ECLI:NL:HR:2005:AR6165

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/195HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest door de Hoge Raad inzake cessie van vorderingen en verjaringseisen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en [verweerder]. De zaak betreft een geschil over de cessie van vorderingen en de vraag of deze vorderingen zijn verjaard. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 1 december 2000, waarin het gerechtshof te Arnhem een eerdere uitspraak had vernietigd en de zaak had verwezen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. In de procedure na verwijzing heeft [eiseres] gevorderd dat het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 december 1996 wordt vernietigd en dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.314,70, vermeerderd met rente. Het hof heeft echter het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [eiseres] in de proceskosten is veroordeeld.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de vorderingen onvoldoende in de akte van cessie zijn bepaald. De Hoge Raad stelt dat voor de overdracht van vorderingen op naam vereist is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. In dit geval, waar alle activa van een eenmanszaak zijn ingebracht in een besloten vennootschap, is het niet nodig om nadere motivering te geven dat de vorderingen tot de overgedragen activa behoren. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Tevens wordt [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

4 maart 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/195HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Het verloop van het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties tussen eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - en verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 1 december 2000, rolnr. C98/301, NJ 2001, 46. In dat arrest heeft de Hoge Raad in het principale en het incidentele beroep het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 9 juni 1998 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch verwezen.
Bij exploot 30 juli 2002 heeft [eiseres] [verweerder] opgeroepen ter terechtzitting van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ten einde na verwijzing verder te procederen.
Bij memorie na verwijzing heeft [eiseres] gevorderd het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 december 1996 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [verweerder] te veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijke kwijting te betalen een bedrag van
primair:
I. € 24.314,70, te vermeerderen met een percentage van 10% per jaar over € 6.616,18 vanaf 1 september 2002 tot aan de dag der algehele voldoening dan wel met de wettelijke rente, indien en voor zover die hoger dan 10% mocht worden, en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.839,57 vanaf 1 september 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
II. € 16.633,56, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 11.455,75 vanaf 1 september 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair:
III. € 16.500,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 11.455,75 vanaf 1 september 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
één en ander onder veroordeling van [verweerder] in de aan de zijde van [eiseres] gevallen kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep, met verklaring dat deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zullen zijn.
[Verweerder] heeft bij memorie van antwoord na verwijzing de vorderingen bestreden.
Bij arrest van 6 mei 2003 heeft het hof het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 december 1996 bekrachtigd en [eiseres] in de proceskosten van het hoger beroep en het geding na verwijzing aan de zijde van [verweerder] veroordeeld zoals in het dictum van het arrest is vermeld.
Het arrest van het hof van 16 mei 2003 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermeld arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor de feiten waarvan in cassatie moet worden uitgegaan, verwijst de Hoge Raad naar rov. 3.1 van zijn op 1 december 2000 in deze zaak gewezen arrest. Kort samengevat komen deze op het volgende neer. In de periode van 30 mei 1988 tot 31 oktober 1988 heeft [eiseres] - in die tijd als eenmansbedrijf gedreven door [betrokkene 1] - ter zake van door haar gedane leveringen tot een bedrag van ƒ 20.712,14 gefactureerd aan [verweerder], die deze facturen heeft ontvangen, maar onbetaald gelaten. Ten aanzien van deze facturen zijn aan [verweerder] twee brieven verstuurd door een door [eiseres] ingeschakeld incassobureau. Uitsluitend de tweede brief is aangetekend verzonden. [Verweerder] heeft gesteld dat hij de eerste brief destijds niet heeft ontvangen.
3.2 In dit geding heeft [eiseres] betaling van deze facturen gevorderd. [Verweerder] heeft daartegen twee verweren aangevoerd. Ten eerste bestreed hij dat de desbetreffende vorderingen bij de oprichting van [eiseres] of nadien aan haar zijn overgedragen; ten tweede beriep hij zich erop dat de vorderingen waren verjaard.
De rechtbank heeft het beroep op verjaring gegrond bevonden en [eiseres] daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd met aanvulling van gronden. Tegen dit arrest heeft [eiseres] principaal en [verweerder] incidenteel cassatieberoep ingesteld.
