ECLI:NL:RBNNE:2024:3790

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
C/18/226969 / HA ZA 23-232
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst na ontbinding

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, hebben partijen, een man en een vrouw, een affectieve relatie gehad en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd sinds 19 september 2008. Op 8 mei 2012 sloten zij een notariële samenlevingsovereenkomst. Deze overeenkomst regelt onder andere de bijdrage van partijen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De samenlevingsovereenkomst is per 31 december 2022 ontbonden, maar partijen zijn er niet in geslaagd om afspraken te maken over de vermogensrechtelijke gevolgen van deze ontbinding. De man vordert in conventie de verkoop van de gezamenlijke woning en de vrouw vordert in reconventie een bedrag van € 132.414,39 ter zake van de afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst, alsook € 10.898,77 voor de verrekening van gezamenlijke kosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van de man en de vrouw gelijktijdig behandeld. De rechtbank oordeelt dat de man en de vrouw ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn van de woning en dat de hypothecaire geldlening en de opbouwspaarrekening in de verdeling moeten worden betrokken. De rechtbank gelast de wijze van verdeling van de woning en de inboedelgoederen. De vordering van de vrouw tot betaling van € 132.414,39 wordt afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de man te weinig heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. De vordering van de vrouw tot betaling van € 10.898,77 wordt eveneens afgewezen, omdat deze niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/226969 / HA ZA 23-232
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I.M. Feenstra te Groningen,
en
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. Leentjes te Groningen.
Partijen zullen hierna 'de man' en 'de vrouw' genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 december 2023;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis in conventie, van de man;
  • de akte overleggen producties tevens vermeerdering van eis van de vrouw, genomen ter rolle van 16 mei 2024;
  • de antwoordakte met producties van de man, genomen ter rolle van 16 mei 2024;
  • het B16-formulier van de vrouw van 15 mei 2024;
  • het B16-formulier van de man van 15 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2024. De rechter heeft toen met partijen en hun advocaten gesproken.
1.3.
Omstandigheden hebben gemaakt dat de behandelend rechter is vervangen door mr. Th.A. Wiersma. Nadat de rechtbank partijen hierover heeft geïnformeerd zijn de navolgende stukken ontvangen:
- het B16-formulier met bijlage van de vrouw van 30 augustus 2024;
- het B16-formulier van de man van 2 september 2024.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechter uit van de navolgende feiten, die volgen uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij voeren sinds 19 september 2008 een gemeenschappelijke huishouding. Op 8 mei 2012 hebben zij een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst hebben partijen onder andere het navolgende, voor zover hier van belang, met elkaar afgesproken:
"(…)
Kosten van de gemeenschappelijke huishouding
Artikel 2.
1. Partijen dragen naar evenredigheid van hun inkomen bij in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Onder inkomen wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
2. Het hiervoor in lid 1 bedoelde gedeelte van het inkomen of zo veel meer als partijen overeenkomen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening op naam van beide partijen; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
3. Indien slechts één van de partijen inkomsten heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
4. Indien de inkomsten niet toereikend zijn, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
Artikel 3.
1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden onder meer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen samen bewoonde woning, de kosten van de gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging.
2. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden niet gerekend premies van levens- en ongevallenverzekeringen. Deze komen ten laste van degene die als eerste begunstigde in de polis is genoemd.
3. Indien ter financiering van de door partijen samen te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing voor zover deze uit de gemeenschappelijke bank- of girorekening kan worden voldaan, tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 220 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de eigenaarslasten en de premie van de opstalverzekering. Uit deze regeling kan niet te eniger tijd door één van partijen het bestaan van een huurverhouding worden afgeleid.
(…)"
2.3.
Op 8 mei 2012 zijn partijen samen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar geworden van het woonhuis, staande en gelegen aan [adres] in [woonplaats] Om de aankoop van dit woonhuis te financieren, hebben partijen destijds een hypothecaire, aflossingsvrije, geldlening bij de Rabobank afgesloten voor een hoofdsom van
€ 281.750,00. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze geldlening. Onderdeel van deze geldlening is een OpbouwSpaarrekening bij de Rabobank, met [rekeningnummer] . Het saldo van deze spaarrekening bedroeg op 1 augustus 2023
€ 57.582,58.
2.4.
Partijen zijn de ouders van [naam minderjarig kind 1] , die op [geboortedatum] is geboren en nu elf jaar oud is en van [naam minderjarig kind 2] , die op [geboortedatum] is geboren en nu negen jaar oud is.
2.5.
