ECLI:NL:RBNNE:2024:4824

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
22/3236
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I. Gijsen, heeft een aanvraag ingediend voor zorg voor zijn zoon, [naam 6], die lijdt aan ADHD, autisme, epilepsie en een lage intelligentie. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft de aanvraag op 28 februari 2022 afgewezen, met de motivering dat de blijvende noodzaak voor 24-uurs zorg in de nabijheid niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het CIZ heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 21 juli 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het CIZ onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernst van de situatie van zijn zoon en dat het medisch advies dat aan de afwijzing ten grondslag ligt, niet deugdelijk is.

De rechtbank oordeelt dat het CIZ het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat het medisch advies waar het CIZ zich op baseert, onvoldoende inzicht biedt in de situatie van [naam 6]. De medisch adviseur heeft twijfels en vragen over verschillende aspecten van de situatie, maar heeft geen verder onderzoek gedaan om deze vragen te beantwoorden. De rechtbank concludeert dat het CIZ niet zomaar de conclusies van de medisch adviseur had mogen overnemen zonder nader onderzoek. Het CIZ wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij het de motiveringsplicht in acht moet nemen. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar zijn verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen omdat nog niet kan worden vastgesteld of er een Wlz-indicatie had moeten worden toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3236

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder) van [naam 3] . [naam 2], uit [Roden] , eiser
(gemachtigde: mr. I. Gijsen),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

(gemachtigde: mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.1.
Het CIZ heeft deze aanvraag met het besluit van 28 februari 2022 afgewezen. Dit besluit noemt de rechtbank hierna: ‘het primaire besluit’. Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het besluit van 21 juli 2022 is het CIZ bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Dit besluit noemt de rechtbank hierna: ‘het bestreden besluit’.
1.2.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 17 november 2022 en op 2 augustus 2023 heeft eiser gronden van beroep ingediend. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend op 2 januari 2023 en op 10 januari 2024.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CIZ.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 15 februari 2022 is er een aanvraag gedaan voor een indicatie voor de Wlz voor J.M. ( [naam 6] ) de Koning, geboren op [geboortedatum] . Eiser, de vader van [naam 6] , heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat [naam 6] is gediagnosticeerd met ADHD en kenmerken heeft van autisme. Ook heeft [naam 6] epilepsie. Daarnaast heeft hij een lage intelligentie en een zeer lage sociaal-emotionele ontwikkeling. [naam 6] is volgens eiser daardoor blijvend niet in staat om voor zichzelf te zorgen en hij is afhankelijk van 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Bij de aanvraag zijn verschillende verslagen meegestuurd van betrokken artsen en van psychodiagnostische onderzoeken. De situatie van [naam 6] is door eiser aan het CIZ toegelicht in een telefoongesprek.
2.1.
In het primaire besluit heeft het CIZ de aanvraag voor zorg op grond van de Wlz afgewezen. Het is volgens het CIZ duidelijk dat eiser op dit moment aansturing en begeleiding nodig heeft, maar de blijvende noodzaak van 24-uur zorg in de nabijheid kan volgens het CIZ niet vastgesteld worden. Een van de redenen hiervoor is volgens het CIZ dat [naam 6] nog jong is en zich nog verder zou kunnen ontwikkelen.
2.2.
Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt. Eiser is tijdens de bezwaarprocedure door middel van videobellen door het CIZ gehoord, waarbij [naam 6] zelf ook een aantal vragen heeft beantwoord.
2.3.
In het bestreden besluit van 21 juli 2022 heeft het CIZ het bezwaar ongegrond verklaard. Het CIZ wijst erop dat voor een Wlz-indicatie sprake moet zijn van een blijvende noodzaak voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Volgens het CIZ is die noodzaak voor [naam 6] op grond van de beschikbare gegevens niet duidelijk vast te stellen. Het is de vraag wat er aan ernstig nadeel optreedt als [naam 6] minder intensieve ondersteuning krijgt dan hij nu ontvangt vanuit zijn gezin. Het is ook niet vast te stellen dat de huidige zorgbehoefte blijvend is. [naam 6] kan met hulp mogelijk nog stappen maken in zijn ontwikkeling. Daarmee zou hij nog zelfstandiger kunnen worden en beter kunnen worden in het voeren van regie en het vragen van hulp op relevante momenten. Om dit te onderzoeken zou volgens het CIZ bijvoorbeeld nog kunnen worden gekeken naar een trainingshuis. Als dat lukt, heeft [naam 6] in de toekomst mogelijk minder zorg en begeleiding nodig dan de 24 uur per dag zorg en begeleiding die hij nu krijgt. Dit standpunt baseert het CIZ op een advies van zijn medisch adviseur.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag om toekenning van zorg vanuit de Wlz. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het oordeel
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het CIZ het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het standpunt van eiser

