ECLI:NL:RVS:2011:BP2811

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006591/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een dwangsom bij verwijdering van een vlonder in Oudega

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel had op 27 juni 2008 besloten dat de vlonder op het perceel in Oudega verwijderd moest worden, onder oplegging van een dwangsom. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en de rechtbank bevestigde dit besluit.

[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de vlonder volgens hem zonder bouwvergunning kon worden opgericht ten behoeve van de oeverbescherming en waterhuishouding. De Raad van State overweegt dat de vlonder als bouwwerk moet worden aangemerkt en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vlonder noodzakelijk is voor de waterhuishouding. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vlonder niet valt onder de uitzonderingen van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb).

De Raad van State bevestigt dat er geen concreet zicht op legalisering van de vlonder bestaat, omdat deze in strijd is met de Woningwet en het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.

Uitspraak

201006591/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 mei 2010 in zaak nr. 09/2006 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel (thans: Súdwest Fryslân).
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2008 heeft het college [appellant], onder oplegging van een dwangsom, gelast de op het perceel [locatie] te Oudega (hierna: het perceel) aanwezige vlonder in de Oudegaaster Brekken te verwijderen.
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2010, verzonden op 31 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Apeldoorn, en het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel, vertegenwoordigd door K.J. Elzinga, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Hij voert hiertoe aan dat de vlonder ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) zonder bouwvergunning kon worden opgericht omdat deze dient ten behoeve van de oeverbescherming en de waterhuishouding.
2.2. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van het Bblb wordt van beperkte betekenis aangemerkt het bouwen van:
a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water, voor zover het betreft:
1° bouwwerken ten behoeve van verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, verlichting of tolheffing,
2° bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen,
3° elektriciteitskastjes of centrale-antenne-inrichtingskastjes,
4° ondergrondse buis - en leidingstelsels ten behoeve van perceelsaansluitingen,
5° andere naar aard en omvang met de onder 1°, 2°, 3° of 4° genoemde bouwwerken vergelijkbare bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer, het verkeer, de waterhuishouding, de drinkwatervoorziening, de riolering, de energievoorziening of de telecommunicatie;
2.2.1. Niet langer in geschil is dat de vlonder als bouwwerk moet worden aangemerkt. De vlonder is geplaatst boven en op een damwand, welke damwand ter hoogte van de waterlijn is geplaatst. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de damwand de afslag van de oever niet in voldoende mate voorkomt, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat de vlonder noodzakelijk is om oeverafslag te voorkomen. [appellant] heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de vlonder een functie ten behoeve van het waterverkeer of de waterhuishouding heeft. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de vlonder niet gelijk kan worden gesteld met bouwwerken ten behoeve van het (water)verkeer of de waterhuishouding, als bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van het Bblb.
Voor zover [appellant] betoogt dat de vlonder aangemerkt dient te worden als tuinmeubilair, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb, heeft de rechtbank terecht, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2006, in zaak nr.
200600095/1overwogen dat een vlonder niet op één lijn is te stellen met de in de nota van toelichting behorende bij het Bblb (Staatsblad 2002, 410, p.37) vermelde voorbeelden van tuinmeubilair.
Het betoog faalt.
2.3. Niet in geschil is dat aan [appellant] geen bouwvergunning is verleend voor de vlonder. Gelet hierop is de vlonder in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet opgericht, zodat het college terzake bevoegd is handhavend op te treden.
2.3.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan concreet zicht op legalisatie bestond. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat de gronden waarop de vlonder is gebouwd in twee verschillende bestemmingsplannen liggen en dat de vlonder ingevolge het bestemmingsplan "Oudega-Kom" zonder meer is toegestaan.
[appellant] voert voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat de vlonder in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Buitengebied". Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet gezegd kan worden dat de vlonder is opgericht ten behoeve van het onderhoud of herstel van de natuurlijke waarden van de oeverstrook. De vlonder is noodzakelijk ter bescherming van de oever bij de natuurlijke opening in de rietkraag, aldus [appellant].
Ten slotte voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het bestemmingsplan "Buitengebied Wymbritseradiel", ingevolge welk bestemmingsplan, naar de mening van [appellant], de vlonder is toegestaan.
2.4.1. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd noch het verhandelde ter zitting geeft aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft vastgesteld dat de vlonder is gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied" en niet in het bestemmingsplan "Oudega-Kom". De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn de gronden waarop de vlonder aanwezig is bestemd als "Natuurgebied";
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als "Natuurgebied" op de plankaart aangegeven gronden, voor zover aangegeven met "meren, water en oeverstroken" bestemd voor water en oeverstroken met een beheer gericht op het herstel en onderhoud van de ter plaatse aanwezige natuurlijke waarden van meren, water, rietlanden, eilanden en oeverstroken;
Ingevolge het derde lid, onderdeel b, voor zover hier van belang, geldt ten aanzien van bouwwerken dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de in lid 1 omschreven doeleinden en ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer.
2.4.3. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.2.1 is overwogen heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de vlonder noodzakelijk is om oeverafslag te voorkomen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan de vlonder niet is toegestaan omdat niet gezegd kan worden dat de vlonder is opgericht ten behoeve van het onderhoud of herstel van de natuurlijke waarden van de oeverstrook. In hoger beroep is onbestreden het oordeel van de rechtbank, dat het in het bestemmingsplan vervatte overgangsrecht geen titel biedt voor het alsnog verlenen van een bouwvergunning. Voorts heeft het college zich onweersproken op het standpunt gesteld dat het niet bereid is medewerking te verlenen aan verlening van een ontheffing of herziening van het bestemmingsplan voor de vlonder. Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat in zoverre geen concreet zicht op legalisering bestond.
2.4.4. Het bestemmingsplan "Buitengebied Wymbritseradiel" is eerst op 6 november 2009 in ontwerp ter inzage gelegd. Daargelaten dat partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of de vlonder past binnen de bestemming die in dat bestemmingsplan op de bewuste gronden is voorzien, heeft het college, nu ten tijde van het besluit op bezwaar het bestemmingsplan "Buitengebied Wymbritseradiel" nog niet in ontwerp ter inzage was gelegd, zich terecht op het standpunt gesteld dat ook in zoverre geen concreet zicht op legalisatie bestond. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
357-627.