ECLI:NL:RBNNE:2022:3324

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
LEE 21/2232
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor schade aan de woning door mijnbouwactiviteiten in Groningen

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit [Eiseres 1], [Eiser 2] en [Eiser 3], een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen vanwege schade aan hun woning door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 5 september 2022 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin de vraag centraal staat of de vordering tot schadevergoeding is overgedragen aan de koper van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers de onverdeelde helft van de woning in 2005 hebben verkregen en dat de eigendom in 2018 is overgedragen aan de koper. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, stellende dat de vordering tot schadevergoeding is overgedragen aan de koper op basis van de akte van levering, waarin is opgenomen dat alle aanspraken ten aanzien van de woning overgaan op de koper. Eisers betwisten deze overdracht en stellen dat er geen akte van cessie is opgesteld en dat de vordering niet expliciet is overgedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding inderdaad is overgedragen aan de koper, omdat de akte van levering en de koopovereenkomst voldoende basis bieden voor deze conclusie. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, omdat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, en heeft het bestreden besluit vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2232

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2022 in de zaak tussen

[Eiseres 1] , uit [woonplaats 1]

[Eiser 2], uit [woonplaats 2]
[Eiser 3], uit [woonplaats 3] ,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Kwint),
en

het Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

Bij brief van 1 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om schadevergoeding afgewezen.
In het besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [Eiseres 1] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
Op de zitting van 18 mei 2022 is de behandeling van het beroep voortgezet door de meervoudige kamer. Hieraan hebben deelgenomen: [Eiseres 1] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
Op 24 mei 2022 hebben eisers een tweetal machtigingen aan de rechtbank toegezonden.
Bij brief van 20 juni 2022 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat zij een nadere zitting niet nodig acht. Hierbij zijn partijen in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. Verweerder heeft bij brief van 30 juni 2022 toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. Eisers hebben niet gereageerd op deze brief.
Op 28 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Bij akte van levering van 11 maart 2005 hebben eisers de onverdeelde helft in de eigendom van de woning aan de [de woning] (de woning) overgedragen gekregen. Bij akte van levering van 4 september 2018 is de eigendom van de woning overgedragen aan [de koper] (de koper).
1.1.
Op 17 januari 2020 hebben eisers verzocht om vergoeding van schade aan de woning door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld.
1.2.
Bij brief van 1 december 2020 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Volgens verweerder is de woning gelegen op een afstand van meer dan zes kilometer van het Groningenveld of de gasopslag Norg. Ook is gebleken dat de trillingssterkte van (minimaal) twee millimeter per seconde niet is gehaald. Het gebouw is volgens verweerder niet een dusdanig bijzonder gebouw en staat niet op een dusdanig bijzondere locatie, dat sprake zou kunnen zijn van een bijzonder kwetsbaar object en er (bijgevolg) aanleiding zou kunnen bestaan voor verder onderzoek.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft aangegeven dat in de akte van levering die is opgemaakt bij de verkoop van de woning, een algemene bepaling is opgenomen dat alle aanspraken ten aanzien van de woning overgaan op de koper. De koper mag er, aldus verweerder, van uitgaan dat als in de akte van levering "alle aanspraken ten aanzien van de woning" aan hem worden overgedragen, daaronder ook een eventuele vordering tot vergoeding van mijnbouwschade moet worden verstaan. Indien eisers deze vordering hadden willen behouden, had het op hun weg gelegen om een voorbehoud te maken. De in de akte van levering opgenomen bepaling is voldoende om ervan uit te gaan dat het vorderingsrecht is overgegaan op de koper. Het feit dat er geen akte van cessie is opgemaakt, maakt het voorgaande dan ook niet anders. Doordat het vorderingsrecht is overgegaan op de koper zijn eisers volgens verweerder geen rechthebbenden op de vordering.