5. Eiser heeft aangevoerd dat [naam 6] wél voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot de Wlz, omdat er in zijn geval sprake is van de blijvende noodzaak van 24-uur zorg in nabijheid. Volgens eiser wordt voldaan aan drie verschillende grondslagen voor de Wlz [1] en had het totaalbeeld het CIZ in het geval van [naam 6] aanleiding moeten geven hem een Wlz-indicatie toe te kennen. Het CIZ heeft volgens eiser verschillende aspecten ten onrechte niet (kenbaar) meegewogen in de besluitvorming. Zo blijkt niet dat in de beslissing is meegewogen dat er aanwijzingen zijn voor autisme, dat [naam 6] lijdt aan epilepsie en dat hij sociaal en emotioneel functioneert op een zeer laag niveau (van een 3-7 jarige, terwijl hij 19 jaar is). Volgens eiser is gebleken dat [naam 6] situaties niet kan overzien, dat hij geen overzicht heeft, verhoogd prikkelgevoelig is en te maken heeft met motorische onrust en daardoor de hele dag begeleiding nodig heeft. Ook heeft [naam 6] begeleiding nodig omdat hij voor zijn epilepsie afhankelijk is van zijn medicatie. [naam 6] heeft de neiging zichzelf te verwaarlozen. Doordat hij kwetsbaar en beïnvloedbaar is, loopt hij ook een groot risico dat misbruik van hem wordt gemaakt. Dit maakt volgens eiser dat er sprake is van ernstig nadeel als hij geen 24-uur zorg in nabijheid krijgt. Volgens eiser is algemeen bekend dat autisme en een verstandelijke beperking van blijvende aard zijn. Ook blijkt uit een brief van de behandelaars van [naam 6] dat er geen verbetering te verwachten is. Eiser vindt dat het onderzoek van de medisch adviseur van het CIZ onvoldoende is geweest. Het heeft alleen bestaan uit dossierstudie en een telefoongesprek en er is geen goed beeld van [naam 6] gevormd. Uit het advies blijkt ook dat de adviseur over allerlei aspecten twijfelt, maar toch conclusies trekt zonder nader onderzoek te doen. Het had op zijn weg gelegen om de bestaande twijfels weg te nemen door een huisbezoek af te leggen, nadere medische informatie op te vragen bij behandelaars van [naam 6] of een deskundigenonderzoek in te stellen. Het is eiser niet duidelijk op basis waarvan de medisch adviseur tot de conclusie komt dat [naam 6] zelfstandigheid nog kan verbeteren. De beslissing van het CIZ is volgens eiser dan ook in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder de motiveringsplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel en de onderzoeks- en vergewisplicht.

