ECLI:NL:RBNNE:2023:5219

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
LEE 22/2541
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing schadevergoeding mijnbouwschade na verkoop woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om schadevergoeding voor mijnbouwschade beoordeeld. Eiser stelt dat hij nog steeds rechthebbende is op de vordering tot schadevergoeding, ondanks de verkoop van zijn woning aan [koper]. De rechtbank toetst de zaak aan de Haviltex-norm en concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rechthebbende is gebleven na de verkoop. De rechtbank stelt vast dat eiser op 2 oktober 2020 de rechthebbende was, maar dat hij de vordering bij de verkoop van de woning op 24 december 2020 heeft overgedragen aan [koper]. De rechtbank oordeelt dat de bepalingen in de koopovereenkomst en de akte van levering duidelijk maken dat alle aanspraken, inclusief de vordering tot schadevergoeding, zijn overgedragen aan de koper. Eiser heeft geen expliciete bepaling opgenomen die uitsluit dat de vordering tot schadevergoeding overgaat op [koper]. De rechtbank wijst erop dat het in het aardbevingsgebied algemeen bekend is dat woningen schade kunnen hebben door mijnbouwactiviteiten, en dat een koper mag aannemen dat aanspraken op schadevergoeding zijn inbegrepen bij de overdracht van de woning. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op schadevergoeding en geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.Th. Kostwinder),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigden: mr. K. Winterink, mr. S.C. Goldbohm).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om schadevergoeding.
Met het bestreden besluit van 24 mei 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Op 13 maart 2023 heeft de rechtbank, na verlenging van de oorspronkelijke uitspraaktermijn, partijen bij brief geïnformeerd dat het onderzoek wordt heropend en zal worden geschorst voor onbepaalde tijd. De reden daarvoor is de behandeling van een zeer vergelijkbare zaak door de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij ook prejudiciële vragen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zijn gesteld.
Op 27 september 2023 heeft de ABRvS in een prejudiciële beslissing de door de meervoudige kamer gestelde vragen beantwoord. [1]
Op 14 november 2023 heeft de rechtbank schriftelijk aan partijen medegedeeld dat het onderzoek zal worden gesloten en binnen zes weken na de datum van verzending van de brief uitspraak zal worden gedaan.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 2 oktober 2020 een aanvraag tot vergoeding van fysieke schade aan
de woning aan de [adres] in [plaats] ingediend bij verweerder.
1.1.
Op 18 december 2020 heeft eiser de woning verkocht aan [koper] . Bij akte van levering van 24 december 2020 is de woning aan [koper] overgedragen.
1.2.
Verweerder heeft deskundige R. Wijnands van 10BE aangewezen om de schade te taxeren. Wijnands heeft op 2 januari 2021 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder, waarin is geadviseerd om een vergoeding van € 21.719,63 uit te keren.
1.3.
In het primaire besluit van 7 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser niet langer rechthebbende is van de vordering. Eiser heeft voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit zijn woning verkocht. Volgens verweerder heeft eiser daarbij de vordering tot schadevergoeding overgedragen aan de koper, [koper] . Vervolgens heeft [koper] op 24 juni 2021 de woning verkocht, waarbij de vordering is overgedragen aan de nieuwe eigenaar.
1.4.
Eiser heeft zijn bezwaren tegen het primaire besluit mondeling toegelicht tijdens een hoorzitting op 26 januari 2022.
1.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft besloten dat hij geen rechthebbende (meer) is op de vordering tot fysieke schadevergoeding. Voor eiser staat vast dat de vordering niet is overgedragen. Dat het recht wel zou zijn overgegaan op [koper] blijkt niet uit de koopovereenkomst van 18 december 2020 en ook niet uit de akte van levering van 24 december 2020, aldus eiser. In de koopovereenkomst is een algemene cessiebepaling opgenomen in artikel 8 en een nader gespecificeerde cessiebepaling in
artikel 11. Volgens eiser voorzien deze bedingen niet in de verkoop en levering van de vordering tot schadevergoeding wegens mijnbouwactiviteiten. Eiser betoogt daarnaast dat het niet zijn bedoeling was om een dergelijke vordering over te dragen. Daarbij wordt gewezen op een door eiser opgestelde en door [koper] ondertekende schriftelijke verklaring, waarin is vermeld dat het niet de bedoeling was om een dergelijke vordering over te dragen op [koper] . Eiser wijst op de bedoelingen van partijen bij de uitleg van een overeenkomst (Haviltex-norm). Volgens eiser is geen expliciete bepaling gewijd aan het overdragen van deze vordering in zowel de koopovereenkomst als de akte van levering toen eiser de woning verkocht, terwijl een dergelijke expliciete bepaling wel was opgenomen in de akte van levering toen eiser de woning heeft gekocht. Tot slot doet eiser een beroep op het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 3:84, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vordering is overgedragen en eiser geen rechthebbende is van de vordering. Volgens verweerder had het op de weg van eiser gelegen om in de koopovereenkomst een voorbehoud te maken ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding, indien het zijn bedoeling was om deze niet over te dragen op [koper] .
