanvak toegestane snelheid van 100 km per uur in acht heeft genomen, de tyfoon heeft gebruikt toen bleek dat verzekerde geen voorrang verleende en een noodremming heeft ingezet en daarmee getracht het ongeval te voorkomen. Arriva betwist een wettelijke of ongeschreven norm te hebben geschonden en stelt dat op haar geen zorgplicht rust op grond waarvan zij gehouden is de veiligheid van overwegen te beoordelen en Prorail en/of de Gemeente te bewegen maatregelen te treffen.
4.19.
Waar Achmea heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een onveilige spoorwegovergang verwerpt de rechtbank het beroep op artikel 6:101 lid 1 BW. Immers niet Arriva maar Prorail is op grond van een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan haar verstrekte beheerconcessie verantwoordelijk voor veilige railinfrastructuur. De rechtbank betrekt daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het veilig ontwerp, het veilige onderhoud en de veilige exploitatie van het spoorwegnet ingevolge richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad primair bij de infrastructuurbeheerder (Prorail) ligt. Dat volgt (ook) uit artikel 17 van de Spoorwegwet en ligt voorts besloten in artikel 8:1661 lid 2 BW.
4.20.
De rechtbank ziet voorts in het gebruik van deze overgang door Arriva en het door Achmea gestelde achterwege laten van genoemde maatregelen ook geen grond om het beroep op eigen schuld toe te wijzen.
4.21.
In dat kader overweegt de rechtbank dat een niet actief bewaakte spoorwegovergang (NABO) in zijn algemeenheid een zeker gevaar met zich meebrengt, doordat van gebruikers een grotere mate van waakzaamheid wordt gevraagd dan bij (half)bewaakte spoorwegovergangen. In juli 2018 heeft de Onderzoeksraad geadviseerd overwegenbeleid te ontwikkelen om te voorkomen dat er overwegongevallen gebeuren. Het beleid van Prorail - zo heeft zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegelicht - is thans gericht op zo min mogelijk spoorwegovergangen (bewaakt dan wel onbewaakt).
De omstandigheid dat de inmiddels beveiligde spoorwegovergang aan de Vogelzangsterweg ten tijde van het ongeval onbewaakt was, dat dit een risico met zich bracht en het gegeven dat dit risico zich in het verleden meerdere malen heeft gemanifesteerd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat reeds daarom sprake was van gevaarzetting en onrechtmatig handelen.
4.22.
Hiervoor is in rechtsoverwegingen 4.4. tot en met 4.7. reeds overwogen dat de spoorwegovergang voor het verkeer komende vanaf de Vogelzangsterweg goed te overzien was. Niet gebleken is dat Arriva als gebruiker (en dus niet als beheerder) van het spoor veiligheidsmaatregelen had kunnen en moeten treffen om het ongeval te voorkomen.
4.23.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat Achmea volledig aansprakelijk is voor de als gevolg van het ongeval van 13 augustus 2018 door Arriva dientengevolge geleden schade. De onder I gevorderde verklaring voor recht ligt daarmee voor toewijzing gereed.
Schade
4.24.
De rechtbank zal vervolgens de verschillende schadeposten beoordelen waarvan Arriva vergoeding vordert. Daarbij betrekt zij de akte van 19 oktober 2023 waarin Arriva haar eis heeft vermeerderd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Arriva haar vordering weer verminderd, omdat de vergoeding voor de expertisekosten van Dekra abusievelijk tweemaal in het petitum was opgenomen.
Materiële schade aan de trein
4.25.
Uit de door Arriva als productie 7 overgelegde definitieve nota van Stadler volgt dat een bedrag van € 85.989,72, inclusief btw, bij Arriva in rekening is gebracht voor het herstel van de trein. Uit productie 8 van Arriva volgt dat dit bedrag ook feitelijk door Arriva aan Stadler is voldaan. Daarmee heeft Arriva deze schadepost deugdelijk onderbouwd. De rechtbank passeert het niet gemotiveerde verweer van Achmea over de omvang van de schade. Daarbij betrekt de rechtbank dat Arriva onweersproken heeft gesteld dat [deskundige] als deskundige namens Achmea van begin tot eind bij de schadevaststelling betrokken is geweest en dat hij het volledige schaderapport inclusief alle bijlagen op 17 februari 2021 van Dekra heeft ontvangen (zie productie 17 bij de dagvaarding in vrijwaring). De vordering van € 85.989,72 ligt aldus voor toewijzing gereed.