Het standpunt van het CIZ

6. Het CIZ stelt zich op het standpunt dat [naam 6] niet voldoet aan de voorwaarden voor zorg op grond van de Wlz.Er is bij [naam 6] op zich wel sprake van verschillende grondslagen voor de Wlz, omdat bij hem een psychische stoornis is vastgesteld (ADHD) en omdat er een somatische aandoening is vastgesteld (verhoogd cholesterol). De grondslag verstandelijke handicap kan volgens het CIZ echter niet gesteld worden op basis van de beschikbare informatie. De meeste scores van de intelligentietesten die hij heeft afgelegd komen namelijk uit op een moeilijk lerend intelligentieniveau. Om bij een moeilijk lerend intelligentieniveau te kunnen spreken van de grondslag verstandelijke handicap moet er sprake zijn van ernstige beperkingen in het adaptief functioneren. De grondslag verstandelijke handicap kan niet vastgesteld worden omdat er geen diagnostiek is gedaan waaruit blijkt dat [naam 6] ernstige beperkingen in het adaptief functioneren heeft en omdat zijn beperkingen ook kunnen passen bij zijn psychiatrische stoornis. Om de grondslag verstandelijke handicap te stellen, moeten de verstandelijke beperkingen bovendien al op kinderleeftijd zijn vastgesteld. Dat is het CIZ niet gebleken. Volgens het CIZ is ook maar beperkt onderzoek gedaan naar [naam 6] sociaal-emotioneel functioneren.
Onder verwijzing naar de in het bestreden besluit gegeven motivering stelt het CIZ zich op het standpunt dat niet kan worden aangenomen dat bij [naam 6] blijvend 24-uur zorg in de nabijheid nodig is omdat die noodzaak op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld.. Daarom voldoet [naam 6] niet aan de voorwaarden voor zorg op grond van de Wlz. Het CIZ voert aan dat het niet bevoegd is om zelf onderzoek te doen naar eventuele diagnoses omdat daarmee de onafhankelijke positie van het CIZ in het geding zou komen.
Het wettelijk kader
7. Bij besluiten op aanvraag, zoals hier aan de orde, moet de aanvrager in beginsel bewijs aandragen om zijn stellingen te onderbouwen, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht volgt echter ook dat het bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de juistheid van de feitenvaststelling.
De feiten zijn immers nodig om tot besluitvorming te komen. Wanneer de bewijslast op de burger rust, is het daarom de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan om de burger zo goed mogelijk te informeren over wat die moet doen om aan zijn bewijslast te voldoen. Het bestuursorgaan moet daarbij verduidelijken en faciliteren. [2] In het Besluit langdurige zorg (Blz) is bepaald dat de verzekerde op verzoek of uit eigen beweging alle informatie verstrekt waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op zorg. Daarnaast staat er dat de verzekerde mee moet werken door zich te laten onderzoeken door het CIZ of door personen die door het CIZ zijn aangewezen. [3] Uit de rechtspraak blijkt ook dat in geval van onduidelijkheid zo nodig overleg en afstemming door het CIZ met de curatieve sector moet plaatsvinden. [4] Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag een bestuursorgaan in principe van een advies van een medisch adviseur uitgaan, als dat advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke manier is opgesteld. Het bestuursorgaan mag niet van het advies uitgaan als er concrete redenen zijn om aan de juistheid of volledigheid van het advies te twijfelen. [5]
Het CIZ heeft het besluit onvoldoende gemotiveerd
8. De rechtbank is van oordeel dat het CIZ onvoldoende heeft gemotiveerd dat [naam 6] niet in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. Het medisch advies waar het CIZ het bestreden besluit op baseert, geeft onvoldoende inzicht in de situatie. Uit het advies blijkt namelijk dat de medisch adviseur over verschillende aspecten in de situatie van [naam 6] twijfels en vragen had. Zo schrijft hij: “
De grondslag verstandelijke handicap kan nu niet gesteld worden op basis van de beschikbare informatie. (…) Om bij een moeilijk lerend intelligentieniveau te kunnen spreken van een verstandelijke handicap moet er sprake zijn van ernstige beperkingen in het adaptief functioneren. Er is alleen geen diagnostiek gedaan waaruit blijkt dat verzekerde ernstige beperkingen in het adaptief functioneren heeft.”
