ECLI:NL:CRVB:2024:1388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
22/3679 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart op basis van summiere medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant, die lijdt aan rug-, been- en nekklachten, had op 28 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart voor zowel een bestuurder als een passagier. Het college baseerde zijn besluit op medische adviezen van de GGD, maar deze adviezen waren summier en boden onvoldoende aanknopingspunten voor de besluitvorming. De Raad oordeelde dat het college had moeten verifiëren of de adviezen zorgvuldig tot stand waren gekomen en of de conclusies begrijpelijk waren. Aangezien het college dit had nagelaten, werd het bestreden besluit vernietigd en de aanvraag alsnog goedgekeurd. De Raad oordeelde dat de appellant recht had op een vergoeding van de proceskosten, die in totaal € 4.748,- bedroegen, en dat het college het griffierecht van € 185,- moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met medische adviezen en de vergewisplicht die op hen rust.

Uitspraak

22/3679 BABW
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2022, 21/2339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of de aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder en een passagier terecht is afgewezen. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Het college had zijn besluitvorming niet mogen baseren op de medische adviezen van de GGD.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Harmanci, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 maart 2024. Voor appellant is mr. Harmanci verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A. de Waal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1978, is bekend met rug-, been- en nekklachten en psychische klachten. In verband met deze klachten heeft hij op 28 februari 2020 bij het college een Europese gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder en een passagier aangevraagd.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college medisch advies ingewonnen bij de GGD Amsterdam (GGD). De GGD heeft zijn bevindingen neergelegd in een advies van 8 juli 2020. In dit advies is vermeld dat appellant in persoon is onderzocht op 12 juni 2020. De GGD heeft geadviseerd de aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder en een passagier af te wijzen. Appellant kan zich zonder hulp van een ander, met de gebruikelijke loophulpmiddelen, redelijkerwijs over een langere afstand dan 100 meter aaneengesloten voortbewegen. Ook is hij niet van deur tot deur afhankelijk van de ondersteuning door een ander. Bij aanvullend advies van 25 september 2020 heeft de GGD geconcludeerd dat het door appellant overgelegde arbeidsdeskundig rapport van het UWV van medio 2020 (UWV-rapport) niet tot een ander advies leidt.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 2 oktober 2020 de aanvraag van appellant om een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder en een passagier afgewezen onder verwijzing naar de adviezen van de GGD.
1.4.
Op 7 december 2020, in de bezwaarfase, heeft de GGD opnieuw medisch advies uitgebracht en zijn eerdere conclusies gehandhaafd.
1.5.
Bij besluit van 15 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 oktober 2020 ongegrond verklaard. Het college heeft hierbij verwezen naar de adviezen van de GGD. De GGD heeft driemaal geadviseerd om de aanvraag af te wijzen. Het onderzoek van de GGD is zorgvuldig geweest en de adviezen zijn inzichtelijk en bevatten geen tegenstrijdigheden. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan deze adviezen.
1.6.
Op 9 augustus 2021, in de beroepsfase, heeft de GGD opnieuw medisch advies uitgebracht en zijn eerdere conclusies gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft dat op de volgende manier gemotiveerd. Het college heeft op zorgvuldige en toereikende wijze gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan het criterium dat hij minder dan 100 meter aan een stuk kan lopen en daarom niet in aanmerking komt voor de aangevraagde gehandicaptenparkeerkaart. Daarbij heeft het college zich mogen baseren op de adviezen van de GGD. Deze adviezen zijn op een zorgvuldige, inzichtelijke en objectieve manier opgesteld en kunnen de conclusies dragen. Niet is gebleken dat aan de juistheid van de medische adviezen moet worden getwijfeld. Uit de aanvullende adviezen blijkt dat de door appellant ingebrachte stukken geen aanleiding geven om aan te nemen dat sprake is van een loopbeperking tot minder dan 100 meter en een begeleidingsafhankelijkheid. Uit het door appellant ingebrachte UWV-rapport volgt dat hij arbeidsongeschikt is verklaard door fysieke beperkingen. Dit rapport doet echter geen afbreuk aan de conclusies van de GGD, omdat er niet in wordt gesteld dat appellant minder dan 100 meter kan lopen. De stelling van appellant dat zijn huisarts en specialisten niet door de GGD zijn geraadpleegd, is niet onderbouwd. Deze stelling is ook niet aannemelijk, gelet op de inhoudelijke en gedetailleerde weergave door de GGD van de informatie van de huisarts en specialisten over het ziektebeeld en de behandelmogelijkheden. