ECLI:NL:RBNNE:2023:3681

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
LEE 19/3258
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van omgevingsvergunning bij bouwwerken in openbaar groen in Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 september 2023, in de zaak LEE 19/3258, staat de handhaving van omgevingsvergunningen centraal. Achter enkele woningen aan een singel in Groningen zijn vlonders en terrassen gebouwd zonder de vereiste omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen heeft de bewoners opgedragen deze bouwwerken te verwijderen, omdat deze zijn gebouwd op grond met een openbare groenbestemming. De bewoners hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft zeven gelijktijdige zaken behandeld en oordeelt dat het college terecht handhavend optreedt. De rechtbank stelt vast dat de vlonders en terrassen zijn gebouwd in openbaar groen, wat niet is toegestaan voor privégebruik. De rechtbank benadrukt dat het algemeen belang van een groene uitstraling zwaarder weegt dan het belang van de bewoners bij het behoud van hun bouwwerken. In één van de zaken kreeg een bewoner gedeeltelijk gelijk, waarbij de vlonder moest worden verwijderd, maar de gemetselde grondkering mocht blijven staan.

De rechtbank concludeert dat de last onder dwangsom in stand blijft en dat de eisers binnen zes weken na de uitspraak het bouwwerk moeten verwijderen. De rechtbank wijst ook op de beginselplicht tot handhaving en de vrees voor precedentwerking, gezien de wildgroei van bouwwerken in de groenstrook in de afgelopen jaren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van omgevingsvergunningen en de strikte handhaving daarvan in het belang van het openbaar groen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/3258

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen

1.1.a. [naam 1] gevestigd te [plaats],

1.b. [naam 2] en [naam 3]uit [plaats],
gezamenlijk aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. M.J.F. Nuijens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. K. Timmer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de lasten onder dwangsom die het college aan eisers sub 1.b. en (de rechtsvoorganger van) eiser sub 1.a. heeft opgelegd. Eisers moeten een ‘vlonder c.q. terras’ (verder: vlonder) aan het water achter hun woning verwijderen. Doen zij dit niet, of niet op tijd, dan moeten zij een dwangsom van € 1.000,- per week betalen, tot een maximum van € 5.000,-.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 juli 2019 op de bezwaren van eisers is het college bij die besluiten gebleven en heeft het de termijn waarbinnen zij aan de last moeten voldoen gesteld op 1 oktober 2019.
1.2.
Op 12 november 2019 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep. [1] De rechtbank heeft het beroep verwezen naar een meervoudige kamer.
1.3.
Eisers hebben verzocht om de zaak gezamenlijk te behandelen met een aantal vergelijkbare zaken. Eisers hebben een aanvullend stuk ingediend. Het college heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 tegelijkertijd met de zaken LEE 20/2727, LEE 21/582, LEE 21/1109, LEE 21/1110, LEE 21/2744 en LEE 21/4047 op zitting behandeld. Aan de mondelinge behandeling van deze zaak hebben deelgenomen: [naam 2], de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college, samen met mr. I. Simonides.
1.5.
Bij de sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. Zij heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk 30 september 2023 uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser sub 1.a. is eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats]. Eisers sub 1.b. zijn eigenaars van de woning aan de [adres 2] te [plaats]. Aan de achterzijde van deze woningen liggen tuinen. Achter die tuinen ligt het Verbindingskanaal. Tussen het Verbindingskanaal en de percelen van eisers ligt een strook grond, kadastraal bekend als gemeente Groningen, [perceel].
2.1.
Eisers sub 1.b. hebben op 17 januari 2018 aan het college gevraagd om medewerking te verlenen aan de bouw van een vlonder op de strook grond langs het water. Het college heeft aangegeven dat het niet wil meewerken aan de bouw van de vlonder omdat het gaat om een openbare groenstrook. Bebouwing levert een verrommeling van het aanzicht op. Bovendien gaat het om grond die eigendom is van de gemeente.
2.2.