Stilstand- en gevolgschade
4.26.
Arriva heeft het onder 2.14 bedoelde door Dekra opgemaakt schaderapport in het geding gebracht. In het rapport heeft de partijdeskundige de stilstand- en gevolgschade bepaald op een bedrag van € 21.677,34. Dit schadebedrag is als volgt opgebouwd: (1) stilstand gedurende 21 dagen € 16.086,00; (2) inzet stewards en machinist € 1.556,00; (3) inzet wachtdienst € 1.506,00; (4) inzet materieelbeheerder € 376,00 en (5) inzet vervangend busvervoer voor reizigers € 2.153,34.
4.27.
Achmea heeft aangevoerd dat het gevorderde schadebedrag onvoldoende is onderbouwd. Dekra heeft aansluiting gezocht bij een regeling die voorziet in de vaststelling van bedrijfsschade bij autobussen. Die regeling is volgens Achmea is niet geschikt voor de vaststelling van de beweerdelijke schade. De posten vervangend reisvervoer, inzet materieelbeheer, inzet wachtdienst, inzet stewards en machinist voor het rangeren en binnenbrengen te Leeuwarden zijn dermate specifiek dat een concrete onderbouwing van die posten in de rede had gelegen en die ontbreekt, aldus Achmea.
4.28.
Op grond van artikel 6:97 BW komt aan de rechtbank een grote mate van vrijheid toe bij het begroten van de schade. Voor de bepaling van de omvang van de schadevergoeding moet de situatie waarin Arriva verkeert als gevolg van het ongeval vergeleken worden met de hypothetische situatie waarin zij zonder het ongeval zou hebben verkeerd. De aard van de schadebegroting brengt met zich dat bij de waardering van het bewijs niet een strikte norm geldt. Inherent aan een hypothetische situatie is namelijk dat die niet te bewijzen is, maar hooguit te benaderen. De waardering dient echter wel te voldoen aan duidelijke motiveringseisen.
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat Arriva de vergoeding van gevorderde stilstand- en gevolgschade in het licht van het hiervoor vermelde kader deugdelijk heeft onderbouwd. Het verweer van Achmea is in de kern gericht tegen de wijze waarop Dekra de stilstandschade heeft berekend. Die schade is (abstract) berekend, naar analogie van een regeling die door het Verbond van Verzekeraars is geschreven voor stilstandschade bij autobussen (Bedrijfsregeling 5: Bedrijfsschade Autobussen). Gelet op de onderbouwing die Arriva voor deze wijze van schadebegroting heeft gegeven en de door haar gestelde -en door Achmea op zichzelf niet betwiste- moeilijkheden die een concrete vorm van schadebegroting zou opleveren, had het op de weg van Achmea gelegen een meer gemotiveerd (en concreet) verweer te voeren tegen de door Arriva voorgestelde wijze van schadebegroting (vgl. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8088), hetgeen zij evenwel heeft nagelaten. Het gevorderde schadebedrag voor stilstand- en gevolgschade van € 21.677,34 zal daarom worden toegewezen.
Administratiekosten
4.30.
Arriva heeft de gevorderde vergoeding van administratiekosten conform vaste jurisprudentie (Hoge Raad 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740
AMEV de Staat) bepaald op 3% van € 85.496,97 + € 21.677,34 = € 3.215,23. Daarmee - zo oordeelt de rechtbank - is het gevorderde deugdelijk onderbouwd. Abusievelijk wordt in het petitum een bedrag van € 3.251,23 gevorderd. De rechtbank gaat uit van een verschrijving. Gelet op de als bijlage 10 bij het schaderapport van Dekra gevoegde e-mailcorrespondentie tussen [naam] (Dekra) en [deskundige] (namens Achmea) heeft laatstgenoemde geen bezwaar gemaakt tegen een vergoeding van deze administratiekosten. De gevorderde vergoeding zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 3.215,23.
