In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant, die lijdt aan rug-, been- en nekklachten, had op 28 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart voor zowel een bestuurder als een passagier. Het college baseerde zijn besluit op medische adviezen van de GGD, maar deze adviezen waren summier en boden onvoldoende aanknopingspunten voor de besluitvorming. De Raad oordeelde dat het college had moeten verifiëren of de adviezen zorgvuldig tot stand waren gekomen en of de conclusies begrijpelijk waren. Aangezien het college dit had nagelaten, werd het bestreden besluit vernietigd en de aanvraag alsnog goedgekeurd. De Raad oordeelde dat de appellant recht had op een vergoeding van de proceskosten, die in totaal € 4.748,- bedroegen, en dat het college het griffierecht van € 185,- moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met medische adviezen en de vergewisplicht die op hen rust.