Op 30 mei 2018 heeft een toezichthouder geconstateerd dat eisers sub 1.b. toch een vlonder hebben gebouwd. Dit is volgens het college een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft de vorige eigenares van de woning aan de [adres 1] en eisers sub 1.b. verzocht om de vlonder te verwijderen en aangekondigd dat het handhavend zal optreden. Eisers hebben een zienswijze ingediend, die niet tot een ander standpunt van het college heeft geleid. Op 3 en 6 december 2018 heeft het college aan de vorige eigenares van [adres 1] en eisers sub 1.b. een last onder dwangsom opgelegd. De last heeft zakelijke werking [2] ; dat betekent dat deze ook geldt voor de nieuwe eigenaar van [adres 1]. Dat is eiser sub 1.a.
2.3.
Het verdere verloop van de procedure is beschreven onder 1 tot en met 1.4.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de opgelegde last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van dit beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Leeswijzer
5. In een geschil over handhavend optreden moet allereerst worden nagegaan of er sprake is van een overtreding. Als dat zo is, moet het bevoegd gezag in de regel hiertegen optreden, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het bevoegd gezag toch niet handhavend mag optreden. Dat kan aan de orde zijn als de overtreding kan worden gelegaliseerd. Ook kan het zijn dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De rechtbank bespreekt eerst de vraag of er sprake is van een overtreding. Daarna komt aan de orde of legalisatie mogelijk is of handhaving om een andere reden niet mogelijk is. Tot slot bespreekt de rechtbank de inhoud van de last.
Is er sprake van een bouwwerk?
6. Artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo verbiedt het bouwen van een bouwwerk zonder omgevingsvergunning. Eisers betogen dat er geen sprake is van een bouwwerk. Het gaat niet om vlonders, maar om terrassen. Zij verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 september 2018 [3] over een dakvlonder en geven aan dat zij hun terras indien nodig ook losliggend willen maken.
6.1.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bouwwerk. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan voor de uitleg van het begrip bouwwerk aansluiting worden gezocht bij de omschrijving van dit begrip in de modelbouwverordening. Deze luidt: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”. Indien hieraan is voldaan, is er sprake van een bouwwerk. [4] De vlonder bestaat uit een houten constructie van 12 meter breed en 6 meter diep. Het is één geheel, bestaande uit onder meer een terras, plantenbakken, zitbanken, trappen en een aanlegsteiger. Het geheel vindt steun op de grond en is niet verplaatsbaar. Het geheel is bedoeld om gedurende langere tijd als verblijfplaats aan het water te functioneren. De uitspraak van de Afdeling waar eisers naar verwijzen is niet vergelijkbaar; in dat geval ging het om vloerdelen die waren bevestigd aan een frame, dat los was neergelegd op een dak. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan het bouwwerk vergunningvrij worden geplaatst?
7. Tussen partijen is in geschil of het bouwwerk vergunningvrij kan worden geplaatst. Artikel 2.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat in sommige gevallen geen omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is. Die gevallen zijn opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor. Als er sprake is van een beschermd stadsgezicht, zijn er minder mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen. Dat staat in artikel 4a, tweede lid, van bijlage II van het Bor.
8. Eisers hebben aangevoerd dat er ofwel sprake is van een geval als bedoeld in artikel 4a, tweede lid, sub b, sub 3°, van bijlage II van het Bor (een bouwwerk achter een hoofdgebouw), ofwel een geval als bedoeld in artikel 4a, tweede lid, sub b, sub 4°, van bijlage II van het Bor (een bouwwerk op gronden in openbaar toegankelijk gebied). In beide gevallen kan het bouwwerk vergunningvrij worden gebouwd, aldus eisers.
Artikel 4a, tweede lid, sub b, sub 3°, van bijlage II van het Bor is niet van toepassing
8.1.
Artikel 4a, tweede lid, sub b, onder 3°, van bijlage II van het Bor geldt alleen voor bouwwerken op een erf achter een hoofdgebouw, als het erf niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.
8.1.1.
De rechtbank constateert dat de strook grond is gelegen binnen het gebied van de binnenstad dat in 1991 als beschermd stadsgezicht is aangewezen. Dat is tussen partijen niet in geschil. Ook is niet in geschil dat het Verbindingskanaal openbaar vaarwater is. Dat betekent dat de strook grond die langs het Verbindingskanaal ligt, is gericht naar openbaar toegankelijk gebied. [5] Er kan daarom geen sprake zijn van een geval als bedoeld in artikel 4a, tweede lid, sub b, onder 3°, van bijlage II van het Bor. Wat eisers hebben aangevoerd over de feitelijke inrichting van de strook grond als erf, en de vraag of de inrichting als erf wordt verboden door het bestemmingsplan, hoeft daarom in dit kader niet besproken te worden.