Naar aanleiding van een beschikking van de locatie Assen van deze rechtbank van 7 december 2022 voeden partijen hun dochters op middels een zogenaamde 'bird-nesting-regeling', waarbij de man om de week een weekend van vrijdag uit school 14.00 uur tot zondag 17.00 uur met de kinderen in de woning verblijft. Op de overige dagen verblijft de vrouw met de kinderen in de woning. Sinds 28 mei 2023 is de zorgregeling gewijzigd en overnacht de man niet langer in de gezamenlijke woning op de dagen dat hij de zorg voor de kinderen heeft. De man heeft tweewekelijks op vrijdagmiddag, zaterdag en zondag tot 17.00 uur de zorg voor de kinderen.
2.6.
De samenlevingsovereenkomst is per 31 december 2022 ontbonden.
2.7.
Het is partijen niet gelukt om afspraken te maken over de vermogensrechtelijke gevolgen van de ontbonden samenlevingsovereenkomst. Partijen hebben hun geschillen daarover aan de rechter voorgelegd.

3.De vordering van de man in conventie

3.1.
De man vordert -na wijziging c.q. vermeerdering van zijn eis- dat de rechtbank bij vonnis, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. ten aanzien van de woning
een wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van woning aan [adres] te [woonplaats] gelast door:
- partijen te veroordelen tot verkoop van de woning over te gaan en aan een spoedige verkoop en levering hun medewerking te verlenen hierop neerkomend dat zij binnen twee weken na het te wijzen vonnis van de rechtbank opdracht geven aan een door de man te kiezen makelaar, dan wel een makelaar in onderling overleg te bepalen binnen één week na afgifte van het vonnis om de woning in de verkoop te nemen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat de vrouw de opdracht aan de makelaar niet geeft;
- te bepalen dat de kosten van de makelaar en andere verkoopkosten door partijen gelijkelijk
worden voldaan en gedragen;
- te bepalen dat als partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen
gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar een bindende marktconforme vraagprijs zal bepalen;
- te bepalen dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voorover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. En te bepalen dat als partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, de makelaar de best mogelijke prijs bindend voor partijen zal bepalen;
- te bepalen dat als de verkoopprijs (bindend) is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun
medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan [adres] te
[woonplaats] aan (een) derde(n), waarbij de levering van de woning zo spoedig als mogelijk zal
geschieden en te bepalen dat het vonnis van de rechtbank bij gebreke van medewerking van
de vrouw daarvoor in de plaats treedt;
- te bepalen dat de vrouw de woning voor de levering aan een derde dient te verlaten en
verlaten dient te houden onder medeneming van al haar roerende zaken;
- te bepalen dat de hypothecaire geldlening bij de Rabobank bij gelegenheid van de
eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst, waarna de resterende
netto-verkoopopbrengst, na betaling van de makelaarskosten, partijen gelijkelijk toekomt. In
dit kader dient de waarde van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde
OpbouwSpaarrekening met nummer [rekeningnummer] in mindering te worden gebracht op de restschuld, dan wel tussen partijen bij helfte worden verdeeld;
- te bepalen dat voor zover de vrouw weigerachtig is haar medewerking te verlenen, dit vonnis in de plaats treedt van dat deel van de op te stellen overeenkomst tot verkoop dat ziet op de vereiste wilsverklaring van de vrouw en van dat deel van de op te stellen notariële akte van levering dat ziet op de ontbrekende wilsverklaring;
- de vrouw te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of
dagdeel dat zij in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen tot een maximum van € 50.000,00;
althans een wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap gelast als de rechtbank juist acht;
II. ten aanzien van de inboedelgoederen:
- bepaalt dat aan de man wordt toebedeeld de inboedelgoederen zoals opgenomen onder
punt 18 van de inleidende dagvaarding, te vermeerderen met de box met elektronica van de
man een en ander zonder nadere verrekening, en waarbij de vrouw de in productie 2 bij de conclusie van antwoord van de vrouw opgenomen lijst met goederen toebedeeld krijgt, onder uitkering van een bedrag van € 5.000,00 aan de man.
3.2.
De vrouw voert een verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de man, althans tot afwijzing van zijn vorderingen en in plaats daarvan de (wijze van) verdeling vast te stellen conform het in de conclusie van antwoord gestelde onder 1 tot en met 12.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering van de vrouw in reconventie

4.1.
De vrouw vordert -na vermeerdering van eis- dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. de man veroordeelt aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 132.414,39, ter zake van de afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst, althans een zodanig bedrag door de rechtbank te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2022, althans vanaf het moment van de conclusie van eis in reconventie;
II. de man veroordeelt aan de vrouw te voldoen € 10.898,77 ter zake de verrekening van de gezamenlijke kosten, althans een zodanig bedrag door de rechtbank te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de conclusie (naar de rechtbank begrijpt 'van de akte').
