ECLI:NL:RBNNE:2023:1764

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22/1574
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om herziening van het WAZO-dagloon

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van haar dagloon op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had dit verzoek afgewezen met een besluit van 20 oktober 2021, en het bestreden besluit van 12 april 2022 wijzigde dit besluit. Eiseres had eerder mr. H.J. Bastin gewraakt in deze zaak, maar de wrakingskamer verklaarde de verzoeken tot wraking kennelijk ongegrond.

De rechtbank behandelt het beroep op 22 februari 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in het bestreden besluit heeft overwogen dat het WAZO-dagloon moet worden gebaseerd op het vastgestelde dagloon van de Ziektewet (ZW). Eiseres had verzocht om herziening omdat zij meende dat er sprake was van een onjuiste weergave van haar dienstverbanden. De rechtbank concludeert dat het Uwv het WAZO-dagloon correct heeft vastgesteld op € 41,38, gebaseerd op de ZW-uitkering.

Eiseres betoogde ook dat het Uwv ten onrechte de proceskosten niet heeft vergoed, maar de rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van eiseres niet als professioneel rechtshulpverlener kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing
van haar verzoek om herziening van haar dagloon op grond van de Wet arbeid en zorg (de WAZO).
2. Het Uwv heeft dit verzoek met het besluit van 20 oktober 2021 afgewezen. Met het
bestreden besluit van 12 april 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het Uwv het besluit van 20 oktober 2021 gewijzigd.
3. Op of omstreeks 16 september 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder
andere de zaak LEE 22/1574. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 3 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
3.1
Op 18 oktober 2022 heeft eiseres een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking van
mr. H.J. Bastin in onder andere de zaak LEE 22/1574. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 28 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
3.2
Op 10 november 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/1574. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 15 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de wrakingskamer bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin in onder andere de onderhavige procedure niet in behandeling zal worden genomen.
3.3
Op 13 december 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/1574. De wrakingskamer heeft in de beslissing van 20 december 2022 aangegeven dat het wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
4. De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

5. Bij besluit van 5 september 2017 is aan eiseres vanaf 4 september 2017 een
uitkering ingevolgde de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
6. Bij besluit van 31 januari 2018 heeft het Uwv aan eiseres een zwangerschaps- en
bevallingsuitkering (een WAZO-uitkering) toegekend van 1 januari 2018 tot 23 april 2018.
7. Bij brief van 3 augustus 2021 heeft eiseres het Uwv verzocht om herziening nu
gebleken is dat er sprake is van een onjuiste weergave van de opvolgende dienstverbanden. Hiertoe heeft eiseres – onder meer – aangegeven dat het Uwv [werkgever 2] ten onrechte niet als rechtsopvolger van [werkgever 1] heeft gezien. Ook geeft eiseres aan dat het door [werkgever 2] gegeven contract nietig is nu de gekozen constructie van een maandelijks contract nietig is omdat deze als reden heeft de zwangerschap van eiseres.
8. Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat het
WW-dagloon per 4 september 2017 niet zal worden herzien. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat ook het dagloon van de WAZO-uitkering met ingangsdatum 1 januari 2018 niet zal worden herzien omdat dit dagloon is gebaseerd op de WW-uitkering die eindigt op 3 december 2017.
9. Bij besluit van 24 februari 2022 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat aan haar
met ingang van 1 september 2017 een uitkering ingevolge de Ziektewet (de ZW) wordt toegekend.
10. Bij besluit van eveneens 24 februari 2022 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld
dat haar ZW-uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt beëindigd omdat zij per die datum een WAZO-uitkering krijgt.
11. Bij besluit van 9 maart 2022 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat haar WW-
uitkering met ingang van 4 september 2017 wordt beëindigd. Hierbij heeft het Uwv aangegeven dat de ten onrechte ontvangen WW-uitkering vanaf 4 september 2017 zal worden verrekend met de ZW-uitkering.
12. Bij het bestreden besluit van 12 april 2022 heeft het Uwv het bezwaar gegrond
verklaard. Hierbij heeft het Uwv het dagloon voor de WAZO-uitkering herzien naar een bedrag van € 41,38. Het Uwv heeft hiertoe aangegeven dat met het besluit van 24 februari 2022 aan eiseres met terugwerkende kracht per 1 september 2017 een uitkering op grond van de ZW is toegekend. Het dagloon van deze ZW-uitkering bedraagt € 41,38. Gelet op de toekenning van de ZW-uitkering per 1 september 2017 is bij besluit van 9 maart 2022 de uitkering op grond van de WW per 4 september 2017 beëindigd. Dit levert, aldus het Uwv, nieuwe feiten en omstandigheden op waardoor teruggekomen wordt op de beslissing van 31 januari 2018. De bezwaren ten aanzien van de referteperiode voor de WW-uitkering zijn niet langer relevant. Ten slotte geeft het Uwv aan dat eiseres geen kostenvergoeding ontvangt omdat er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke regeling

