In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering aan een appellante die in Groningen woont. De gemeente Groningen heeft sinds 1 maart 2018 haar beleid gewijzigd, waardoor inwoners die de kosten van hun bewindvoerder niet zelf kunnen betalen, geen bijzondere bijstand meer kunnen aanvragen, omdat zij kosteloze bewindvoering kunnen krijgen van de Groningse Kredietbank (GKB). De appellante heeft echter geen verzoek ingediend om de GKB als bewindvoerder te benoemen, omdat zij een vertrouwensband heeft met haar huidige bewindvoerder en niet wil overstappen. Hierdoor kan zij geen gebruik maken van de gratis bewindvoering door de GKB.
De Raad oordeelt dat de gemeente niet van appellante kan verlangen dat zij tegen haar zin de kantonrechter verzoekt om haar huidige bewindvoerder te ontslaan en de GKB te benoemen. De Raad stelt vast dat de GKB in dit geval geen voorliggende voorziening is, omdat de kantonrechter de GKB niet heeft benoemd. De gemeente heeft ten onrechte de bijzondere bijstand voor appellante stopgezet op basis van het beleid dat de GKB een toereikende voorziening biedt. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante gegrond, waardoor de gemeente opnieuw moet beoordelen of appellante recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
De uitspraak benadrukt het belang van de vertrouwensband tussen de bewindvoerder en de betrokkene, en dat de kantonrechter moet beoordelen welke bewindvoerder het meest geschikt is, rekening houdend met de voorkeur van de betrokkene. De Raad veroordeelt de gemeente in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.036,- bedragen.