4.2.
De man voert een verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Het gaat in deze zaak om de man en de vrouw, die de (vermogensrechtelijke) gevolgen van hun -inmiddels verbroken- affectieve relatie met elkaar hebben geregeld in een notariële samenlevingsovereenkomst. Het is partijen niet gelukt om over de afwikkeling van de op 31 december 2022 ontbonden samenlevingsovereenkomst afspraken met elkaar te maken. Tegen die achtergrond hebben zij over en weer vorderingen in gesteld, die de rechtbank - gelet op de samenhang - gelijktijdig zal behandelen.
5.2.
De vorderingen van partijen hebben betrekking op de verdeling van de woning die partijen in gezamenlijk eigendom hebben, de op die woning rustende hypothecaire geldlening, de daar aan verbonden opbouwspaarrekening, de inboedel, de bijdrage in de kosten van de huishouding, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna 'de kinderalimentatie') en de lasten van die woning sinds het vertrek van de man uit die woning.
5.3.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vorderingen van partijen het volgende voorop. Partijen zijn niet met elkaar getrouwd geweest. Daarom is titel 6 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna 'BW') niet van toepassing en moet op basis van het algemene vermogensrecht worden vastgesteld welke mogelijke rechten en verplichtingen er tussen partijen bestaan. Partijen hebben wel een (notariële) samenlevingsovereenkomst gesloten. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een samenlevingsovereenkomst moet worden uitgelegd conform de zogenoemde Haviltex-maatstaf (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2931). Een samenlevingsovereenkomst is in het algemeen een duurovereenkomst. Voor de uitleg hiervan is niet alleen het moment van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst van belang, maar ook de wijze waarop partijen in de loop der tijd invulling aan de samenlevingsovereenkomst hebben gegeven (HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741).
5.4.
De rechtsbetrekking tussen informeel samenwonenden (zonder contract) en formeel samenwonenden (met een contract) wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid (HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707). Wat redelijk en billijk is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De rechtsbetrekking tussen samenwonenden kan op basis van de redelijkheid en billijkheid worden aangevuld of beperkt.
5.5.
De rechtbank zal hierna de over en weer ingestelde vorderingen van partijen beoordelen in het licht van hun notariële samenlevingsovereenkomst en de hiervoor genoemde uitgangspunten.
Ten aanzien van de woning, de hypothecaire geldlening en de opbouwspaarrekening
5.6.
Partijen zijn samen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van het woonhuis, staande en gelegen aan [adres] in [woonplaats] . Dit betekent dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW. De samenlevingsovereenkomst van partijen behelst geen afspraken over deze eenvoudige gemeenschap. De samenlevingsovereenkomst bepaalt wel in artikel 3 lid 3 in hoeverre de lasten van deze woning gerekend worden tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
5.7.
De vrouw wil het aandeel van de man in deze woning graag toegedeeld krijgen. De man heeft niet de wens om het aandeel van de vrouw in de woning toegedeeld te krijgen. De waarde waartegen de woning in de verdeling dient te worden betrokken staat nog niet tussen partijen vast. Partijen zijn het er wel over eens dat als de vrouw het aandeel van de man in de woning over wenst te nemen, zij ervoor zorg dient te dragen dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank. Daarnaast zijn partijen het er over eens dat de in de opbouwspaarrekening opgebouwde waarde tussen hen bij helfte dient te worden verdeeld, zolang partijen samen zorgdragen voor de inleg van deze spaarrekening.
5.8.
