201607216/1/R3.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente de Fryske Marren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bantega-Jachtkamp fase 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2017, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 2A], en de raad, vertegenwoordigd door A. Overwijk, zijn verschenen. Tevens zijn gehoord [partij A] en [partij B].
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet in de realisering van de tweede fase van de woonwijk Jachtkamp in Bantega. De woningen van appellanten zijn in de eerste fase gebouwd.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
4. Appellanten richten zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Groen" op de gronden tussen hun woningen en de in het plangebied voorziene woningen. Zij betogen dat onvoldoende is gewaarborgd dat deze gronden daadwerkelijk groen worden ingericht. Zij vrezen met name dat er vergunningvrij gebouwd mag worden. Ter zitting heeft [appellant sub 2] tevens gewezen op de mogelijkheid dat er voertuigen en dergelijke kunnen worden gestald. Appellanten erkennen dat de raad naar aanleiding van hun zienswijzen over deze stroken grond de bestemming heeft gewijzigd naar "Groen", maar dit is volgens hen niet voldoende. Appellanten vinden dat de gemeente het onderhoud van de groenstroken voor haar rekening moet nemen.
4.1. De raad wijst erop dat de betrokken gronden naar aanleiding van de zienswijzen van appellanten over het ontwerpplan niet meer voor "Wonen" maar voor "Groen" zijn bestemd. Ook zijn de regels aangepast opdat erven als functie niet meer zijn toegestaan in de bestemming "Groen". De raad stelt dat hiermee vergunningvrij bouwen ten dienste van het wonen niet langer is toegestaan op de voor "Groen" bestemde gronden. De bestemming staat alleen andere bouwwerken dan gebouwen en overkappingen toe ten behoeve van de binnen de bestemming toegelaten functies. Daaronder is het wonen niet begrepen. Over de wens van appellanten dat de gemeente het onderhoud van de groenstroken voor zijn rekening neemt, stelt de raad dat de praktijk leert dat als dit soort groenstroken eigendom blijven van de gemeente zij na verloop van tijd toch weer in eigendom aan de bewoners worden overgedragen als zogenaamd snippergroen. De ligging van de groenstrook heeft, net als vergelijkbare groenstroken elders, geen openbare betekenis in die zin dat deze groenstroken openbaar toegankelijk zouden moeten zijn. De groenstrook maakt qua ligging onderdeel uit van de woonpercelen. Deze woonpercelen zijn onderdeel van verschillende fasen van één ontwikkeling. Uit stedenbouwkundig oogpunt is het wenselijk dat de bestaande en de nieuwe woonpercelen in deze ontwikkeling op elkaar aansluiten. Het streven naar een stedenbouwkundig geheel is het belangrijkste uitgangspunt om de eigendom van de gronden bij de toekomstige bewoners te leggen en de beide fases niet te scheiden door een openbare groenstrook.
4.2. In bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht zijn de categorieën gevallen aangewezen waarin voor bouwactiviteiten en/of planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist. Voor een deel geldt hierbij als voorwaarde dat het bouwwerk in het "achtererfgebied", een gedeelte van het "erf", wordt gebouwd. Artikel 1, eerste lid, van bijlage 2 bevat de volgende definities van deze twee begrippen:
"achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
[…]
erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
[…]".
4.3. Artikel 3, lid 3.1, van de regels van het plan luidt:
"De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. paden;
c. sloten, bermen en beplanting;
d. water;
e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - schouwstrook' voor een schouwstrook en onderhoudspaden ten behoeve van het hoogwatercircuit;
met daaraan ondergeschikt:
f. tuinen en terreinen;
g. wegen en woonstraten;
h. parkeervoorzieningen;
i. speelvoorzieningen;
j. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
k. andere bouwwerken."
4.4. De raad heeft het plan ten opzichte van het ontwerp gewijzigd door in onderdeel f van artikel 3, lid 3.1, van de planregels het woord "erven" te schrappen. De raad heeft hiermee kennelijk beoogd dat de voor "Groen" bestemde gronden niet kunnen behoren tot een "erf" als bedoeld in bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.
Uit de definitie in artikel 1 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht volgt dat de gronden bij de woningen in het plangebied tot het "erf" daarvan behoren als zij feitelijk ten dienste van het gebruik van de woning zijn ingericht en het plan deze inrichting niet verbiedt. Gelet op met name onderdelen f (tuinen en terreinen), h (parkeervoorzieningen) en i (speelvoorzieningen) van artikel 3, lid 3.1, van de planregels verbiedt het plan in zoverre niet dat de voor "Groen" bestemde gronden mede ten dienste van het gebruik van een woning worden ingericht. In zoverre kunnen de voor "Groen" bestemde gronden dus behoren tot een "erf" als bedoeld in bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht en bestaat in zoverre geen beletsel voor het bouwen zonder omgevingsvergunning. De raad heeft dit niet onderkend. In zoverre slaagt het betoog.