Verweerder verwijst daarnaast naar een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 5 september 2022, waarin is geoordeeld dat dat een vordering tot vergoeding van fysieke schade door mijnbouwactiviteiten middels een algemene bepaling in een akte van levering (vergelijkbare bewoordingen) kan worden overgedragen. Verweerder wijst er verder op dat in de akte van levering van 24 december 2020 in artikel 2 lid 1 is bepaald dat alle aanspraken met betrekking tot de woning worden overgedragen. Uit artikel 8.1 van de koopovereenkomst en artikel 2 van de akte van levering is volgens verweerder in nagenoeg dezelfde bewoordingen opgenomen dat ‘alle aanspraken’ worden overgedragen. De door [koper] ondertekende verklaring verandert daar volgens verweerder niets aan, omdat deze verklaring ruim ná de verkoop en levering van de woning is opgesteld. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat ten tijde van de verkoop en levering is overeengekomen dat de vordering tot schadevergoeding zou zijn uitgesloten van de overdracht van alle aanspraken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het beroep van eiser komt er in de kern op neer dat hij nog steeds rechthebbende is van de vordering tot fysieke schadevergoeding, ook na verkoop en levering van de woning.
Vaststaat dat eiser ten tijde van de aanvraag op 2 oktober 2020 de rechthebbende van de vordering was, omdat hij op dat moment eigenaar van de woning was waarvoor de aanvraag is gedaan. Partijen zijn verdeeld over de beantwoording van de vraag of eiser, op het moment dat de woning aan [koper] is overgedragen, daarbij ook de vordering tot fysieke schadevergoeding heeft overgedragen.
Toetsingskader
5. Bij cessie dient de vordering op grond van artikel 3:98, in samenhang met artikel 3:84, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek, in voldoende mate door de akte worden bepaald. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de eis dat de over te dragen vordering voldoende ‘bepaald’ dient te zijn, niet strikt moet worden uitgelegd. [2] Voor het overdragen van vorderingen is voldoende dat de desbetreffende akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. [3] De vraag hoe specifiek die gegevens dienen te zijn, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. [4]
5.1.
Zoals vermeld onder het kopje ‘inleiding’ van deze uitspraak, heeft de ABRvS op 27 september 2023 een prejudiciële beslissing genomen in een zaak die aanhangig is bij de meervoudige kamer van deze rechtbank, die zeer verglijkbaar is met de onderhavige zaak. De rechtbank acht de volgende in die prejudiciële beslissing opgenomen overwegingen van de ABRvS mede van belang in deze kwestie:
“27. De prejudiciële vragen 3a en 3b stellen de uitleg van bedingen in de NVM-koopakte (art. 7.4) en de leveringsakte (art. 5) aan de orde.
28. De uitleg van bedingen als in deze zaak aan de orde dient te geschieden met inachtneming van de Haviltex-maatstaf, waarbij de rechter rekening dient te houden met alle omstandigheden van het concrete geval (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, onder 4.2. en 4.5). De vraag hoe een beding in een concrete overeenkomst moet worden uitgelegd, leent zich dus niet voor beantwoording in algemene zin.”
5.2.
De rechtbank zal -met inachtneming van het hiervoor geschetste toetsingskader- aan de hand van de Haviltex-maatstaf beoordelen wie de rechthebbende is op de vordering tot fysieke schadevergoeding. De Haviltex-maatstraf houdt in dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. [5] Bij de beoordeling zal de rechtbank de individuele omstandigheden van het geval in acht nemen.
6. De rechtbank overweegt dat eiser met [koper] een koopovereenkomst heeft gesloten op 18 december 2020. Op 24 december 2020 is de woning middels een akte van levering aan [koper] geleverd.
Artikel 8.1 van de koopovereenkomst van 18 december 2020 luidt als volgt:
“8.1. Het Verkochte zal aan Koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van de Overeenkomst bevindt, derhalve met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, doch zonder heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.”
Artikel 2, eerste lid van de akte van levering van 24 december 2020 luidt als volgt:
“1. Het verkochte wordt aan koper overgedragen in de staat waarin dit zich bij het tot stand komen van de koopovereenkomst bevond met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.”
Artikel 5 van de akte van levering luidt als volgt:
“Verkoper draagt, voor zover mogelijk, aan koper over alle aanspraken die verkoper ten aanzien van het verkochte kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden, waaronder begrepen de bouwer(s), (onder)aannemers, installateur(s), architect(en) en leverancier(s), zoals wegens verrichte werkzaamheden of ter zake van aan het verkochte toegebrachte schade, zonder dat verkoper tot vrijwaring verplicht is. Verkoper verplicht zich de hem bekende gegevens ter zake aan koper te verstrekken en machtigt koper hierbij, voor zover nodig, deze overdracht van aanspraken voor rekening van koper te doen mededelen overeenkomstig de wettelijke bepalingen.”
