Beoordeling door de rechtbank
Wettelijke regeling
13. Artikel 3:13, derde lid, van de Wet arbeid en zorg (de WAZO) bepaalt dat in
afwijking van het tweede lid, indien de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, direct voorafgaand aan het recht op uitkering op grond van deze wet of de betrokkene, bedoeld in artikel 3:10, voorafgaand aan het recht op uitkering op grond van deze wet, een recht op uitkering heeft gehad op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, met uitzondering van artikel 18 en hoofdstuk IV, of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voor de hoogte van het dagloon wordt uitgegaan van het dagloon zoals dat op grond van de Ziektewet, Werkloosheidswet, of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is vastgesteld en herzien.
14. Artikel 12h, tweede lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het
Dagloonbesluit) bepaalt dat in afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, wordt het dagloon van de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wazo, die op grond van artikel 8, onderdeel a, van de ZW voorafgaand aan een uitkering op grond van de Wazo ziekengeld ontving, vastgesteld op:
het vastgestelde en herziene ZW-dagloon, tenzij er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan de Wazo-uitkering ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW; of
100/A van het ziekengeld per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de Wazo-uitkering, indien er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan de Wazo-uitkering ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW. Daarbij staat A voor het uitkeringpercentage van de uitkering op grond van de ZW.
15. Bij uitspraak van 23 november 2016heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (de Afdeling) haar rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. De Centrale Raad van Beroep (de CRvB)heeft de door de Afdeling gehanteerde nieuwe lijn onderschreven. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. In het bestreden besluit heeft het Uwv aangegeven dat er – gelet op het besluit van 24 februari 2022 waarin aan eiseres met terugwerkende kracht per 1 september 2017 een ZW-uitkering is toegekend – sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De aanvraag is dus niet afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Gelet op het bovenstaande en nu de beroepsgronden van eiseres ook tegen de inhoudelijke beoordeling van het herzieningsverzoek zijn gericht, zal de rechtbank de door het Uwv in het bestreden besluit verrichte inhoudelijke beoordeling van het herzieningsverzoek in deze uitspraak toetsen.
16. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in het bestreden besluit heeft overwogen dat het
WAZO-dagloon op grond van artikel 3.13 van de WAZO dient te worden gebaseerd op het vastgestelde dagloon van de ZW-uitkering. Gelet hierop wordt het WAZO-dagloon per 1 januari 2018 herzien naar een bedrag van € 41,38. Het Uwv heeft hiertoe overwogen dat bij besluit van 24 februari 2022 aan eiseres met terugwerkende kracht per 1 september 2017 een ZW-uitkering is toegekend. In het besluit van 24 februari 2022 is het ZW-dagloon vastgesteld op € 41,38. Op 18 augustus 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen het besluit van 18 augustus 2022 niet is opgekomen zodat dit besluit in rechte vaststaat.
17. Uit artikel 3:13, derde lid, van de WAZO volgt dat wanneer voorafgaande aan een
WAZO-uitkering recht is geweest op een ZW-uitkering voor de hoogte van het dagloon uitgegaan wordt van het dagloon op grond van de ZW. Het ZW-dagloon van eiseres is onherroepelijk vastgesteld op € 41,38. Het WAZO-dagloon is vastgesteld op het ZW-dagloon. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het WAZO-dagloon onjuist is vastgesteld. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot artikel 6 van het Dagloonbesluit doet aan het bovenstaande niet af. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiseres met haar beroepsgronden die zien op artikel 6 van het Dagloonbesluit in feite een discussie wil voeren over de inhoudelijke beoordeling van het ZW-dagloon. Nu artikel 3:13, derde lid, van de WAZO bepaald dat voor het WAZO-dagloon wordt uitgegaan van het ZW-dagloon en dit ZW-dagloon in het geval van eiseres bij besluit van 24 februari 2022 onherroepelijk is komen vast te staan is voor deze discussie in de onderhavige procedure geen plaats.
18. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv op grond van
artikel 3:13, tweede lid, van de WAZO gelezen in samenhang met de artikelen 12c en 12e van het Dagloonbesluit het WAZO-dagloon juist heeft vastgesteld op € 41,38.
19. Eiseres heeft ten slotte betoogt dat het Uwv ten onrechte de in de bezwaarfase
gemaakte proceskosten niet heeft vergoed. Hiertoe heeft eiseres aangeven dat het intrekken van het besluit volledig te wijten is aan de onzorgvuldigheid van het Uwv.
19.1Het Uwv heeft in het bestreden besluit overwogen dat de kosten die eiseres heeft gemaakt om bezwaar te maken niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en niet is gebleken van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
19.2Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen voor vergoeding in aanmerking komen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij hoeft het niet te gaan om iemand die uitsluitend of in hoofdzaak zijn beroep maakt van het verlenen van rechtsbijstand, maar het verlenen van rechtsbijstand moet wel tot zijn beroepsmatige taak behoren. Het moet hierbij gaan om een persoon die enige juridische scholing heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat eiseres de voorkomende proceshandelingen in bezwaar heeft verricht zonder kenbare inschakeling van een professionele rechtshulpverlener. Wel heeft eiseres zich laten bijstaan door [naam bedrijf] ( [gemachtigde] ).
19.3Ter zitting is met partijen de vraag besproken of [gemachtigde] als professioneel gemachtigde kan worden aangemerkt. Hierbij heeft [gemachtigde] toegelicht dat hij een opleiding moderne administratie 4 heeft afgerond en dat onderdeel van deze opleiding privaatrecht was. Ook heeft [gemachtigde] aangegeven dat hij zich onder meer via google.nl en zijn eerdere werkervaringen het bestuursrecht eigen heeft gemaakt, maar dat hij voor het bestuursrecht geen opleiding heeft gevolgd. Als voorbeeld heeft [gemachtigde] genoemd dat als je de hele dag met appels werkt dat je daar dan al snel veel van af weet. Bij hem is dat zo voor wat betreft het bestuursrecht en sociaal zekerheidsrecht.
19.4Naar het oordeel van de rechtbank kan [gemachtigde] niet als een professionele rechtshulpverlener worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het bij de Kamer van Koophandel ingeschreven bedrijf van [gemachtigde] ( [naam bedrijf] ), naast eiseres, zijnde zijn ex-partner voor wie hij op basis van no cure no pay diensten verleend, hooguit enkele andere cliënten heeft. Niet gebleken is dat naast [gemachtigde] nog andere personen betrokken zijn bij [naam bedrijf] . Ook betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat de juridische scholing van [gemachtigde] op het gebied van het sociaal zekerheidsrecht en het bestuursprocesrecht niet zodanig is dat hij voldoet aan de vereisten van een professioneel gemachtigde. Hierbij betrekt de rechtbank dat de ingediende beroepschriften en processtukken alsmede zijn optreden ter zitting onvoldoende basis vormen om ervanuit te gaan dat [gemachtigde] als professioneel gemachtigde optreedt.
19.5Uit het voorgaande volgt dat voor het door [naam bedrijf] namens eiseres ingediende bezwaarschrift geen vergoeding behoeft te worden toegekend. Het Uwv heeft dan ook in overeenstemming met de wet en de heersende rechtspraak geweigerd eiseres een proceskostenvergoeding toe te kennen.