De rechter zal de wijze van verdeling van deze eenvoudige gemeenschap gelasten en bij het gelasten van deze wijze van verdeling rekening houden met de hypothecaire geldlening en de opbouwspaarrekening. De rechter zal in dit vonnis een 'spoorboekje' opnemen met betrekking tot de wijze van verdeling van de woning:
1. de man stelt binnen een week na dagtekening van dit vonnis aan de vrouw drie NVM-makelaars voor. De vrouw zal uit deze drie makelaars één makelaar kiezen die de woning zal taxeren en (indien de vrouw er niet in slaagt het aandeel van de man in de woning over te nemen) zal verkopen aan een derde;
2. de overeenkomstig punt 1 gekozen makelaar zal de woning bindend taxeren tegen de actuele waarde in het economisch verkeer, de vrouw verstrekt deze taxatieopdracht namens beide partijen. De kosten van deze taxatie komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft;
3. de vrouw dient binnen twee maanden na dagtekening van het taxatierapport aan de man te berichten of zij de overname van dit aandeel van de man zal kunnen financieren en dat de man zal kunnen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening;
4. de levering van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient in dat geval binnen vier maanden, nadat de vrouw de man (binnen de genoemde termijn van twee maanden) heeft bericht dat zij dit aandeel van de man kan overnemen, plaats te vinden en de vrouw dient bij die overdracht aan de man te voldoen zijn aandeel in de overwaarde en de helft van de door partijen samen opgebouwde waarde in de opbouwspaarrekening;
5. de kosten van de notaris in verband met deze toedeling aan de vrouw, komen voor rekening van de vrouw;
6. voor het geval toedeling van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en levering/betaling van de eventuele overwaarde en de helft van de door partijen samen opgebouwde waarde in de opbouwspaarrekening niet heeft plaatsgevonden binnen vier maanden nadat de vrouw de man (binnen de genoemde termijn van twee maanden) heeft bericht dat zij de woning kan overnemen, gerealiseerd is, of als de vrouw de man binnen de genoemde termijn van twee maanden heeft bericht dat zij het aandeel van de man in de woning niet toegedeeld wil/kan krijgen, zal de woning verkocht en geleverd dienen te worden aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening en de betaling van de kosten van verkoop en overdracht tussen partijen bij helfte wordt verdeeld;
7. om de verkoop van de woning aan een derde te realiseren dient opdracht tot verkoop te worden verleend aan de makelaar (taxateur) die de onder 2. genoemde bindende taxatie heeft verricht en wel binnen vier weken nadat de termijn voor notariële overdacht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw is verstreken, dan wel binnen vier weken nadat de vrouw binnen de genoemde termijn van twee maanden de man heeft bericht dat zij zijn aandeel in de woning niet toegedeeld wil/kan krijgen. Ieder van partijen is gehouden deze verkoopopdracht aan de betreffende makelaar te verstrekken;
8. partijen zullen in overleg met de makelaar de vraag- en laatprijs bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar gezamenlijk de vraag- en laatprijs bepalen, dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
9. partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt voor zover die prijs volgens beide partijen en de makelaar de best mogelijke prijs is. Indien partijen het daarover niet eens worden, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen;
10. ieder van partijen is gehouden om aan deze verkoop en de daaropvolgende notariële overdracht aan de koper mee te werken;
11. ieder van partijen is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning aan de derde te dragen, voor zover deze kosten niet voor rekening van de koper komen;
12. na verkoop en overdracht van de gemeenschappelijke woning aan een derde wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schuld, gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en betalen; de opbouwspaarrekening wordt afgekocht en de afkoopwaarde zal -voor zover partijen samen, ieder voor de helft, hebben zorggedragen voor de inleg op deze spaarrekening- in mindering gebracht worden op de eventuele restschuld, dan wel bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
Ten aanzien van de inboedel
5.9.
De samenlevingsovereenkomst behelst geen afspraken over de inboedel die zich in de gemeenschappelijke woning bevindt. Uit de over en weer ingenomen standpunten maakt de rechter op dat partijen het er over eens zijn dat de zich in de gemeenschappelijke woning bevindende inboedel partijen gezamenlijk in eigendom toebehoort.
5.10.
Partijen zijn het er over eens dat aan de man de navolgende inboedelgoederen zonder verrekening toegedeeld dienen te worden:
- zijn eigen kleding;
- zijn E-bike;
- matras;
- sportartikelen;
- spelcomputers en toebehoren;
- tweede computerscherm van het merk Apple;
- Apple Airport;
- Synology NAS waarop alle kinderfoto's staan, onder de voorwaarde dat er een kopie van alle gegevens, inclusief kinderfoto's en filmpjes zal worden gemaakt, alvorens de Synology NAS aan de man wordt afgegeven;
en dat aan de vrouw de navolgende inboedelgoederen zonder verrekening toegedeeld dienen te worden :
- haar eigen kleding, schoenen, jassen, tassen, sieraden, etc.;
- haar twee fietsen en scooter;
- haar eigendommen die zij van haar ouders en/of andere familie heeft verkregen, zoals: de zwarte Samsung TV die in de keuken staat, de spiegel boven de bank en de slaapbank;
- de eigendommen van de kinderen, zoals: de fietsen, kleding, schoenen, speelgoed, etc.
5.11.