Facturen van Dekra
4.31.
Arriva heeft ter vaststelling van de schade expertise ingewonnen bij Dekra. Ter onderbouwing van de kosten daarvan heeft zij een factuur en bewijzen van aan Dekra gedane betalingen van een bedrag van € 3.575,00 en van een bedrag van € 3.239,17 in het geding gebracht, in totaal € 6.814,17 exclusief btw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Arriva het gevorderde daarmee deugdelijk onderbouwd. Het ter zake niet gemotiveerde verweer van Achmea zal worden verworpen. Dit deel van de vordering ligt daarmee eveneens voor toewijzing gereed.
Buitengerechtelijke kosten
4.32.
De rechtbank is van oordeel dat Arriva voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Gelet op de staffel, zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.951,96.
Proceskosten
4.33.
Achmea zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Arriva tot op heden begroot op:
explootkosten € 105,91
griffierecht 5.737,00
salaris
3.858,00(2 punten x € 1.929,00)
totaal € 9.700,91
4.34.
De gevorderde vergoeding van nakosten en de rente over voormelde bedragen worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven.
in vrijwaring in conventie
4.35.
Nu de vorderingen van Arriva in de hoofdzaak (grotendeels) worden toegewezen, komt de rechtbank toe aan een beoordeling van de vorderingen van Achmea in vrijwaring. Zij zal eerst de vorderingen van Achmea tegen de Gemeente beoordelen, daarna de vorderingen van Achmea tegen Prorail.
Ten aanzien van de Gemeente
4.36.
Achmea stelt dat de Gemeente (als wegbeheerder) tegenover verzekerde en daarmee ook jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door, gelet op eerdere (dodelijke) incidenten, niet tijdig maatregelen te treffen om de veiligheid van de (destijds) onbeveiligde spoorwegovergang aan de Vogelzangsterweg te Scheemda te verbeteren. Volgens Achmea was de Gemeente (samen met Prorail) medeverantwoordelijk voor die nalatigheid, zoals blijkt uit e-mailcorrespondentie (zie producties 15 en 16 bij dagvaarding). De Gemeente betwist dit.
4.37.
De rechtbank stelt vast dat de Gemeente en Prorail op 14 december 2015 bestuurlijk overleg met elkaar hebben gehad naar aanleiding van een dodelijk ongeval op 17 oktober 2015 met als doel om de onbewaakte spoorwegovergang veiliger te maken. De Gemeente wenste geen (volledige) afsluiting/opheffing. Afgesproken is dat de Gemeente nader onderzoek zal doen naar mogelijkheden om de bewuste overweg veiliger te maken en dat de Gemeente hierover in maart 2016 een standpunt zal innemen. Nadat Prorail een aantal keer bij de Gemeente had gerappelleerd, heeft de Gemeente blijkens een memo van
7 december 2016 - met inachtneming van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen (LVO) van maart 2014 - een vijftal scenario’s met daarbij behorende kostenramingen voorgesteld (zie productie 3 van de Gemeente). Eén van de oplossingen was een totale reconstructie tot bewaakte overweg (raming: € 500.000,00 - € 1.000.000,00).
4.38.
Volgens de Gemeente zijn de gesprekken met Prorail daarna in de eerste helft van 2017 opgegaan in het provinciale project 'Extra sneltrein Groningen-Bad Nieuweschans' en blijkt uit de risicoanalyse die in het kader van dit project in opdracht van de provincie Groningen is gemaakt dat de risicotoename op het traject kan worden gecompenseerd door de NABO aan de Vogelzangsterweg te beveiligen met een AHOB. Deze maatregel (die paste binnen het LVO/Programma NABO) is in het provinciale project opgenomen. Prorail diende deze maatregel vóór 2021 te realiseren. Behalve een financiële bijdrage, stelt de Gemeente dat zij hierin verder geen rol had en evenmin verantwoordelijkheid en/of verplichtingen. Vanwege het ongeval op 13 augustus 2018 en het uitblijven van uitvoering van het hiervoor bedoelde provinciale project heeft de Gemeente volgens haar op eigen initiatief - dus onverplicht - en op eigen kosten in de periode van september tot november 2018 tijdelijke maatregelen genomen (afsluiting voor gemotoriseerd verkeer door plaatsing van een hekwerk en verkeersborden), waarna eind 2019 de NABO is omgezet in een AHOB. Van schending van enige norm is geen sprake, aldus de Gemeente.