6.1.
Vaststaat dat eiser ten tijde van de aanvraag (2 oktober 2020) de rechthebbende was van de vordering, omdat hij op dat moment eigenaar was van de woning.
Ook staat vast dat eiser de woning met de koopovereenkomst van 18 december 2020 en de akte van levering van 24 december 2020 heeft verkocht en geleverd aan [koper] . Vervolgens heeft [koper] de woning op 24 juni 2021 doorverkocht aan een andere koper. De daaropvolgende akte van levering van 2 juli 2021 bevindt zich eveneens in het dossier.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van het bestreden besluit niet langer de eigenaar was van de woning.
6.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder ten aanzien van overdraagbaarheid van vorderingen tot fysieke schadevergoedingen in koopovereenkomst/akte van levering uitdrukkelijk een andere benadering heeft gekozen dan bij vorderingen met betrekking tot waardedaling. Bij vorderingen in verband met waardedaling is de gehanteerde lijn dat een vordering niet overgaat op de koper, tenzij in de akte van levering nadrukkelijk is benoemd dat het de bedoeling is om de vordering tot waardedalingsvergoeding te laten overgaan op de koper. Bij fysieke schade is deze lijn andersom: de vordering tot schadevergoeding wordt overgedragen aan de koper, tenzij nadrukkelijk in de akte of koopovereenkomst is opgenomen dat de vordering tot fysieke schadevergoeding niet overgaat (bijvoorbeeld doordat de verkoper een voorbehoud maakt). [6]
6.3.
De rechtbank constateert dat eiser en [koper] noch in de koopovereenkomst, noch in de akte van levering een voorbehoud of een andere expliciete bepaling hebben opgenomen waaruit zou blijken dat de vordering tot fysieke schadevergoeding wegens mijnbouwactiviteiten niet zal worden overgedragen aan [koper] als de koper.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de tekst uit de koopovereenkomst en akte van levering er evident op wijst dat de vordering is overgedragen op [koper] . Immers blijkt uit artikel 2, eerste lid van de akte van levering expliciet dat alle aanspraken met betrekking tot de woning zullen worden overgedragen. Met verweerder is de rechtbank daarnaast van oordeel dat in artikel 8.1 van de koopovereenkomst in nagenoeg dezelfde bewoordingen is opgenomen dat alle aanspraken worden overgedragen en dat die aanspraken uitdrukkelijk gekoppeld zijn aan de staat van de woning. Bovendien wordt in artikel 5 herhaald dat alle aanspraken ter zake van de woning worden overgedragen, waaronder aanspraken ter zake van aan de woning toegebrachte schade. De inhoud van de koopovereenkomst en de akte van levering laten geen andere uitleg toe dan dat het kennelijk de bedoeling van partijen is geweest om de vordering op de fysieke schadevergoeding over te dragen op [koper] als koper. Met verweerder is de rechtbank daarnaast van oordeel dat het in het aardbevingsgebied algemeen bekend is dat een woning schade kan hebben door mijnbouwactiviteiten en een koper ervan mag uitgaan dat als in de akte van levering aanspraken die de verkoper ten aanzien van het verkochte kan doen gelden ten aanzien van derden, daaronder ook een eventuele vordering tot vergoeding van mijnbouwschade moet worden verstaan.
6.5.
De nadien door [koper] op verzoek van eiser ondertekende schriftelijke verklaring, inhoudende dat het niet de bedoeling was om bij verkoop van de woning de vordering op [koper] over te dragen, legt naar het oordeel van de rechtbank te weinig gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Daarbij is van belang dat [koper] op dit moment geen enkel belang meer heeft bij een aanspraak op de vordering, aangezien de woning in de zomer van 2021 is doorverkocht aan een andere koper.
6.6.
Nu in de leveringsakte – alsmede de koopovereenkomst – geen voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding wegens mijnbouwschade, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat alle vorderingen zijn overgedragen aan de koper. De stelling van eiser dat een dergelijke expliciete bepaling tot overdragen van de vordering wel was opgenomen in de akte van levering toen eiser de woning heeft gekocht, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit niet relevant is voor de beoordeling van de rechtsverhouding tussen eiser en de latere koper.
7. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij nog steeds rechthebbende is op de vordering tot fysieke schadevergoeding. Het beroep is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiser is ongegrond. Dat betekent dat hij geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Prejudiciële beslissing van de ABRvS van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3617.
2.HR 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7842
3.HR 4 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6165.
4.HR 4 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6165.
5.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
6.Vergelijk de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 5 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3324, overweging 6.3.2.