De vrouw heeft een lijst gemaakt van de overige inboedelgoederen, welke zich nog in de gemeenschappelijke woning bevinden. De man heeft deze lijst voor wat betreft het overzicht van de zich nog in de gemeenschappelijke woning bevindende inboedel niet betwist. De vrouw heeft deze lijst op een later moment aangepast, omdat er volgens haar spullen verloren zijn gegaan. De man stelt dat het maar zeer de vraag is of dat inderdaad zo is. De rechter zal daarom uitgaan van de lijst welke de vrouw bij haar eerste processtuk in het geding heeft gebracht. Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechter er daarbij van uit dat deze inboedel partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, toebehoort.
5.12.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van deze inboedel. De rechter zal de waarde van de zich nog in de gemeenschappelijke woning bevindende inboedel daarom schattenderwijs vaststellen op een bedrag van € 5.000,00.
5.13.
Partijen zijn het niet eens over de wijze waarop de (overige) inboedel verdeeld dient te worden. De rechter zal de navolgende wijze van verdeling van de inboedel gelasten:
- indien de vrouw in staat is om het aandeel van de man in de woning over te nemen, dan zal de volledige inboedel aan de vrouw worden toegedeeld onder de verplichting aan de man de helft van de waarde, dus een bedrag van € 2.500,00 te vergoeden binnen een week nadat de notariële overdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw heeft plaatsgevonden;
- indien de woning aan een derde wordt verkocht, zal de inboedel uiterlijk een week voor de notariële overdracht van de woning aan de derde verdeeld worden conform het voorstel van de vrouw op de door haar als productie 2 overgelegde inboedellijst, waarbij de rechter de waarde van het aan de man toekomende deel schattenderwijs vaststelt op een bedrag van
€ 3.306,00 en de waarde van het aan de vrouw toekomende deel schattenderwijs vaststelt op een bedrag van € 1.694,00 hetgeen er in dat geval toe leidt dat de man aan de vrouw een bedrag ad € 806,00 wegens overbedeling dient te betalen binnen een week nadat de notariële overdracht van de woning aan de koper heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de vordering van de vrouw van € 132.414,39
5.14.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij een vordering op de man heeft ten bedrage van € 132.414,39, omdat zij gedurende de samenleving van partijen voor meer dan het bedrag waartoe zij op basis van de samenlevingsovereenkomst gehouden was, heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. Primair stelt de vrouw zich op het standpunt dat de grondslag voor deze vordering is gelegen in de samenlevingsovereenkomst, meer in het bijzonder in artikel 2, van partijen. Subsidiair baseert de vrouw haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking. Meer subsidiair baseert de vrouw haar vordering op de redelijkheid en billijkheid. De man voert gemotiveerd verweer tegen de vordering van de vrouw. In zijn verweer bespreekt de man ook het bepaalde in artikel 1:87 BW, maar omdat de vrouw dit artikel niet noemt als grondslag voor haar vordering, zal de rechtbank bespreking van dat wetsartikel achterwege laten.
5.15.
In deze zaak hebben partijen, voordat zij de gemeenschappelijke woning kochten, ruim vier jaar met elkaar samengeleefd in een huurwoning zonder dat zij een samenlevingsovereenkomst hadden. Pas toen zij met elkaar de gemeenschappelijke woning kochten, zij zijn overgegaan tot het laten opstellen van een samenlevingsovereenkomst. De reden hiervoor was, zo hebben partijen de rechter tijdens de mondelinge behandeling verteld, gelegen in het feit dat de bank die de hypothecaire geldlening verstrekte, een samenlevingsovereenkomst als voorwaarde stelde bij het verstrekken van die geldlening. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de rechter verteld dat zij bij de notaris in één sessie gesproken hebben over de samenlevingsovereenkomst en de hypotheekakte en dat deze stukken summier zijn besproken. Partijen hebben de rechter ook verteld dat de notaris hen niet heeft uitgelegd hoe de bepaling ten aanzien van de kosten van de huishouding in de praktijk zou werken; over het begrip 'kosten van de huishouding' is destijds niet in detail gesproken.
5.16.