4.39.
De rechtbank is van oordeel dat Achmea dit gemotiveerde verweer van de Gemeente onvoldoende heeft weersproken. Dit betekent dat Achmea onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat de Gemeente tegenover Achmea onrechtmatig heeft gehandeld en/of artikel 2 EVRM heeft geschonden. Het enkele gegeven dat de beoogde verbetermaatregelen aan de onbeveiligde spoorwegovergang niet voor de dag van het ongeval zijn getroffen waardoor het gevaarlijke karakter van een NABO zich (opnieuw) heeft gemanifesteerd, maakt niet dat de Gemeente (en/of Prorail) onrechtmatig tegenover verzekerde heeft gehandeld. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. Achmea heeft die onvoldoende gesteld en onderbouwd. Daarbij betrekt de rechtbank dat zoals hiervoor in rechtsoverwegingen 4.6. en 4.7 is overwogen, er ten tijde van het ongeval geen zicht belemmerende omstandigheden waren. Dat het waarschuwingsbord J11 van bijlage 1 van het RVV 1990 aan de zijde waar verzekerde kwam aanrijden ten tijde van het ongeval ontbrak, is evenmin van belang. Een dergelijk bord had het ongeval immers niet voorkomen, nu verzekerde ter plaatse bekend was en er wel andere waarschuwingstekens waren (zie rechtsoverweging 2.5.).
4.40.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Achmea op de Gemeente moeten worden afgewezen. Aan het beroep van de Gemeente op eigen schuld (artikel 6:101 BW) komt de rechtbank dus niet toe.
Ten aanzien van Prorail
4.41.
Achmea stelt dat Prorail in strijd heeft gehandeld met artikel 13 Roh doordat zij een drietal schakelkasten heeft geplaatst binnen het zogenoemde beperkingengebied, die bovendien te hoog zijn en niet achter elkaar zijn geplaatst, waardoor het zicht op enig moment is ontnomen en daarmee de veiligheid van weggebruikers in gevaar is gekomen. Volgens Achmea betreft dit een zelfstandige (veiligheids-)norm die Prorail heeft geschonden. Voorts wijst Achmea erop dat het zicht op de aankomende trein ook is ontnomen door (te) hoge begroeiing in de berm en dat ten tijde van het ongeval een waarschuwingsbord ontbrak. Tot slot stelt Achmea dat de betreffende spoorwegovergang een zogenaamde recidive-overweg is waarop al eerder dodelijke ongevallen heeft plaatsgevonden en dat het daarom op de weg van Prorail als verantwoordelijke beheerder van de spoorweginfrastructuur had gelegen om tijdig maatregelen te treffen, hetgeen zij evenwel heeft nagelaten. Prorail heeft daarmee volgens Achmea de ingevolge artikel 8:1661 lid 2 BW op haar rustende zorgplicht geschonden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Achmea onder meer naar video-opnamen van Prorail en een foto waarop begroeiing te zien is (zie producties 8 t/m 10 bij dagvaarding).
4.42.
Prorail voert als verweer dat de door Achmea gestelde risicoaansprakelijkheid ex artikel 8:1661 lid 2 BW in samenhang met artikel 6:174 BW afstuit op artikel 6:197 lid 2 BW (Tijdelijke regeling verhaalsrechten). Voorts betwist Prorail dat zij tegenover verzekerde/Achmea onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe voert zij aan dat de NABO niet (per definitie) gevaarzettend was, dat het zicht goed was, dat zij de Gemeente heeft opgeroepen tot actie, dat het causale verband niet is aangetoond en dat de relativiteit ontbreekt. Prorail beroept zich ook op de reflexwerking van artikel 185 WVW en eigen schuld.
4.43.