Artikel 4a, tweede lid, sub b, sub 4°, van bijlage II van het Bor is niet van toepassing
8.2.
Een bouwwerk is vergunningvrij op grond van artikel 4a, tweede lid, sub b, sub 4°, van bijlage II van het Bor als het onderdeel is van het openbaar toegankelijk gebied en:
  • het een geval is als bedoeld in artikel 3 van bijlage II van het Bor of
  • het een geval is als bedoeld in artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, van bijlage II van het Bor.
8.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 3 van bijlage II van het Bor.
8.2.2.
Eisers hebben betoogd dat de zitbanken, trappen en plantenbakken vergunningvrij zijn omdat deze in de bestemming ‘Groen’ zijn gebouwd en er sprake is van openbaar toegankelijk gebied. De rechtbank begrijpt hieruit dat eisers menen dat er sprake kan zijn van een geval als in artikel 2, onderdeel 18, sub g, van bijlage II van het Bor. Uit dit artikel volgt dat een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het betreft: straatmeubilair, zonder vergunning mag worden gebouwd. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van straatmeubilair. Gelet op de plaatsing van het bouwwerk achter de tuinen van [adres 1] en [adres 2], de trappen naar de tuinen van eisers en het feit dat de vlonders alleen toegankelijk zijn vanaf het openbare vaarwater en niet vanaf de groenstrook aan de zijkanten van de vlonders, heeft het geheel onmiskenbaar de functie om het woongenot van de bewoners van [adres 1] [adres 2] te vergroten. Een dergelijk bouwwerk is geen straatmeubilair ten behoeve van een openbare voorziening.
8.2.3.
Verder overweegt de rechtbank dat het bouwwerk ook geen tuinmeubilair [6] is. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011 waarin is vastgesteld dat een vlonder niet op één lijn is te stellen met voorbeelden van tuinmeubilair, zoals een pergola of een zonnewijzer. [7] Hetzelfde geldt voor het bouwwerk van eisers. Zij hebben niet verder onderbouwd waarom er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Bor. De rechtbank is van oordeel dat dit artikel niet van toepassing is.
8.3.
Omdat er geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 van bijlage II van het Bor, is een omgevingsvergunning nodig voor het bouwen van het bouwwerk. Nu eisers het bouwwerk zonder omgevingsvergunning hebben gebouwd, is er sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan het bouwwerk gelegaliseerd worden?
9. Eisers hebben gesteld dat het college een omgevingsvergunning kan verlenen voor het bouwwerk, omdat het bouwen niet in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Volgens eisers laten de planregels het bouwen van recreatieve voorzieningen voor privédoeleinden toe. Verder menen zij dat het privégebruik van de strook grond als tuin onder de voorgaande bestemmingsplannen was toegestaan. Daarom valt het gebruik van de grond als tuin onder het overgangsrecht, aldus eisers.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de grond als tuin niet in de planregels is opgenomen. De planwetgever heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de bestemming ‘Tuin’ en de bestemming ‘Groen’. De gronden met de bestemming ‘Groen’ zijn bedoeld voor het gebruik als openbaar groen, niet voor privédoeleinden. Volgens het college kan een beroep op het overgangsrecht niet slagen, omdat onder het voorgaande bestemmingsplan bouwwerken niet waren toegestaan en bouwwerken bovendien op grond van het bouwovergangsrecht slechts gedeeltelijk mogen worden vernieuwd en veranderd. Daarvan is in dit geval geen sprake, aldus het college.
Het gebruik past niet binnen de bestemming ‘Groen’
9.2.
Vast staat dat op de strook grond waarop het bouwwerk is opgericht het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ (het bestemmingsplan) van toepassing is. De gronden hebben daarin de bestemming ‘Groen’. Deze gronden zijn -voor zover van belang- bestemd voor: groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, recreatieve voorzieningen (waaronder speelvoorzieningen), fiets- en voetpaden, waterlopen en waterpartijen en additionele voorzieningen. [8] Onder additionele voorzieningen worden verstaan: voorzieningen die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie. [9] De gronden achter de woningen op de [straat] hebben, tot aan de perceelsgrens, de bestemming ‘Tuin’. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen (uitsluitend voor zover het bestaande parkeervoorzieningen betreft), speelvoorzieningen en natuurlijke en landschappelijke waarden. [10]
9.3.