De man heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling verteld dat partijen, nadat zij de samenlevingsovereenkomst hadden ondertekend en nadat zij verhuisd zijn naar de gezamenlijk gekochte woning, geen wijziging hebben aangebracht in hun financiën ten opzichte van de situatie zoals deze was toen zij nog in de huurwoning woonden. Wel werd er een gezamenlijke rekening geopend. Van deze gezamenlijke rekening voldeden partijen in ieder geval de woonlasten die verband hielden met de gemeenschappelijke woning, aldus de man. De man stortte iedere maand € 1.000,00 op deze gemeenschappelijke bankrekening en sinds 1 september 2020 werd deze maandelijkse bijdrage van de man op verzoek van de vrouw verhoogd naar € 1.250,00. De vrouw stortte iedere maand circa € 750,00 op deze gemeenschappelijke bankrekening. De vrouw heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling verteld dat deze kosten weliswaar van de gezamenlijke rekening werden betaald, maar dat haar lopende rekening was aangewezen om de dagelijkse kosten te betalen. De man betwist dat, volgens hem werden van die rekening de totale kosten betaald, waren er geen afspraken over wie wat betaalde en als er een tekort was, betaalden partijen bij. Daarnaast stelde de man elke maand een bedrag van € 1.000,00 in contanten ter beschikking om de huishoudelijke kosten te voldoen, aldus de man. De vrouw betwist dat zij bij deze gelden kon en dat deze gelden volledig werden gebruikt voor de kosten van de huishouding. De vrouw stelt dat zij de overige kosten, niet zijnde de woonlasten die verband hielden met de gemeenschappelijke woning, van haar eigen rekening betaalde, dat zij merkte dat zij dit niet kon betalen en hierover telkens probeerde met de man in gesprek te gaan, maar dat zij bij hem geen gehoor vond. De man betwist dat de vrouw hierover met hem in gesprek probeerde te gaan.
5.17.
Uit de over en weer ingenomen standpunten maakt de rechter op dat de kosten van de huishouding werden voldaan uit diverse bronnen, namelijk: vanaf de gemeenschappelijke bankrekening van partijen, vanaf ieders privé-bankrekening en vanuit contant geld.
Biedt de samenlevingsovereenkomst een grondslag voor deze vordering?
5.18.
De vrouw grondt haar vordering primair op de inhoud van de samenlevingsovereenkomst, meer in het bijzonder op artikel 2 van deze samenlevingsovereenkomst; zij stelt dat de man niet naar rato van zijn inkomen heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. De vrouw heeft nadat de relatie van partijen was verbroken, een berekening gemaakt van hetgeen de man volgens haar te weinig heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding:
jaar man te weinig betaald volgens vrouw
2015 € 21.303,81
2016 € 10.980,49
2017 € 17.050,67
2018 € 19.352,48
2019 € 19.712,07
2020 € 12.326,34
2021 € 15.027,70
2022 € 16.660,82 +
totaal € 132.414,39
Gelet op het feit dat partijen in hun samenlevingsovereenkomst met elkaar hebben afgesproken dat zij naar evenredigheid van hun inkomen in de kosten van de huishouding moesten bijdragen en de man dat volgens de vrouw niet heeft gedaan, vordert zij hetgeen de man volgens haar te weinig heeft betaald van hem. De vrouw stelt zich daarbij op het standpunt dat partijen van de gemeenschappelijke bankrekening alleen de woonlasten van de gemeenschappelijke woning betaalden. Deze gemeenschappelijke bankrekening werd door partijen samen gevoed, waarbij de man maandelijks tot 1 september 2020 een bedrag van € 1.000,00, en vanaf 1 september 2020 een bedrag van € 1.250,00, stortte en de vrouw maandelijks een bedrag van € 750,00 stortte. Alle overige kosten van de huishouding werden, aldus de vrouw, betaald van de op haar naam staande privérekening, aldus de vrouw.
5.19.
De man betwist die grondslag gemotiveerd. Hij stelt dat de samenlevingsovereenkomst, meer in het bijzonder artikel 2, geen grondslag biedt voor de vordering van de vrouw. Volgens de man is in artikel 2 slechts opgenomen dat partijen (een gedeelte van) hun inkomen maandelijks overboeken naar een gemeenschappelijke rekening, waartoe zij ieder voor de helft gerechtigd zijn. Volgens de man volgt hieruit niet dat hij iets verschuldigd is aan de vrouw; er zijn ook (overigens) geen bepalingen over vergoedingsrechten of verrekenplichten in de samenlevingsovereenkomst opgenomen. De man stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:504) dat uit het feit dat partijen in de samenlevingsovereenkomst een draagplicht zijn overeengekomen, niet automatisch een verrekenplicht voortvloeit. De man stelt dat partijen zich gedurende de relatie niet aan de overeengekomen bijdrageverplichting hebben gehouden; hij droeg naast een maandelijkse bijdrage op de gezamenlijke rekening van partijen namelijk ook met contant geld bij in de kosten van de huishouding en daarnaast betaalde hij vanaf zijn privérekening ook mee aan de kosten van de huishouding.