Nu Achmea zich voor haar vorderingen mede heeft gebaseerd op artikel 6:162 BW, heeft de verhaalsblokkade van artikel 6:197 lid 2 BW beperkte betekenis. De rechtbank zal dit verweer van Prorail daarom passeren.
4.44.
Tussen partijen is niet in geschil dat de (openbare) NABO ten tijde van het ongeval op zichzelf aan de basiskwaliteits- c.q. inrichtingseisen van de Spoorwegwet in samenhang gelezen met de Regeling hoofdspoorweginfrastructuur voldeed. Evenmin staat ter discussie dat er tegenwoordig naar gestreefd wordt om NABO’s te vervangen omdat die gevaarzettend zijn. Dat is evenwel iets anders dan dat sprake is van (onrechtmatige) gevaarzetting in de zin van artikel 6:162 BW. Weliswaar heeft Achmea zich voor haar processtandpunt dat onbeveiligde overwegen (NABO's) -in het algemeen- onacceptabel gevaarlijk/gevaarzettend zijn, kunnen baseren op de conclusies en constateringen in het rapport van de Onderzoeksraad voor veiligheid van juli 2018, maar dat laat onverlet de vraag of Prorail in dit specifieke geval is tekortgeschoten. Die vraag zal moeten worden beantwoord aan de hand van de toetsingsmaatstaf van artikel 6:162 BW en de Kelderluikcriteria (vgl. rechtbank Rotterdam 17 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4299, r.o. 4.11). Het door Achmea als productie 22 overgelegde “Eindrapport Aanrijding landbouwvoertuig op overweg 38.6 te Hooghalen d.d. 22 mei 2020” van Prorail is in zoverre niet relevant, zoals Prorail terecht heeft aangevoerd. Dat rapport ziet immers op een andere ongevalssituatie.
4.45.
Zoals de rechtbank in de hoofdzaak heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 4.4. tot en met 4.12. waren er ten tijde van het ongeval geen noemenswaardige zicht belemmerende omstandigheden welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. In genoemde rechtsoverwegingen is vastgesteld dat verzekerde voldoende zicht had op het spoor en de naderende trein vanuit Groningen richting Winschoten op het moment dat hij de spoorwegovergang wilde passeren. Weliswaar staan er drie schakelkasten (en bovenleidingsportalen) binnen het beperkingengebied, maar daarvan heeft de rechtbank in r.o. 4.12 geoordeeld dat van het wegvallen van de zichtlijn waartegen de norm van artikel 13 Roh bescherming beoogt te bieden geen sprake is en dat voor toepassing van de omkeringsregel geen plaats is.
4.46.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat Prorail geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de (inrichting en zichtbaarheid van de) NABO ten tijde van het ongeval, terwijl verzekerde geen voorrang heeft verleend en zich niet op overmacht kan beroepen. De vorderingen van Achmea tegen Prorail moeten daarom worden afgewezen. De overige verweren van Prorail, inclusief haar beroep op eigen schuld, behoeven geen bespreking meer.
Proceskosten
4.47.
Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente en Prorail worden voor ieder van hen tot op heden begroot op:
griffierecht € 5.737,00
salaris
3.858,00(2 punten x tarief € 1.929,00)
Totaal € 9.595,00
4.48.
De nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
in vrijwaring in reconventie
4.49.
Prorail vordert op grond van artikel 185 WVW, althans artikel 6:162 BW in samenhang met artikel 6 WAM, vergoeding van de schade die aan de hoofdspoorweginfrastructuur ter plaatse van het ongeval is ontstaan, zijnde een totaalbedrag van € 15.025,84. Volgens Prorail bestaat deze schade uit (1) de herstelkosten van aannemer Asset Rail ad € 9.643,59 en (2) de kosten van de incidentenbestrijding ad € 4.944,60 en (3) administratiekosten ad € 437,65. Voor de onderbouwing van de onder (1) en (2) genoemde kosten verwijst Prorail naar haar productie 8.
4.50.
