ECLI:NL:RBNNE:2024:1740

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
LEE 23/346
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering en de toepassing van beleidskeuzes door het college

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering beoordeeld. Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd voor de periode van 2 juni 2020 tot en met 31 juli 2021, maar het college van burgemeester en wethouders van Groningen had deze aanvraag afgewezen, met uitzondering van de periode vanaf 1 augustus 2021. De rechtbank oordeelt dat de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2022 geen bijzondere omstandigheden vormen die rechtvaardigen dat de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht vanaf 2 juni 2020 moet worden toegekend. De rechtbank stelt vast dat de besluiten van het college tot beëindiging van de bijzondere bijstand in 2020 en de afwijzing van latere aanvragen zijn gebaseerd op beleidskeuzes en niet op misleidende of discriminerende gronden. Eiseres heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op terugwerkende kracht van de bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten van bewindvoering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/346

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: W. Sikma),
en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen, het college

(gemachtigden: mr. E.F. Verhagen en I.M. van Dijk - Abeln).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van bewindvoering over de periode van 2 juni 2020 tot en met 31 juli 2021.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 1 november 2022 de aanvraag toegewezen voor zover het gaat om de bewindvoerderskosten met ingang van 1 augustus 2021. Voor de daaraan voorafgaande periode heeft het college de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij het besluit van 1 november 2022 gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigden van het college.
1.4.
Op de zitting hebben partijen afgesproken dat het college intern gaat bespreken of er ruimte bestaat om tegemoet te komen aan eiseres. De rechtbank heeft daarop het onderzoek op de zitting geschorst om het college hiertoe de gelegenheid te geven. Het college heeft op 13 februari 2024 een reactie gestuurd, waarop door eiseres op 7 maart 2024 is gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek met een brief van 16 april 2024 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 10 april 2014 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de PW. Op 9 april 2014 heeft de kantonrechter de goederen van eiseres onder bewind gesteld, en daarbij [naam B.V.] ., handelend onder de naam [naam bewindvoering] benoemd als bewindvoerder (de bewindvoerder). Eiseres ontving vanaf 1 januari 2015 bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering.
2.1.
Met het besluit van 2 december 2019, na bezwaar gehandhaafd met het besluit op bezwaar van 29 april 2020, heeft het college aan de voorzetting van het recht van eiseres op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering de voorwaarde verbonden dat eiseres voor 2 maart 2020 de kantonrechter zou verzoeken om haar bewindvoerder te ontslaan en de gemeente Groningen, afdeling Groningse Kredietbank (GKB), als haar bewindvoerder te benoemen. Omdat eiseres niet (tijdig) aan deze voorwaarde heeft voldaan heeft het college de bijzondere bijstand met ingang van 2 juni 2020 beëindigd.
2.2.
In haar uitspraak van 30 november 2020 [1] heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar van 29 april 2020 ongegrond verklaard.
2.3.
Op 12 januari 2021 en 17 januari 2022 heeft de bewindvoerder namens eiseres aanvragen gedaan om toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering over de jaren 2021 en 2022. Het college heeft deze aanvragen met de besluiten van
19 januari 2021 en 17 januari 2022 afgewezen op de grond dat de GKB een voorliggende voorziening is. Tegen deze besluiten heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend waardoor ze in rechte zijn komen vast te staan.
2.4.
In zijn uitspraken van 12 april 2022 [2] heeft de Centrale Raad van Beroep (Raad) – kort gezegd – geoordeeld dat het college ten onrechte de bijzondere bijstand in die zaken had beëindigd op de grond dat de betrokkenen in die zaken niet aan de kantonrechter hadden gevraagd om de GKB te benoemen in plaats van de bewindvoerder die zij hadden.
2.5.
Op 30 augustus 2022 heeft de bewindvoerder namens eiseres, mede onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 12 april 2022, een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering – door [naam bewindvoering] – voor de periode vanaf 2 juni 2020.
2.6.
Met het besluit van 1 november 2022 heeft het college aan eiseres vanaf 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2022 bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten toegekend, en de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen voor de periode van 2 juni 2020 tot en met 31 juli 2021.
Het bestreden besluit
2.7.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
1 november 2022 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan de motivering ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 44, eerste lid, van de PW bijzondere bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend. Op grond van artikel 5, onder c, van de Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 (Beleidsregels) kan bijzondere bijstand tot één jaar voor de datum van de aanvraag worden toegekend. Nu eiseres op 30 augustus 2022 de aanvraag heeft gedaan, gaat het college niet verder terug dan tot 1 augustus 2021. Eiseres krijgt over de periode daarvoor geen bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten. Volgens het college zijn de uitspraken van de Raad van 12 april 2022 geen reden om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht gedurende een langere periode, te weten vanaf 2 juni 2020, toe te kennen.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres is het met het bestreden besluit van het college niet eens. In beroep stelt eiseres dat het college aan haar ook over de periode vanaf 2 juni 2020 tot en met 31 juli 2021 bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering had moeten toekennen. Wat zij daartoe aanvoert wordt hierna besproken.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna bespreekt de rechtbank de beroepsgronden van eiseres en legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt. Tot slot wordt aangegeven wat dit oordeel voor eiseres betekent.
