ECLI:NL:CRVB:2006:AV1178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5926 NABW + 04/5927 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsuitkering en onvolledige aanvraaggegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een besluit van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat, waarbij hun aanvraag om bijstandsuitkering is afgewezen. Appellanten dienden op 10 juli 2003 een aanvraag in, maar verschenen niet op een uitnodiging voor een gesprek op 5 augustus 2003. De gedaagde instantie heeft vervolgens op 6 augustus 2003 de aanvraag buiten behandeling gelaten, omdat niet alle noodzakelijke gegevens waren verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, maar appellanten gingen in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de gedaagde niet voldoende duidelijk heeft gemaakt welke gegevens ontbraken. De Raad stelt vast dat de gedaagde in de brief van 29 juli 2003 niet heeft aangegeven welke specifieke informatie nog nodig was voor de beoordeling van de aanvraag. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gelaten.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. Tevens herroept de Raad het besluit van 6 augustus 2003 en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten van appellanten. De kosten worden vastgesteld op € 984,12, en de gedaagde moet ook het griffierecht van € 133,-- vergoeden aan appellanten. De Raad benadrukt dat gedaagde een nieuw besluit moet nemen op basis van de aanvraag van appellanten, waarbij de ontbrekende gegevens alsnog moeten worden opgevraagd.

Uitspraak

04/5926 NABW
04/5927 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder gedaagde wordt in dit geding mede het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk begrepen, welk College zijn bevoegdheden ter uitvoering van de Algemene bijstandswet (Abw) per 1 januari 2004 heeft overgedragen aan het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat.
Namens appellanten heeft mr. M.C.H.M. van Beurden, advocaat te Waalwijk, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 september 2004, reg.nr. 04/38 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en de Raad desgevraagd een nader stuk doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 december 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Beurden, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.G. van Binnendijk, werkzaam bij de ISD Midden-Langstraat.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 10 juli 2003 hebben appellanten een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag zijn appellanten bij brief van 29 juli 2003 uitgenodigd voor een gesprek op 5 augustus 2003. Nadat appellanten zonder bericht niet op dit gesprek waren verschenen heeft gedaagde bij besluit van 6 augustus 2003 de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten toepassing gelaten op de grond dat appellanten niet alle voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens hebben verstrekt.
Bij besluit van 25 november 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
25 november 2003 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb (tekst tot 1 juli 2004) kan het bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het ontbreken van gegevens kan naar het oordeel van de Raad dan ook alleen dan tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag leiden indien het gegevens betreft die de aanvrager op grond van de, in dit geval, bij of krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) gestelde regels gehouden is te verstrekken.
Gedaagde heeft appellanten naar aanleiding van hun verzoek om bijstand van 10 juli 2003 bij brief van 29 juli 2003 meegedeeld dat voor de beoordeling van die aanvraag aanvullende informatie nodig is en dat appellanten voor de benodigde aanvullende informatie worden uitgenodigd voor een gesprek op 5 augustus 2003. Gedaagde heeft echter in die brief op geen enkele wijze aangegeven of inzichtelijk gemaakt welke gegevens nog ontbraken die voor de beoordeling van de aanvraag van appellanten nodig waren. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden door toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat gedaagde niet bevoegd was om deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het besluit op bezwaar van 25 november 2003, waarbij het primaire besluit van 6 augustus 2003 is gehandhaafd, wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 25 november 2003 vernietigen.
De Raad ziet tevens aanleiding om, met gebruikmaking van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid, zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 6 augustus 2003 - waaraan immers hetzelfde gebrek kleeft - te herroepen. Gedaagde zal derhalve alsnog een besluit dienen te nemen naar aanleiding van de aanvraag van appellanten van 10 juli 2003
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, en op € 18,12 wegens reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 25 november 2003;
Herroept het besluit van 6 augustus 2003;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 984,12, te betalen door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.