Geschil
3. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd aan eisers een schadevergoeding toe te kennen. Daarbij is in het bijzonder in geschil of eisers de (gestelde) vordering tot schadevergoeding door mijnbouwschade hebben overgedragen aan de koper van de woning.
Standpunten partijen
4. Eisers betogen dat zij aanspraak maken op vergoeding van de schade. Hiertoe voeren eisers aan dat zij de betreffende vordering niet hebben overgedragen aan de koper. Er is namelijk geen akte van cessie opgesteld dan wel getekend. Ook is in de akte van levering de aanspraak op vergoeding voor mijnbouwschade niet expliciet overgedragen. Nu er geen akte van cessie kan worden overlegd is er, aldus eisers, geen sprake van overdracht van de vordering, tenzij dat expliciet blijkt uit de akte van levering. In de verkoopakte is een algemene tekst opgenomen maar dit heeft geen betrekking op de vordering ter zake van mijnbouwschade en dus is er geen sprake van een overdracht van die vordering. Ook wist de koper ten tijde van de aanschaf van de woning van de schade. Gelet hierop heeft de koper de woning veel goedkoper kunnen aanschaffen. Eisers verzoeken om een schadevergoeding ten bedrage van € 92.500,-. Dit bedrag is het verschil tussen de aankoop van de woning in 2005 voor het bedrag van € 160.000,- en de verkoop van de woning in 2018 voor het bedrag van € 67.500,-.
4.1.
Verweerder stelt zich op de in het bestreden besluit genoemde gronden op het standpunt dat de gestelde vordering voor zover deze ziet op schade die is ontstaan voor de verkoop van de woning aan de koper, door middel van cessie is overgedragen aan de koper. Verweerder wijst er hierbij ook op dat de woning op 4 september 2018 is geleverd, dat eisers op 17 januari 2020 een aanvraag tot schadevergoeding hebben ingediend en dat de koper op 8 januari 2019 al een aanvraag om schadevergoeding heeft ingediend.
Akte van levering en koopovereenkomst
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Tussen eisers, als verkopers, en de koper van de woning is een koopovereenkomst opgesteld. In deze koopovereenkomst is in artikel 7.4 vermeld:
‘In deze koopovereenkomst is voor zover mogelijk begrepen de overdracht van alle aanspraken die verkoper ten aanzien van de onroerende zaak kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden, waaronder begrepen de bouwer(s), (onder)aannemer(s), installateur(s), architect(en) en leverancier(s), zoals wegens verrichte werkzaamheden of ter zake van aan de onroerende zaak toegebrachte schade, zonder dat verkoper tot vrijwaring verplicht is. Deze overdracht vindt plaats per de datum van de eigendomsoverdracht. Vindt de feitelijke levering op een eerdere datum plaats dan de ondertekening van de akte van levering, dan wordt de overdracht van bovenvermelde aanspraken effectief per die eerdere datum. In dat laatste geval, verplicht verkoper zich hierbij de hem bekende gegevens ter zake aan koper te verstrekken en machtigt verkoper koper hierbij, voor zover nodig, deze overdracht van aanspraken voor rekening van koper te doen mededelen aan de desbetreffende derden overeenkomstig de wettelijke bepalingen.’
5.2.
In de akte van levering van de woning van 4 september 2018 zijn eisers als verkopende partij aangemerkt. In artikel 5 van deze akte van levering is vermeld:
Aanspraken.
Voorzover de levering daarvan niet reeds heeft plaatsgehad, levert de comparante sub 1, handelend als gemeld, bij deze aan koper, die aanvaardt, alle in het koopcontract bedoelde aanspraken die verkoper nu of te eniger tijd kan doen gelden ten aanzien van derden, waaronder begrepen architecten, constructeurs, bouwers, aannemers, onderaannemers, installateurs en/of leveranciers van het verkochte en de meeverkochte roerende zaken, of gedeelte(n) daarin/daarvan, alsmede de rechten uit eventuele premieregelingen, garantieregelingen en garantiecertificaten, alles voorzover deze regelingen overdraagbaar zijn en zonder dat verkoper tot enige vrijwaring gehouden is. Koper is thans bevoegd om de overdracht van de betreffende rechten te bewerkstelligen door mededeling te doen aan de personen jegens wie die rechten kunnen worden uitgeoefend.’