3.3 In zijn hiervoor aangehaalde arrest van 1 december 2000 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof in beide beroepen vernietigd. In het incidentele beroep werd - samengevat - overwogen dat het hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op het verweer van [verweerder] dat de door [eiseres] gestelde vorderingen op [verweerder] in voldoende mate in de akte van cessie zijn bepaald in die zin dat, eventueel achteraf, aan de hand van die akte kan worden vastgesteld om welke vorderingen van [betrokkene 1] ([eiseres]) het gaat.
3.4 Het hof waarnaar de zaak is verwezen ter verdere behandeling en beslissing, heeft het bestreden vonnis (andermaal) bekrachtigd met verbetering van gronden. Het overwoog daartoe in rov. 3.5 met name, kort gezegd, dat in de overgelegde akten van oprichting en van inbreng slechts wordt vermeld dat [betrokkene 1] zijn gehele onderneming in [eiseres] inbrengt, "omvattende alle activa van gemelde onderneming". De mogelijkheid bestaat dat de daaronder begrepen vorderingen aldus (achteraf) voldoende bepaalbaar zijn, maar bij betwisting door de debiteur zal dit nader dienen te worden onderbouwd. Nu [eiseres], ondanks gemotiveerde betwisting door [verweerder], in gebreke is gebleven met nadere (financiële) bescheiden aan te tonen dat de vorderingen uit de facturen daadwerkelijk met de als akte van cessie aangemerkte akte van inbreng zijn overgedragen, is niet gebleken van een rechtsgeldige cessie van de vorderingen uit de facturen aan [eiseres].
3.5 Onderdeel b van het tegen dit arrest aangevoerde middel stelt, kort samengevat, dat in het onderhavige geval, waarin sprake is van inbreng van alle activa van een eenmanszaak in een besloten vennootschap, voldoende duidelijk is dat ook de in dit geding bedoelde vorderingen - die voortvloeien uit opdrachten die de eenmanszaak voor [verweerder] heeft uitgevoerd en aan hem heeft gefactureerd - onder de inbreng en overdracht vallen. Nadere gegevens behoefden daarvoor niet te worden verstrekt. Het oordeel van het hof dat [eiseres] nader had moeten onderbouwen dat de onderhavige vorderingen onder de overdracht vielen, geeft daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting, of is althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, zo stelt het onderdeel.
3.6 Ingevolge het verwijzingsarrest van de Hoge Raad van 1 december 2000 diende het hof onder meer nog te beslissen op het verweer van [verweerder] dat de door [eiseres] gestelde vorderingen onvoldoende in de akte van cessie (in dit geval: de akte van oprichting en inbreng) zijn bepaald omdat ook achteraf aan de hand van die akte niet kan worden vastgesteld dat de onderhavige vorderingen van [betrokkene 1] aan [eiseres] zijn overgedragen.
Bij de beoordeling van het onderdeel, dat is gericht tegen het oordeel van het hof dat dit verweer slaagt, wordt vooropgesteld dat voor het overdragen of verpanden van vorderingen op naam vereist, maar ook voldoende is, dat de desbetreffende akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat (HR 16 mei 2003, nr. C 01/211, NJ 2004, 183). De vraag hoe specifiek die gegevens dienen te zijn, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. In een geval als het onderhavige, waarin volgens de overgelegde akte van oprichting en inbreng, die te dezen als akte van cessie kan gelden, "alle activa van gemelde onderneming", een eenmanszaak, zijn ingebracht in een besloten vennootschap, behoeft het ook bij betwisting door de schuldenaar in beginsel geen nadere motivering dat een in de uitoefening van de eenmanszaak ontstane vordering tot de overgedragen activa behoort. Dit geldt ook indien de schuldenaar die overdracht betwist op de grond dat de vordering een dubieuze debiteur betrof. Indien het hof dit heeft miskend, heeft het van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven; indien het van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan, is zijn oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
3.7 Onderdeel a behoeft daarom geen behandeling meer.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 mei 2003;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 477,38 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 4 maart 2005.