Het toetsingskader
5. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de PW wordt bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Uit vaste rechtspraak volgt dat bijzondere omstandigheden reden kunnen zijn dat het college met ingang van een eerdere datum bijstand toekent. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden. [3]
Bijzondere omstandigheden
6. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte geen bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering met terugwerkende kracht over de periode van 2 juni 2020 tot en met
31 juli 2021 heeft verleend. Zij stelt hiertoe dat het college haar eerdere aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering op onjuiste, misleidende en discriminerende gronden heeft afgewezen. Door het geven van een onjuiste voorstelling van zaken heeft het college geprobeerd de gevraagde kosten niet te vergoeden vanaf 2 juni 2020. Eiseres vindt het niet terecht dat het college op grond van het beleid slechts met een jaar terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2021 bijzondere bijstand heeft toegekend.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de uitspraken van de Raad van 12 april 2022 geen bijzondere omstandigheden zijn om met terugwerkende kracht gedurende een langere periode dan een jaar, te weten vanaf 2 juni 2020, bijzondere bijstand toe te kennen. Volgens het college is er geen sprake geweest van het verstrekken van verkeerde informatie aan eiseres. Dat de Raad in zijn uitspraken van 12 april 2022 in die zaken heeft geoordeeld dat beschermingsbewind van de GKB niet als een voorliggende en passende voorziening kan worden aangemerkt, betekent niet dat het college eiseres onjuist heeft geïnformeerd.
7. Het college heeft in afwijking van artikel 44, eerste lid, van de PW beleid vastgesteld voor de toekenning van bijzondere bijstand. Dit beleid houdt in dat bijzondere bijstand tot maximaal één jaar voor de datum van de aanvraag kan worden toegekend. [4]
7.1.
Eiseres heeft haar aanvraag bij het college ingediend op 30 augustus 2022. Het college heeft in overeenstemming met zijn beleid eiseres al met terugwerkende kracht tot
1 augustus 2021 bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering toegekend.
7.2.
Gelet op het in 5 weergegeven toetsingskader ligt de vraag voor of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college de aanvraag van 30 augustus 2022 had moeten toekennen met verdergaande terugwerkende kracht dan tot 1 augustus 2021.
7.3.
De uitspraken van de Raad van 12 april 2022 zijn op zichzelf niet als bijzondere omstandigheid aan te merken op grond waarvan het college vanaf 2 juni 2020 aan eiseres bijzondere bijstand moet toekennen. De uitspraken betreffen nieuwe jurisprudentie in andere zaken. Van belang is dat nieuwe jurisprudentie op zichzelf geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is op grond waarvan een bestuursorgaan terug moet komen op een rechtens vaststaand besluit, zoals in dit geval het besluit tot beëindiging van de bijzondere bijstand van eiseres per 2 juni 2020. Dergelijke jurisprudentie kan daarom op zichzelf ook geen bijzondere omstandigheid zijn om de aanvraag om bijzondere bijstand van 30 augustus 2022 met terugwerkende kracht vanaf 2 juni 2020 toe te kennen. Er zijn ook geen andere bijzondere omstandigheden. De stelling van eiseres dat het college haar eerdere aanvragen om bijzondere bijstand op misleidende, onredelijke en discriminerende gronden heeft afgewezen, mist feitelijke grondslag en slaagt niet. De besluiten tot beëindiging van de bijzondere bijstand in 2020 en afwijzing van latere aanvragen van eiseres in 2021 en januari 2022 waren gebaseerd op beleidskeuzes die het college toen hanteerde en niet op misleidende, onredelijke of discriminerende gronden. Het was toen bovendien niet evident dat die besluiten en de beleidskeuzes waarop ze waren gebaseerd, onjuist waren. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar standpunt dat het college haar onjuist heeft geïnformeerd. Voor die stelling zijn in het dossier ook geen aanknopingspunten te vinden.
Het gelijkheidsbeginsel
8. Eiseres voert aan dat het college in zaken waarin wel hoger beroep is ingesteld bij de Raad alsnog bijzondere bijstand voor de bewindvoerderskosten heeft toegekend. Indien eiseres hoger beroep had ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank van 30 november 2020, dan was ook aan haar bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering in de periode in geding toegekend. De weigering om eiseres over de periode in geding bijzondere bijstand toe te kennen, uitsluitend omdat zij geen hoger beroep heeft ingesteld, is volgens eiseres in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
8.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door bijzondere bijstand voor de bewindvoerderskosten toe te kennen in zaken waarin hoger beroep is ingesteld bij de Raad en daarop door de Raad in het voordeel van betrokkenen uitspraak is gedaan. Niet gebleken is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen omdat de situatie van eiseres anders is. Eiseres heeft op de zitting gezegd dat er voor is gekozen om geen hoger beroep bij de Raad in te stellen tegen de uitspraak van deze rechtbank van 30 november 2020. Het maken van die bewuste keuze dient voor rekening van eiseres te komen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college in redelijkheid aan eiseres geen bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering hoefde toe te kennen over de periode van 2 juni 2020 tot en met 31 juli 2021. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzitter, mr. T.F. Bruinenberg en
mr. A.G.D. Overmars, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBNNE:2020:4104, zaaknummer LEE 20/1673.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:2640.
4.Artikel 5.1, onder c, van de Beleidsregels.