Is de vordering overgedragen?
6. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde vordering tot schadevergoeding voor schade door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld aan de woning, door eisers is overgedragen aan de koper van de woning. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Vast staat dat eisers met hun aanvraag hebben beoogd om een verzoek tot vergoeding van schade aan de woning door mijnbouwactiviteiten in te dienen. Ter zitting is toegelicht dat uitdrukkelijk niet is beoogd om een verzoek tot vergoeding van waardedaling in te dienen.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een beslissing op aanvraag. Gelet hierop is het aan eisers, als aanvragers, om alle gegevens en bescheiden te verstrekken die voor de beslissing op aanvraag nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken. Eisers dienen derhalve aannemelijk te maken dat zij rechthebbenden zijn op de vordering tot schadevergoeding waar de aanvraag betrekking op heeft.
6.3.
In de leveringsakte is vermeld dat eisers alle in het koopcontract bedoelde aanspraken overdragen aan de koper.
6.3.1.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511) volgt dat de uitleg van contractuele bedingen in notariële leveringsakten van registergoederen plaatsvindt aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en wat zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-norm, Hoge Raad, 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). De onder 5.2. weergegeven bepaling van de akte van levering betreft een dergelijk contractueel beding.
6.3.2.
Voor de uitleg van voornoemd beding zijn dus de bedoeling van zowel eisers als de koper van de woning van belang, zoals die blijken uit de tekst van de akte van levering en de overige feiten en omstandigheden. Naast de leveringsakte en de verklaring van eisers, is er een koopovereenkomst. Uit artikel 7.4 van deze koopovereenkomst blijkt eveneens, en anders dan eisers stellen, dat alle aanspraken die verkoper ten aanzien van de onroerende zaak heeft of zal hebben tegenover derden – zoals ter zake van aan de onroerende zaak toegebracht schade – worden overgedragen. Nu in de leveringsakte – alsmede de koopovereenkomst – geen voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding wegens mijnbouwschade, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat alle vorderingen zijn overgedragen aan de koper. De stelling dat er geen afzonderlijke akte van cessie is waarin deze vordering is overgedragen, leidt niet tot een ander oordeel.
6.3.3.
Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de koper kort na de overdracht van de onroerende zaak zelf een aanvraag voor schadevergoeding vanwege schade aan zijn woning door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld bij verweerder heeft ingediend. Verder acht de rechtbank van belang dat het ten tijde van de verkoop reeds mogelijk was om een verzoek om schadevergoeding bij (de voorganger van) verweerder in te dienen en eisers van deze mogelijkheid op de hoogte waren dan wel hadden kunnen zijn. Zij hadden, anders dan wordt betoogd, dus expliciete afspraken kunnen maken met de koper over de gestelde vordering tot schadevergoeding vanwege mijnbouwactiviteiten. Van een dergelijke afspraak is de rechtbank niet gebleken.
6.4.
Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij nog rechthebbende zijn op de vordering tot schadevergoeding nu de gestelde vordering tot schadevergoeding voor schade aan de woning door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld is overgedragen aan de koper.
6.5.
Met betrekking tot de verwijzing van eisers naar de 'Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen’ overweegt de rechtbank als volgt. Eisers verwijzen naar een artikel dat betrekking heeft op aanvragen tot vergoeding van schade die bestaat uit de waardedaling van een woning. Deze vergelijking gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op nu het in het onderhavige geschil gaat om een verzoek tot vergoeding van schade aan de woning. Verweerder heeft toegelicht dat nadrukkelijk een andere benadering is gekozen bij verzoeken die zien op vergoeding van waardedaling van de woning dan bij verzoeken tot vergoeding van fysieke schade aan de woning.
6.6.