De rechtbank is het met eisers eens dat in de bestemmingsomschrijving niet is vermeld dat privégebruik van de gronden met de bestemming ‘Groen’ is uitgesloten. Dat maakt echter niet dat het gebruik van de gronden als privétuin is toegestaan. De op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregels zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. [11]
9.3.1.
De rechtbank stelt vast dat op de plankaart en in de planregels een onderscheid is gemaakt tussen de gronden met de bestemming ‘Tuin’ en de bestemming ‘Groen’. Daar komt bij dat de bestemming ‘Groen’ is toegekend aan gronden langs openbaar vaarwater, plantsoenen bij kerken en bomensingels langs de openbare weg. Uit dit samenstel van regels en verbeelding concludeert de rechtbank dat gronden met de bestemming ‘Groen’ niet bedoeld zijn voor privégebruik als tuin, maar voor openbaar groen met een publieke functie.
9.3.2.
Voor zover er sprake is van onduidelijkheid, merkt de rechtbank op dat in de plantoelichting in paragraaf 3.7 een kaartje is opgenomen waaruit blijkt dat de gronden langs het Verbindingskanaal deel uitmaken van het ‘openbaar groen’. Dit kaartje komt overeen met de verbeelding op de plankaart. Verder is in deze paragraaf in de plantoelichting opgenomen dat ook de oevers van het Verbindingskanaal en Winschoterkade openbaar groen zijn.
9.3.3.
De verwijzing van eisers naar de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017 [12] slaagt niet, omdat in die zaak de bestemmingsomschrijving ‘Groen’ ook ‘tuinen en terreinen’ mogelijk maakte. Dat is in de zaak van eisers niet aan de orde. Bovendien maakten de gronden met de bestemming ‘Groen’ in de zaak waar eisers naar verwijzen onderdeel uit van de percelen van de bewoners. In het geval van eisers gaat het om afzonderlijke kadastrale percelen met een groenbestemming, die bovendien (onweersproken) in eigendom van de gemeente zijn.
9.3.4.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van de grondstrook als privétuin door de bewoners aan de [adres 1] en [adres 2] in strijd is met artikel 8 van het Bestemmingsplan.
Het overgangsrecht is niet van toepassing
9.3.5.
Het betoog van eisers dat het gebruik van gronden als privétuin is toegestaan op grond van het gebruiksovergangsrecht, leidt niet tot een ander oordeel. Een eventueel geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht zou immers niet meebrengen dat op grond van het gebruiksovergangsrecht ook gebouwd mag worden. [13] Het college heeft terecht geconcludeerd dat dus ook sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Geen concreet zicht op legalisatie
9.4.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat het bouwen van bouwwerken ten behoeve van privégebruik als tuin naar het oordeel van de rechtbank niet is toegestaan, tenzij het bevoegd gezag wil meewerken aan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Nu het college heeft aangegeven dat het niet wil meewerken aan een dergelijke omgevingsvergunning, is dat voldoende om aan te nemen dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. [14] Het college hoefde naar het oordeel van de rechtbank om die reden niet af te zien van handhavend optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is handhaving onevenredig?
10. Eisers hebben betoogd dat handhaving onevenredig is, omdat het privégebruik van de oever niet verboden kan worden. Dat gebruik vindt al decennialang plaats en de vlonders van eisers worden zelfs groot in beeld gebracht ter promotie van de waterrecreatie op de website van de Stichting Marketing Groningen, een initiatief van de gemeente Groningen. De uitstraling van de oevers blijft, bij privégebruik zonder de vlonders, hetzelfde als met de vlonders, aldus eisers. Bovendien menen zij dat de gemeente eerst moet aangeven wat zij met de groenstrook wil gaan doen, voordat van hen gevergd kan worden dat zij het bouwwerk verwijderen. Verder hebben eisers een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
10.1.
Het college wijst op de beginselplicht tot handhaving en geeft aan dat ook het vervangen van de vlonders door stenen terrassen niet is toegestaan. Verder heeft de groenstrook een sterk beeldbepalende functie voor de openbare ruimte. De bebouwing levert een rommelig beeld op en de hoofdgroenstructuur wordt aangetast. Het college ziet het beeld van de groenstructuur langs het water tussen de Oosterbrug en de Herebrug, dat volledig groen is, als een wenselijk beeld. Daarnaast vreest het college voor precedentwerking; die vrees is terecht gebleken, gelet op de wildgroei van bouwwerken in de groenstrook in de afgelopen jaren.