De man verwijst daarnaast naar het eerste zinsdeel van lid 2 van artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst, waar valt te lezen 'of zoveel meer als partijen overeenkomen.' Voor het geval vast zou komen te staan dat de vrouw een groter gedeelte van haar inkomen op de gemeenschappelijke rekening stortte dan waartoe zij volgens de draagplicht gehouden was -hetgeen de man nadrukkelijk betwist- dan stelt de man zich op het standpunt dat uit de feitelijke gang van zaken gedurende de samenleving van partijen is gebleken dat partijen stilzwijgend zijn overeengekomen om in afwijking van artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst de kosten van de huishouding niet enkel via de gemeenschappelijke bankrekening te bestrijden, maar hiervoor ook contant geld en de saldi van de beide privérekeningen van partijen te gebruiken. Concrete afspraken over wie wat zou betalen zijn volgens de man niet gemaakt.
5.20.
Een overeenkomst kan stilzwijgend tot stand komen, maar kan ook stilzwijgend van inhoud veranderen op grond van de feitelijk tussen partijen bestaande situatie, die zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld (HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539 en HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876). De rechtbank houdt bij de uitleg van de notariële samenlevingsovereenkomst daarom rekening met de wijze waarop partijen zich hebben gedragen en invulling hebben gegeven aan de tussen hen bestaande rechtsverhouding.
5.21.
Uit de processtukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken volgt naar het oordeel van de rechter dat partijen, die al ruim vier jaar samenwoonden voordat zij hun samenlevingsovereenkomst sloten, na het sluiten van die samenlevingsovereenkomst (nagenoeg) geen wijziging hebben aangebracht in de wijze waarop zij de kosten van hun huishouding bestreden. Zij hebben slechts een gemeenschappelijke bankrekening geopend en daar ieder maandelijks een bijdrage op gestort ter bestrijding van de kosten van de gemeenschappelijke woning, maar voor het overige werden de kosten van de huishouding door beide partijen uit verschillende bronnen bestreden, zoals zij ook al deden ten tijde van de samenleving voordat zij de samenlevingsovereenkomst sloten. Partijen hebben de samenlevingsovereenkomst slechts gesloten, omdat de bank dit als een voorwaarde stelde voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening in verband met de aanschaf van hun gemeenschappelijke woning. Beide partijen hebben de rechter laten weten dat zij slechts een korte bespreking bij de notaris hebben gehad en dat het begrip 'kosten huishouding' in dat gesprek niet is besproken. De stelling van de vrouw dat zij over de bestrijding van de kosten overleg zocht met de man, is door hem gemotiveerd besproken en daarom niet vast komen te staan. Daarbij komt dat vast is komen te staan dat partijen tijdens de relatie nimmer een (deugdelijke) administratie bijhielden van de kosten van hun huishouding en de wijze waarop deze bestreden zouden worden. De vrouw heeft aangegeven dat zij haar vordering pas na de relatie in kaart heeft gebracht. Daarbij komt dat niet is vast komen te staan dat de vrouw, met uitzondering van de kosten die verbonden zijn aan de gemeenschappelijke woning van partijen, alle kosten van de huishouding vanuit haar eigen inkomen heeft voldaan. Deze feitelijke gang van zaken brengt naar het oordeel van de rechter met zich dat de man er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de wijze waarop partijen (stilzwijgend) de kosten van hun huishouding bestreden, de juiste wijze was. Hij behoefde er dan ook geen rekening mee te houden dat de vrouw zich bij het einde van de relatie op het standpunt zou stellen dat partijen de kosten van de huishouding conform het samenlevingsovereenkomst zouden hebben moeten bestrijden en dat de man te weinig zou hebben bijgedragen in die kosten.
Is de vordering van de vrouw toewijsbaar op grond van ongerechtvaardigde verrijking?
5.22.
De rechter oordeelt dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking dient sprake te zijn van een verrijking van de een, van een verarming van de ander, van causaal verband tussen die verrijking en verarming en bovendien moet de verrijking ongerechtvaardigd zijn, hetgeen volgt uit artikel 6:212 lid 1 BW. Niet valt in te zien op welke wijze de vrouw zou zijn verarmd en de man zou zijn verrijkt.
Is de vordering van de vrouw toewijsbaar op grond van de redelijkheid en billijkheid?
5.23.
De rechter oordeelt dat aan de vrouw geen vergoedingsrecht op grond van de redelijkheid en billijkheid toekomt. Daarvoor is redengevend dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat de man weigerde bij te dragen in de kosten van de huishouding en daardoor in staat is geweest een aanzienlijk vermogen op te bouwen en de vrouw haar beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid kennelijk op deze -door de man weersproken- grondslag baseert.
Conclusie ten aanzien van de vordering van de vrouw van € 132.414,39
5.24.