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat de GGD de medische situatie onjuist heeft ingeschat. Ook heeft appellant onvoldoende onderbouwd dat er aanleiding was voor een nieuw consult bij de GGD. Het college heeft dus terecht de aanvraag van appellant afgewezen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen aangevoerd dat het onderzoek door de GGD onzorgvuldig is geweest en niet voldoet aan de eisen die hieraan in de jurisprudentie van de Raad worden gesteld. De GGD is niet inhoudelijk ingegaan op hetgeen appellant tegen de adviezen heeft aangevoerd. Verder is onduidelijk welke medische informatie de GGD heeft ontvangen van de huisarts en de orthopedisch chirurg en op welke manier deze informatie is gebruikt in de adviezen. Volgens appellant blijkt uit navraag bij zijn huisarts en orthopedisch chirurg dat de GGD nooit informatie bij hen heeft opgevraagd. Ten onrechte is geweigerd om deze informatie te overleggen, omdat sprake zou zijn van medisch beroepsgeheim. Verder is onduidelijk hoe de GGD tot de conclusie is gekomen dat appellant 100 meter kan lopen. Bij de afspraak op 12 juni 2020 heeft geen gericht looponderzoek plaatsgevonden, maar heeft appellant alleen enkele meters moeten lopen van zijn auto naar de wachtkamer en de onderzoeksruimte. In de adviezen is niet vermeld dat appellant bij de afspraak werd ondersteund door zijn echtgenote en dat hij niet goed kon lopen. Appellant kan de stelling van het college dat de loopafstand wordt beoordeeld aan de hand van het looppatroon wanneer de betreffende cliënt van de wachtkamer naar de onderzoeksruimte gaat niet volgen. Verder had de GGD op grond van het door appellant overgelegde UWV-rapport tot de conclusie moeten komen dat hij niet in staat is om 100 meter te lopen. Ook is onduidelijk hoe de omschrijving van appellant van zijn klachtenpatroon en dagelijkse activiteiten heeft geleid tot een negatief GGD-advies voor een gehandicaptenparkeerkaart, maar wel tot volledige arbeidsongeschiktheid. Het college had volgens appellant een nieuwe fysieke beoordeling moeten laten plaatsvinden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit tot weigering van een gehandicaptenparkeerkaart in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Een bestuursorgaan mag eerst op het advies van een deskundige afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten (hierna: de vergewisplicht). Deze vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
4.2.
Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op de adviezen van de GGD van 8 juli 2020, 25 september 2020 en 7 december 2020. Deze adviezen zijn zo geformuleerd dat onduidelijk is op welke wijze de arts tot haar conclusie is gekomen dat appellant in redelijkheid in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen. Uit de adviezen is niet op te maken wat er aan de hand is met betrokkene, wat er precies is onderzocht en op basis van welke gegevens de arts heeft geconcludeerd dat betrokkene niet voldoet aan de voorwaarden voor een gehandicaptenparkeerkaart. Verder is niet duidelijk welke inlichtingen de behandelend sector aan de GGD heeft verstrekt, wat de arts van de GGD hierover heeft overwogen en of aan de medische klachten van appellant aandacht is besteed. Het in beroep ingebrachte advies van de GGD van 9 augustus 2021 biedt hierover ook geen duidelijkheid. Aan deze onduidelijkheid draagt ook bij dat de informatie die de GGD kennelijk van de behandelend sector heeft ontvangen in de adviezen van 7 december 2020 en 9 augustus 2021 niet geheel op dezelfde wijze is weergegeven.
4.3.
Uit wat onder 4.2 is overwogen vloeit voort dat de adviezen dermate summier waren dat zij het college onvoldoende aanknopingspunten boden om invulling te geven aan de vergewisplicht. Het had dan ook op de weg van het college gelegen om een nadere toelichting op de adviezen te vragen. Nu het college dit heeft nagelaten en de adviezen zonder meer aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, heeft het college gehandeld in strijd met de op hem rustende vergewisplicht. Het college had het bestreden besluit niet mogen baseren op deze medische adviezen.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt. Wat appellant verder nog heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De Raad zal de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen en het besluit van 2 oktober 2020 herroepen. Gelet op wat met partijen ter zitting is besproken, hoeft niet op verdere wijze in de zaak te worden voorzien.
5. Omdat het hoger beroep slaagt, krijgt appellant een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze worden begroot op € 1.248,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting), op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Hij krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het besluit van 15 maart 2021;
  • herroept het besluit van 2 oktober 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 15 maart 2021;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.748,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en E.E.V. Lenos en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) J. Brand
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

Op grond van artikel 49, eerste lid, van het BABW kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene met een adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.

Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling)

Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Regeling kunnen, voor zover van belang, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen:
a. bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen;
b. passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
In artikel 2, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat een gehandicaptenparkeerkaart niet wordt afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Artikel 3, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW, het geneeskundig onderzoek wordt verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:9 van de Awb bepaalt dat, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.