10.2.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het algemene belang van behoud en herstel van de groene uitstraling van de groenstrook langs het Verbindingskanaal zwaarder weegt dan het belang van eisers om de groenstrook voor hun eigen genot te bebouwen. Of eisers een beroep kunnen doen op het gebruiksovergangsrecht, waardoor zij de strook grond mogelijk als tuin kunnen blijven gebruiken, ligt in deze procedure niet voor, nu het college expliciet aangeeft alleen tegen de geplaatste bouwwerken te willen optreden. Nadat het college is gestart met onderhavig handhavingstraject tegen eisers, heeft het bovendien vergelijkbare lasten opgelegd aan andere eigenaren van bebouwing langs het Verbindingskanaal. De rechtbank behandelt de beroepen tegen die besluiten in de andere, onder 1.4 genoemde zaken. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de last onduidelijk?
11. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat de last onduidelijk is. In het bestreden besluit is vermeld dat zij een dwangsom verbeuren wanneer zij hun vlonder c.q. terras achter hun perceel niet verwijderen. Dit is volgens eisers niet hetzelfde als wat in de primaire besluiten van december 2018 was vermeld. Daarin stond slechts “vlonder/houten terras”.
11.1.
De rechtbank is met het college van oordeel dat de opgelegde last niet onduidelijk is. Daarin is vermeld dat de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wabo ongedaan moet worden gemaakt. Die overtreding bestaat uit de realisering van een bouwwerk op de strook grond van de gemeente. Zoals de rechtbank in 6.1 heeft overwogen, is het geheel van vlonders, trappen, plantenbakken en zitbanken een bouwwerk. De last onder dwangsom is niet anders te begrijpen dan dat dit geheel dient te worden verwijderd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. Gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter, die de last onder dwangsom heeft geschorst tot zes weken na deze uitspraak, moeten eisers binnen zes weken na de uitspraak op dit beroep het bouwwerk verwijderen.
13. Omdat het beroep ongegrond is, krijgen eisers het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mr. L. Mulder en mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.3. Bouwen en planologische gebruiksactiviteiten
1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a of c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II Besluit omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 1
1.In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied:erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
bijbehorend bouwwerk:uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
erf:al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
[…]
Artikel 2
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…]
10.tuinmeubilair, mits niet hoger dan 2,5 m;
[…]
18. een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het betreft:
[…]
g. straatmeubilair; […]
Artikel 4a
[…]
2. Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in een beschermd stads- of dorpsgezicht, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:
a. artikel 2, onderdelen 1 en 2, of
b. artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, of artikel 3 voor zover het betreft:
1°. inpandige veranderingen,
2°. een verandering van een achtergevel of achterdakvlak, mits die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd,
3°. een bouwwerk op erf aan de achterkant van een hoofdgebouw, mits dat erf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, of
4°. een bouwwerk op gronden die onderdeel zijn van openbaar toegankelijk gebied.
Bestemmingsplan ‘Binnenstad’
Artikel 8 Groen
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groen voorzieningen;
b. bermen en beplantingen;
c. recreatieve voorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;
d. kunst;
e. een theeschenkerij, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
f. fiets- en voetpaden;
g. nutsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
h. waterlopen en waterpartijen;
i. additionele voorzieningen.
8.2
Bouwregels
8.2.1
Algemene bouwregels
a. Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde doeleinden.
[…]
Artikel 11 Tuin
11.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b. parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover het bestaande parkeervoorzieningen betreft;
c. een ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
d. speelvoorzieningen;
e. natuurlijke en landschappelijke waarden.
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1
Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
[…]
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2
Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Voetnoten

1.Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zaaknummer LEE 19/3522.
2.Artikel 5.18 van de Wabo.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2930.
5.Artikel 1 van bijlage II van het Bor.
6.Artikel 2, onderdeel 10, van bijlage II van het Bor.
8.Artikel 8 van het bestemmingsplan.
9.Artikel 1.18 van het bestemmingsplan.
10.Artikel 11 van het bestemmingsplan.
11.Uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1384.
13.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2520.
14.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:29.