De medisch adviseur geeft in zijn advies aan dat er bij [naam 6] wel “
wat regieproblemen zijn gelet op zijn chaotische karakter en dat hij snel het overzicht verliest”. Ook schrijft de medisch adviseur: “
Het is niet helemaal duidelijk of er nu een noodzaak voor 24 uur per dag zorg in nabijheid is om ernstig nadeel te voorkomen.(…)
Het is de vraag wat er aan ernstig nadeel optreedt als hij minder intensieve ondersteuning krijgt.” en: “
Al met al is de blijvendheid van de huidige zorgbehoefte niet vast te stellen en kan verzekerde mogelijk nog met hulp stappen maken in zijn ontwikkeling naar meer zelfstandigheid.”.
9. Uit deze tekst blijkt dat verschillende onderdelen van het advies aanleiding gaven tot mogelijk verder onderzoek. Het is naar het oordeel van de rechtbank in een advies niet voldoende om deze vragen te stellen. Het is de taak van de medisch adviseur om de opgeworpen vragen te beantwoorden. De medisch adviseur heeft geen nadere informatie opgevraagd bij de behandelend sector (al dan niet via eiser). Gelet op het wettelijk kader dat hierboven onder 7 is omschreven, had het op de weg van het CIZ gelegen om dat vervolgens wel te (laten) doen. Het had op zijn minst verwacht mogen worden dat het CIZ eiser zou informeren over zijn bewijslast en hem de gelegenheid zou geven zelf nader diagnostisch onderzoek te laten doen naar de beperkingen die [naam 6] heeft in het adaptief functioneren. Als het standpunt van het CIZ is dat het antwoord op de onbeantwoorde vragen niet door middel van aanvullend onderzoek had kunnen worden gegeven, en alleen proefondervindelijk zou kunnen worden vastgesteld door bijvoorbeeld training, heeft het CIZ dit onvoldoende gemotiveerd.
10. Al met al heeft de medisch adviseur niet goed beargumenteerd waarom hij tot zijn conclusies komt. Het CIZ had de conclusies van zijn medisch adviseur daarom niet zomaar mogen overnemen. De inhoud van het medisch advies dient aanleiding te zijn voor nader onderzoek naar de vraag of [naam 6] voldoet aan de toegangseisen voor de Wlz. Het CIZ zal daarna een gemotiveerd besluit moeten nemen, waarbij de vraag wordt beantwoord of de combinatie van klachten en beperkingen die [naam 6] heeft (en die voortvloeien uit de psychiatrische en somatische grondslag en eventueel de grondslag verstandelijke handicap) maken dat hij blijvend is aangewezen op 24-uurs zorg in de nabijheid. Voor zover het CIZ zich op het standpunt stelt dat eiser in het kader van nader onderzoek aanvullende gegevens dient aan te leveren, dient het CIZ eiser daarover duidelijk te informeren. Voor zover het CIZ zich op het standpunt stelt dat de vraag of eiser 24-uurs zorg in de nabijheid nodig heeft niet op grond van nader onderzoek kán worden beantwoord, dient het CIZ dát standpunt deugdelijk te motiveren.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde motiveringsbeginsel. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat het CIZ een nieuw besluit zal moeten nemen.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het CIZ het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het CIZ moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Verzoek om schadevergoeding:
11.2.
De door eiser gevraagde schadevergoeding kan niet worden toegekend, aangezien nog niet kan worden vastgesteld of er wel of niet een Wlz-indicatie had moeten worden toegekend. Het staat dus niet vast dat eiser schade heeft geleden bestaande uit het niet ontvangen persoonsgebonden budget vanaf de datum van de aanvraag.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juli 2022;
- draagt CIZ op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.S. Schür, voorzitter, en mrs. J.L. Boxum en
T.A. Oudenaarden, rechters, in aanwezigheid van mr.S. Derks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Te weten: psychiatrische stoornis, somatische stoornis en verstandelijke handicap.
2.Dat blijkt onder meer uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV1178, College van Beroep voor het bedrijfsleven van 11 januari 2000 (AB 2000/286 m.nt. JHvdV) en CRvB 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6143.
3.Zie artikel 3.2.3, vierde lid, van het Besluit langdurige zorg.
4.Dat blijkt bijvoorbeeld uit ECLI:NL:CRVB:2014:3953, r.o. 5.5.1. en volgende.
5.Dat blijkt bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1388.