Achmea voert als verweer dat Prorail geen beroep toekomt op artikel 185 WVW, omdat het ongeval te wijten is aan een onacceptabel gevaarlijke/gevaarzettende spoorwegovergang waarvoor Prorail (mede) aansprakelijk is. Volgens Achmea treft verzekerde geen enkel verwijt en kan hij zich beroepen op overmacht.
4.51.
Gelet op hetgeen hiervoor in de hoofdzaak is overwogen met betrekking tot het niet verlenen van voorrang en de afwijzing van het beroep op overmacht van de zijde van Achmea/de verzekerde, dient dit verweer van Achmea gepasseerd te worden. Dit geldt ook voor het beroep van Achmea op eigen schuld van Prorail gelet op de rechtsoverwegingen 4.41. en verder.
4.52.
Ten aanzien van de omvang van de gevorderde schadevergoeding heeft Achmea slechts verweer gevoerd tegen de administratiekosten die in haar ogen niet door Prorail zijn onderbouwd.
4.53.
Prorail heeft ter zitting nader toegelicht dat bedoelde administratiekosten interne behandelingskosten bij schadeclaims betreffen en dat daarvoor een standaardtarief van 3% van de schade (€ 9.643,59 + € 4.944,60) wordt gehanteerd. Volgens Prorail ziet dit tarief op tijd besteed door werknemers van Prorail aan het vaststellen en (administratief) verwerken van schadeclaims en zijn dit forfaitaire administratiekosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij beroept Prorail zich op de arresten van de Hoge Raad van 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740 en 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:874.
4.54.
Nu Achmea hierop niet meer heeft gereageerd, acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding (inclusief de administratiekosten) toewijsbaar. Gelet op de als productie 10 overgelegde brief van Prorail van 9 november 2018 zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 9 december 2018 tot aan de dag van algehele voldoening.
Proceskosten
4.55.
Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Prorail worden tot op heden begroot op € 614,00 aan salaris advocaat (2 punten x 0,5 x tarief € 614,00).
4.56.
De door Prorail gevorderde vergoeding van nakosten en wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
In de hoofdzaak
5.1.
verklaart voor recht dat Achmea aansprakelijk is voor door Arriva geleden schade die het gevolg is van het verkeersongeval van 13 augustus 2018;
5.2.
veroordeelt Achmea om aan Arriva te betalen een vergoeding van materiële schade aan de trein van € 85.989,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Achmea om aan Arriva te betalen een vergoeding van stilstandschade ten bedrage van € 21.677,34, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Achmea om aan Arriva te betalen de door Dekra in rekening gebrachte administratiekosten ten bedrage van € 3.215,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt Achmea om aan Arriva te betalen een vergoeding van door Dekra in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 3.575,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt Achmea om aan Arriva te betalen een vergoeding van door Dekra in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 3.239,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt Achmea om aan Arriva te betalen een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.951,96, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.8.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van Arriva tot op heden begroot op € 9.700,91;
5.9.
veroordeelt Achmea in de nakosten ten belope van € 178,00, verhoogd met
€ 92,00 in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis;
5.10.
verklaart 5.2. tot en met 5.9. uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
In vrijwaring in conventie
5.12.
wijst de vorderingen van Achmea af;
5.13.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van Prorail tot op heden begroot op € 9.595,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.14.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 9.595,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.15.
veroordeelt Achmea in de nakosten van de Gemeente ten belope van € 178,00, verhoogd met € 92,00 indien Achmea niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.16.
verklaart 5.13. t/m 5.15. uitvoerbaar bij voorraad;
In vrijwaring in reconventie
5.17.
veroordeelt Achmea tot betaling aan Prorail van het bedrag van € 15.025,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 9 december 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.18.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van Prorail tot op heden begroot op € 614,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.19.
verklaart 5.17. en 5.18. uitvoerbaar bij voorraad;
In vrijwaring in conventie en in reconventie
5.20.
veroordeelt Achmea in de nakosten van Prorail ten belope van € 278,00, verhoogd met € 92,00 indien Achmea niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.21.
verklaart 5.20. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen, mr. P.J. Duinkerken en mr. P. van der Stroom en in het openbaar uitgesproken door mr. P.J. Duinkerken op 14 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.rh/477