ECLI:NL:RBNNE:2023:3344

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
22-3399
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) en wijziging van de leerroute

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) en de wijziging van de leerroute. Eiseres, afkomstig uit Kenia en sinds 24 januari 2022 ingeschreven in de Basisregistratie Personen, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde. Het college heeft op 4 mei 2022 het PIP vastgesteld, waarin de leerroute voor eiseres is vastgelegd. Na een leerbaarheidstoets op 11 mei 2023, waaruit bleek dat eiseres niet in staat was om het B1- of A2-niveau te behalen, heeft het college op 23 mei 2022 een nieuw PIP vastgesteld, waarin eiseres de zelfredzaamheidsroute moest volgen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het college niet bevoegd was om op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen, omdat er een nauwe samenhang bestaat tussen de besluiten van 19 en 30 september 2022. De rechtbank vernietigt het besluit van 12 juni 2023 en oordeelt dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank concludeert dat de door het college vastgestelde leerroute B1/A2 in strijd is met de Wet inburgering 2021. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, omdat haar gemachtigde niet als professionele rechtshulpverlener kan worden aangemerkt. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en veroordeelt het college tot betaling van € 22,68 aan proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3399

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde

(gemachtigden: mr. M.Y. Ploeger en mr. E.A.C. Sietsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) en de wijziging van de leerroute.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en aanvullende stukken overgelegd. De gemachtigde van eiseres heeft na indiening van het beroepschrift verschillende stukken ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres komt uit Kenia en is sinds 24 januari 2022 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
2.1.
Op 4 mei 2022 heeft het college het PIP vastgesteld, waarin onder andere de leerroute is vastgelegd die eiseres dient te volgen in het kader van de inburgering. Bepaald is dat eiseres de zogenoemde B1-route volgt.
2.2.
Nadat uit de op 11 mei 2023 afgenomen leerbaarheidstoets is gebleken dat eiseres niet in staat is om het B1- of A2-niveau te halen binnen drie jaar heeft het college op 23 mei 2022 opnieuw een PIP vastgesteld. In dit PIP is bepaald dat eisers de zelfredzaamheidsroute gaat volgen.
2.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 4 mei 2022 en 23 mei 2022. Het college heeft op 19 september 2022 besloten de bezwaren ongegrond te verklaren en de beslissing van 4 mei 2022, gewijzigd bij beslissing van 23 mei 2022, in stand te laten. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen. Eiseres heeft op 23 september 2022 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.4.
Op 6 september 2022 heeft het college de gemachtigde per e-mail bericht dat eiseres lessen blijft volgen op de zelfredzaamheidsroute met onderdelen op A1- en A2-niveau. Eiseres heeft op dezelfde dag bezwaar gemaakt tegen deze e-mail.
2.5.
De aanbieder van de inburgeringscursus heeft het college op 7 september 2022 bericht dat na overleg met de gemachtigde van eiseres is besloten dat eiseres binnen veertien dagen van de zelfredzaamheidsroute naar de inburgeringsroute B1/A2 gaat.
2.6.
Op 30 september 2022 heeft het college besloten de leerroute te wijzigen. Op basis van het verloop van de inburgering tot dan toe, is besloten dat eiseres per 1 oktober 2022 lessen gaat volgen op de B1/A2-route. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 12 juni 2023 heeft het college besloten het bezwaar ongegrond te verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat nadat het beroep tegen het besluit van 19 september 2022 aanhangig is gemaakt, het college op 30 september 2022 heeft besloten tot wijziging van de leerroute. Met het besluit van 30 september 2022 heeft het college een onderdeel van het PIP, namelijk de leerroute, gewijzigd. Voor het overige is het PIP in stand gelaten. Tussen de besluiten van 19 en 30 september 2022 bestaat naar het oordeel van de rechtbank een nauwe samenhang. Om die reden en in het kader van een adequate rechtsbescherming voor de burger en finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om het besluit van 30 september 2022 te beschouwen als een wijziging van het besluit op bezwaar van 19 september 2022. Het beroep gericht tegen het besluit van 19 september 2022 heeft daarom van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit van 30 september 2022. Het college was gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet bevoegd om op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen. Dat betekent dat het besluit van 12 juni 2023 vernietigd moet worden.
3.1.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het college terecht en op goede gronden het PIP heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat het geding zich toespitst op de vraag of het college kon besluiten dat eiseres lessen gaat volgen op de B1/A2-route.
3.2.