4.5. Voor zover appellanten betogen dat de gemeente, ook al is zij geen rechthebbende (meer) van de betrokken gronden, toch het onderhoud van de groenstroken voor haar rekening zou moeten nemen, betreft dit een aspect dat niet als zodanig in het plan kan worden geregeld. In zoverre faalt het betoog.
4.6. De conclusie is dat het plandeel met de bestemming "Groen" wat betreft de gronden tussen de woningen van appellanten en de in het plangebied voorziene woningen is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Hierna onder 8 zal de Afdeling de raad de opdracht geven dit gebrek te herstellen.
5. Appellanten betogen dat de sloot die is voorzien in het plandeel met de bestemming "Water" breder had moeten zijn, zodat de afstand tussen hun woningen en de nieuwe woonomgeving groter was geweest.
5.1. De raad ziet geen redenen om de eerste en tweede fase van de Jachtkamp verder te scheiden. De raad wijst ook in dit verband op het belang van de stedenbouwkundige eenheid van de woonwijk.
5.2. De afstand van het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tot het dichtstbijzijnde bouwvlak is ongeveer 20 m, de afstand van hun woning tot dit bouwvlak is ongeveer 32 m. Voor [appellant sub 2] zijn deze afstanden ongeveer 16 m respectievelijk 27 m, voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongeveer 19 m respectievelijk 30 m.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deze afstanden in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Dat appellanten graag een grotere afstand tussen hun woningen en de woningen in het plangebied zouden zien, is op zichzelf genomen onvoldoende voor een ander oordeel. Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die doen twijfelen aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan vanwege de voornoemde afstanden.
Het betoog faalt.
6. Appellanten richten zich verder tegen de plandelen met de bestemming "Wonen - 2". Zij betogen dat de maximale bouwhoogte van 12 m te hoog is. Volgens hen zijn in zowel het bestemmingsplan "Bantega" uit 2016 als het bestemmingsplan "Jachtkamp fase 1" uit 2004 alle woningen die grenzen aan het buitengebied bestemd als "Wonen - 1", met één bouwlaag met kap en een lagere bouwhoogte. Omdat de voor "Wonen - 2" bestemde percelen in het plan deels grenzen aan het buitengebied, was de bestemming "Wonen - 1" daarvoor beter passend geweest, aldus appellanten.
6.1. De raad ziet de voorziene woning aan de oostzijde grenzend aan de percelen [locaties] als een tussenliggende woning die meer aansluit op de eerste fase en de rest van de nieuwe woonpercelen dan op het buitengebied. Met name in relatie tot de tegenoverliggende nieuwe woonhuizen in de tweede fase ziet de raad de bestemming "Wonen - 2" uit stedenbouwkundige overwegingen als evenwichtiger. Dat een klein deel van een perceel grenst aan het buitengebied wil niet zeggen dat er dan altijd sprake moet zijn van een woonhuis in één bouwlaag met kap waar de bestemming "Wonen - 1" voor bedoeld is, aldus de raad.
6.2. Het plan heeft twee bestemmingsvlakken "Wonen - 2". Het westelijke vlak is voorzien tussen andere (mogelijke) bebouwing en grenst dus niet aan het buitengebied. Het oostelijke vlak is aan drie zijden tussen bebouwing voorzien en biedt uit één van de zijden vrij uitzicht op het buitengebied.
Gelet op de toelichting van de raad over de gewenste inpassing van de woningen in het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" ten opzichte van de woningen in het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" en de bestaande woningen uit de eerste fase van de ontwikkeling, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de plandelen met de bestemming "Wonen - 2" heeft kunnen vaststellen. Dat de maximale bouwhoogte in deze bestemming één meter hoger is dan appellanten wensen, is onvoldoende voor een ander oordeel, omdat hieruit voor appellanten geen onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen voortvloeien.
Het betoog faalt.
7. Appellanten hebben zich in hun beroepschriften voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. Appellanten hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Groen" wat betreft de gronden tussen de woningen van appellanten en de in het plangebied voorziene woningen te heroverwegen met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.4 en 4.6 is vermeld. Dit betekent dat de raad, in het licht van het feit dat de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen ruimer zijn dan eerder is onderkend, de rechtstreeks bij dit plandeel betrokken belangen opnieuw moet afwegen en opnieuw moet beoordelen of het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad dient vervolgens te beslissen of hij het plan wijzigt of niet. Deze beslissing moet berusten op een toereikende motivering die de voornoemde belangenafweging en beoordeling inzichtelijk maakt.
Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een eventueel gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente de Fryske Marren op om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 29 juni 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bantega-Jachtkamp fase 2" te herstellen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
717.