Gelet op vorenstaande zal de rechter de vordering van de vrouw afwijzen. Dat betekent dat de rechter niet toekomt aan het verweer van de man dat sprake is van verjaring en/of rechtsverwerking.
Ten aanzien van de vordering van de vrouw ter grootte van € 10.898,77
5.25.
De vrouw vordert dat de rechter de man veroordeelt om aan de vrouw een bedrag van € 10.898,77 te voldoen ter zake 'de verrekening van de gezamenlijke kosten'. De rechter constateert dat deze vordering van de vrouw bestaat uit twee delen, het bedrag van
€ 8.256,00 ziet op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarig kind 1] en [naam minderjarig kind 2] (hierna 'kinderalimentatie') en een bedrag van € 2.642,77 in verband met eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woning.
5.26.
De vrouw stelt dat de man onderhoudsplichtig is voor de kinderen en niet in deze kosten bijdraagt. De vrouw benoemt dat er geen kinderalimentatie is vastgesteld. Omdat zij alleen voorziet in de kosten van de kinderen meent zij dat zij een vordering op de man heeft om de bijdrage die hij had moeten betalen, op hem te verhalen. De vrouw meent dat de man aan haar over de afgelopen periode een bedrag van € 8.256,00 aan kinderalimentatie had moeten betalen.
5.27.
De man voert gemotiveerd verweer, hij stelt zich primair op het standpunt dat de vrouw in deze vordering niet kan worden ontvangen en subsidiair dat deze vordering van de vrouw moet worden afgewezen.
5.28.
De rechter zal de vrouw in deze vordering ontvangen, maar zal deze afwijzen, omdat tussen partijen niet vaststaat dat de man aan de vrouw een bedrag van € 8.256,00 aan kinderalimentatie verschuldigd is. Partijen hebben nimmer een overeenkomst gesloten op grond waarvan de man gehouden is met het door de advocaat van de vrouw becijferde bedrag bij te dragen in de kosten van de kinderen en door de vrouw genoemde kinderalimentatie is ook niet door een rechter vastgesteld.
5.29.
De vordering van de vrouw ter grootte van € 2.642,77 zal de rechter eveneens afwijzen. Naar het oordeel van de rechter heeft de vrouw niet voldaan aan haar stelplicht ten aanzien van deze vordering. De vrouw stelt slechts dat de man dit bedrag aan haar is verschuldigd in verband met de eigenaarslasten van de woning, maar zij heeft deze vordering niet onderbouwd. Dat had, ook gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, wel op haar weg gelegen. Hetgeen de vrouw heeft gesteld is onvoldoende om tot toewijzing van haar vordering te komen en daarom zal de rechter deze vordering afwijzen.
Ten aanzien van de door de man gevorderde dwangsom
5.30.
De rechter ziet geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan de te gelasten wijze van verdeling, omdat de vrouw ook belang heeft bij een verdeling en wenst dat deze zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden. De rechter zal de vordering die hier op ziet daarom afwijzen.
Ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad
5.31.
De rechtbank zal dit vonnis, zoals dat is gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Ten aanzien van de proceskosten
5.32.
De rechtbank zal op de voet van artikel 237, eerste lid, tweede volzin Rv de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Conclusie
5.33.
Uit het vorenstaande volgt dat de volgende beslissingen worden genomen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
gelast de wijze van verdeling van de woning zoals hiervoor onder 5.8. is overwogen;
6.2.
bepaalt dat aan de man de navolgende inboedelgoederen zonder verrekening toegedeeld worden:
- zijn eigen kleding;
- zijn E-bike;
- matras;
- sportartikelen;
- spelcomputers en toebehoren;
- tweede computerscherm van het merk Apple;
- Apple Airport;
- Synology NAS waarop alle kinderfoto's staan, onder de voorwaarde dat er een kopie van alle gegevens, inclusief kinderfoto's en filmpjes zal worden gemaakt, alvorens de Synology NAS aan de man wordt afgegeven;
6.3.
bepaalt dat aan de vrouw de navolgende inboedelgoederen zonder verrekening toegedeeld worden :
- haar eigen kleding, schoenen, jassen, tassen, sieraden, etc.;
- haar twee fietsen en scooter;
- haar eigendommen die zij van haar ouders en/of andere familie heeft verkregen, zoals: de zwarte Samsung TV die in de keuken staat, de spiegel boven de bank en de slaapbank;
- de eigendommen van de kinderen, zoals: de fietsen, kleding, schoenen, speelgoed, etc.;
6.4.
gelast de wijze van verdeling van de overige inboedelgoederen zoals hiervoor onder 5.13. is overwogen;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024. [1]

Voetnoten

1.