De rechtbank overweegt dat de Wet inburgering 2021 drie leerroutes onderscheidt: de B1-route, de onderwijsroute en de zelfredzaamheidsroute. [1] Het college kan de te volgen leerroute opnieuw vaststellen als sprake is van onvoldoende voortgang of een grotere voortgang dan op grond van het PIP was te verwachten. [2] Als de B1-route wordt gevolgd en na aanzienlijke inspanningen van de inburgeringsplichtige blijkt dat het niet tijdig lukt het niveau B1 te behalen, dan kan het college bepalen dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal geheel of gedeeltelijk op het niveau A2 worden geëxamineerd. [3] Van aanzienlijke inspanningen is sprake als de inburgeringsplichtige in totaal 600 cursusuren Nederlands als tweede taal heeft gevolgd en hij/zij zich gedurende deze taallessen voldoende heeft ingespannen. [4] Bij een wijziging van de leerroute wordt het PIP daarop aangepast. [5] Uit de wet- en regelgeving en de toelichting daarop vloeit voort dat in het PIP één van de drie leerroutes wordt vastgesteld. Het meteen vaststellen van de leerroute B1/A2 is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. Het bestreden besluit van 19 september 2022, gewijzigd op 30 september 2022, moet daarom worden vernietigd.
3.3.
Het college moet onderzoeken welke leerroute passend is en op basis daarvan een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij moet het college tevens nagaan welke samenhangende zaken aan de orde zijn, waarop gelijktijdig beslist moet worden. Tijdens de zitting gaf de gemachtigde van het college aan dat er in ieder geval een bezwaarprocedure loopt over een samenhangend dwangsombesluit. Het is de rechtbank verder gebleken dat het college nog niet heeft beslist op het door eiseres in de bezwaarfase gedane verzoek om schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. Het college was niet bevoegd om op het bezwaarschrift van eiseres tegen het besluit van 30 september 2022 te beslissen. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 12 juni 2023. De door het college vastgestelde leerroute B1/A2 is in strijd met artikel 17, derde lid, van de Wet inburgering 2021. De rechtbank vernietigt daarom ook het bestreden besluit van 19 september 2022 en de wijziging van dat besluit met het besluit van 30 september 2022.
4.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft gevraagd om een vergoeding van haar proceskosten in beroep. Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken heeft aangegeven, kan de gemachtigde van eiseres niet worden aangemerkt als een professionele rechtshulpverlener. [6] Van beroepsmatig verleende bijstand kan daarnaast geen sprake zijn omdat eiseres en haar gemachtigde op hetzelfde adres wonen en tot hetzelfde huishouden behoren. Eiseres heeft daarom geen recht op een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
4.3.
Onder verletkosten wordt verstaan gemiste inkomsten of opbrengsten door afwezigheid in verband met het voeren van een procedure, bijvoorbeeld door het bijwonen van een zitting. [7] In de nota van toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is opgenomen dat artikel 1 van het Bpb limitatief opsomt welke kostenposten onder een kostenveroordeling kunnen vallen. Daarbij wordt opgemerkt dat ingevolge de wet de kosten werkelijk moeten zijn gemaakt en men de kosten redelijkerwijs moet hebben gemaakt. [8] Verletkosten van een partner van een partij komen niet voor vergoeding in aanmerking. [9] Als de partij zelf niet meekomt, kunnen de verletkosten van een gemachtigde die geen rechtsbijstandverlener is op basis van dit onderdeel worden vergoed. [10] In dit geval is niet aannemelijk geworden dat de gemachtigde daadwerkelijk inkomsten is misgelopen. De gemachtigde heeft bij de Kamer van Koophandel een bedrijf ingeschreven, maar zoals de rechtbank ook in eerdere uitspraken al heeft aangegeven, zijn eiseres en zijn ex-partner de belangrijkste cliënten. Het is de rechtbank niet gebleken dat de gemachtigde betaald werk verricht. Het enkele besteden van tijd aan een procedure is niet aan te merken als verletkosten als bedoeld in de regeling. Er bestaat daarom geen aanleiding voor vergoeding van verletkosten. [11]
4.4.
Alleen de reiskosten komen voor een vergoeding in aanmerking. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de gemachtigde recht op een vergoeding van € 22,68 ( [woonplaats] - Groningen v.v. op basis van tweede klasse openbaar vervoer).
4.5.
Op het door eiseres gedane verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar moet het college beslissen in het nieuwe besluit op bezwaar.
4.6.
Voor zover eiseres aan de rechtbank heeft gevraagd om een schadevergoeding, overweegt de rechtbank dat dit verzoek niet nader is onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding dit verzoek toe te wijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 19 september 2022 en het wijzigingsbesluit van 30 september 2022;
  • vernietigt het besluit van 12 juni 2023;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 22,68 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 7, 8 en 9 van de Wet inburgering.
2.Zie artikel 17, tweede lid, van de Wet inburgering.
3.Zie artikel 17, derde lid, van de Wet inburgering 2021.
4.Zie artikel 5.5 van het Besluit inburgering 2021.
5.Zie artikel 5.3, zesde lid, van het Besluit inburgering 2021.
6.Zie de uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland van 28 april 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:1764, ECLI:NL:RBNNE:2023:1819 en ECLI:NL:RBNNE:2023:1835).
7.Zie artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
8.Zie de nota van toelichting, blz. 6; Stb. 1993, 763.
9.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:434) en 15 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1773).
10.Zie de uitspraken van de CRvB van 10 maart 1998 (
11.Zie de uitspraken van de ABRvS van 12 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1374) en 6 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3320).