13. Artikel 3:13, derde lid, van de Wet arbeid en zorg (de WAZO) bepaalt dat in
afwijking van het tweede lid, indien de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, direct voorafgaand aan het recht op uitkering op grond van deze wet of de betrokkene, bedoeld in artikel 3:10, voorafgaand aan het recht op uitkering op grond van deze wet, een recht op uitkering heeft gehad op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, met uitzondering van artikel 18 en hoofdstuk IV, of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voor de hoogte van het dagloon wordt uitgegaan van het dagloon zoals dat op grond van de Ziektewet, Werkloosheidswet, of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is vastgesteld en herzien.
14. Artikel 12h, tweede lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het
Dagloonbesluit) bepaalt dat in afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, wordt het dagloon van de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wazo, die op grond van artikel 8, onderdeel a, van de ZW voorafgaand aan een uitkering op grond van de Wazo ziekengeld ontving, vastgesteld op:
het vastgestelde en herziene ZW-dagloon, tenzij er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan de Wazo-uitkering ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW; of
100/A van het ziekengeld per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de Wazo-uitkering, indien er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan de Wazo-uitkering ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW. Daarbij staat A voor het uitkeringpercentage van de uitkering op grond van de ZW.
Oordeel rechtbank
15. Bij uitspraak van 23 november 2016 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (de Afdeling) haar rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. De Centrale Raad van Beroep (de CRvB) [2] heeft de door de Afdeling gehanteerde nieuwe lijn onderschreven. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. In het bestreden besluit heeft het Uwv aangegeven dat er – gelet op het besluit van 24 februari 2022 waarin aan eiseres met terugwerkende kracht per 1 september 2017 een ZW-uitkering is toegekend – sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De aanvraag is dus niet afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Gelet op het bovenstaande en nu de beroepsgronden van eiseres ook tegen de inhoudelijke beoordeling van het herzieningsverzoek zijn gericht, zal de rechtbank de door het Uwv in het bestreden besluit verrichte inhoudelijke beoordeling van het herzieningsverzoek in deze uitspraak toetsen.
16. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in het bestreden besluit heeft overwogen dat het
WAZO-dagloon op grond van artikel 3.13 van de WAZO dient te worden gebaseerd op het vastgestelde dagloon van de ZW-uitkering. Gelet hierop wordt het WAZO-dagloon per 1 januari 2018 herzien naar een bedrag van € 41,38. Het Uwv heeft hiertoe overwogen dat bij besluit van 24 februari 2022 aan eiseres met terugwerkende kracht per 1 september 2017 een ZW-uitkering is toegekend. In het besluit van 24 februari 2022 is het ZW-dagloon vastgesteld op € 41,38. Op 18 augustus 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen het besluit van 18 augustus 2022 niet is opgekomen zodat dit besluit in rechte vaststaat.
17. Uit artikel 3:13, derde lid, van de WAZO volgt dat wanneer voorafgaande aan een
WAZO-uitkering recht is geweest op een ZW-uitkering voor de hoogte van het dagloon uitgegaan wordt van het dagloon op grond van de ZW. Het ZW-dagloon van eiseres is onherroepelijk vastgesteld op € 41,38. Het WAZO-dagloon is vastgesteld op het ZW-dagloon. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het WAZO-dagloon onjuist is vastgesteld. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot artikel 6 van het Dagloonbesluit doet aan het bovenstaande niet af. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiseres met haar beroepsgronden die zien op artikel 6 van het Dagloonbesluit in feite een discussie wil voeren over de inhoudelijke beoordeling van het ZW-dagloon. Nu artikel 3:13, derde lid, van de WAZO bepaald dat voor het WAZO-dagloon wordt uitgegaan van het ZW-dagloon en dit ZW-dagloon in het geval van eiseres bij besluit van 24 februari 2022 onherroepelijk is komen vast te staan is voor deze discussie in de onderhavige procedure geen plaats.
18. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv op grond van
artikel 3:13, tweede lid, van de WAZO gelezen in samenhang met de artikelen 12c en 12e van het Dagloonbesluit het WAZO-dagloon juist heeft vastgesteld op € 41,38.
19. Eiseres heeft ten slotte betoogt dat het Uwv ten onrechte de in de bezwaarfase
gemaakte proceskosten niet heeft vergoed. Hiertoe heeft eiseres aangeven dat het intrekken van het besluit volledig te wijten is aan de onzorgvuldigheid van het Uwv.
19.1
Het Uwv heeft in het bestreden besluit overwogen dat de kosten die eiseres heeft gemaakt om bezwaar te maken niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en niet is gebleken van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
19.2
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen voor vergoeding in aanmerking komen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij hoeft het niet te gaan om iemand die uitsluitend of in hoofdzaak zijn beroep maakt van het verlenen van rechtsbijstand, maar het verlenen van rechtsbijstand moet wel tot zijn beroepsmatige taak behoren. Het moet hierbij gaan om een persoon die enige juridische scholing heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat eiseres de voorkomende proceshandelingen in bezwaar heeft verricht zonder kenbare inschakeling van een professionele rechtshulpverlener. Wel heeft eiseres zich laten bijstaan door [naam bedrijf] ( [gemachtigde] ).
19.3
Ter zitting is met partijen de vraag besproken of [gemachtigde] als professioneel gemachtigde kan worden aangemerkt. Hierbij heeft [gemachtigde] toegelicht dat hij een opleiding moderne administratie 4 heeft afgerond en dat onderdeel van deze opleiding privaatrecht was. Ook heeft [gemachtigde] aangegeven dat hij zich onder meer via google.nl en zijn eerdere werkervaringen het bestuursrecht eigen heeft gemaakt, maar dat hij voor het bestuursrecht geen opleiding heeft gevolgd. Als voorbeeld heeft [gemachtigde] genoemd dat als je de hele dag met appels werkt dat je daar dan al snel veel van af weet. Bij hem is dat zo voor wat betreft het bestuursrecht en sociaal zekerheidsrecht.
19.4
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gemachtigde] niet als een professionele rechtshulpverlener worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het bij de Kamer van Koophandel ingeschreven bedrijf van [gemachtigde] ( [naam bedrijf] ), naast eiseres, zijnde zijn ex-partner voor wie hij op basis van no cure no pay diensten verleend, hooguit enkele andere cliënten heeft. Niet gebleken is dat naast [gemachtigde] nog andere personen betrokken zijn bij [naam bedrijf] . Ook betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat de juridische scholing van [gemachtigde] op het gebied van het sociaal zekerheidsrecht en het bestuursprocesrecht niet zodanig is dat hij voldoet aan de vereisten van een professioneel gemachtigde. Hierbij betrekt de rechtbank dat de ingediende beroepschriften en processtukken alsmede zijn optreden ter zitting onvoldoende basis vormen om ervanuit te gaan dat [gemachtigde] als professioneel gemachtigde optreedt.
19.5
Uit het voorgaande volgt dat voor het door [naam bedrijf] namens eiseres ingediende bezwaarschrift geen vergoeding behoeft te worden toegekend. Het Uwv heeft dan ook in overeenstemming met de wet en de heersende rechtspraak geweigerd eiseres een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

20. Gelet op al het bovenstaande is het beroep ongegrond. Omdat het beroep ongegrond
is hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden en krijgt zij ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.