Het betoog van eisers dat verweerder pas gedurende de bezwaarprocedure met het standpunt kwam dat zij geen rechthebbenden zijn en zij zich hierdoor op de hoorzitting overvallen voelden, leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaatsvindt en dat eisers voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om op het (gewijzigde) standpunt van verweerder te reageren. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eisers hierdoor in hun belangen zijn geschaad, temeer nu eisers ook in beroep al hun gronden naar voren hebben kunnen brengen en toelichten.
Besluit
7. Nu eisers, zoals hierboven overwogen, niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij rechthebbenden waren ten aanzien van de gestelde vordering tot schadevergoeding voor schade aan de woning zijn zij, naar het oordeel van de rechtbank, ook geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een belanghebbende is namelijk degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
7.1.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Aangezien eisers geen belanghebbenden zijn, is hun verzoek om schadevergoeding naar het oordeel van de rechtbank geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
7.2.
Dat betekent verder dat de reactie van verweerder op dit verzoek in de brief van 1 december 2020 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder had vervolgens het bezwaar van eisers tegen de brief van 1 december 2020 niet-ontvankelijk moeten verklaren omdat het geen besluit is. Nu verweerder dit heeft nagelaten, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking en zal het beroep gegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Zoals hierboven is overwogen is het beroep gegrond omdat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
10. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten in beroep. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld.
10.1.
Allereerst hebben eisers verzocht om vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank vast op
€ 2.277,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank op 18 november 2021, één punt voor het verschijnen op de zitting van 18 mei 2022, gewicht van de zaak: gemiddeld, met een wegingsfactor één; waarde per punt € 759,-).
10.2.
Vervolgens hebben eisers verzocht om vergoeding van de reis- en verblijfkosten. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb ziet de rechtbank aanleiding om de door [Eiseres 1] gemaakte reiskosten te vergoeden. Dit betreft de kosten voor het bijwonen van de zittingen van 18 november 2021 en 18 mei 2022. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van Bpb is voor de vergoeding van reiskosten artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze bepaling schrijft de volgende tarieven voor: reiskosten per openbaar vervoer laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per km als openbaar vervoer niet (voldoende) mogelijk is. De reiskosten stelt de rechtbank, op de voet van het Bpb vast op in totaal
€ 79,52 (142 kilometer heen en terugreis x € 0,28 voor zowel de zitting van 18 november 2021 als de zitting van 18 mei 2022, gerekend vanaf het woonadres van [Eiseres 1] tot aan de rechtbank in Groningen). Hierbij is uitgegaan van een kilometervergoeding van
€ 0,28 per kilometer, nu [Eiseres 1] woonachtig is in [land] waardoor het reizen met het openbaar vervoer niet voldoende mogelijk was.
10.3.
Ten slotte hebben eisers verletkosten als proceskosten opgegeven. Met betrekking tot deze kosten overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1, onderdeel e, van het Bpb komen uitsluitend de kosten voor het bijwonen van zittingen, inclusief de heen- en terugreis, voor vergoeding in aanmerking. Volgens het Bpb worden verletkosten vergoed naar een tarief dat is gelegen tussen € 7,- en € 89,- per uur. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV9511), wordt het tarief van € 7,- aangehouden als het verzoek om vergoeding van verletkosten niet is gespecificeerd. Aangezien eisers het verzoek niet hebben gespecificeerd, hanteert de rechtbank het tarief van € 7,- per uur. De beide zittingen inclusief de reistijd duurden in totaal 7 uur. De rechtbank stelt de vergoeding voor verletkosten daarom vast op € 49,- (7 x € 7,-).
10.4.
De totale vergoeding van de proceskosten dient te worden gesteld op een bedrag van € 2.405,52 (€ 2.277,- + € 79,52 + € 49,-).
1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.405,52.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mr. M.R. Gans, en
mr. H. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.
griffier
rechter
(de rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.