ECLI:NL:RBNNE:2023:1835

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22 - 2755
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van dwangsomvergoeding en afwijzing proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 28 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiseres had een dwangsomvergoeding van € 392,- aangevraagd, nadat het Uwv in een eerder besluit van 11 maart 2022 haar verzoek om een dwangsom had afgewezen. Het Uwv had later, na bezwaar van eiseres, de dwangsomvergoeding alsnog toegekend, maar eiseres was van mening dat het Uwv eerder had moeten reageren op haar ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht de dwangsomvergoeding heeft toegekend, omdat het besluit van 24 februari 2022 te laat was bekendgemaakt. De rechtbank legt uit dat de dwangsomvergoeding is gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht, die bepaalt dat een bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen.

Daarnaast wordt in de uitspraak de vraag behandeld of eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeert dat de gemachtigde van eiseres, [gemachtigde], niet kan worden aangemerkt als professioneel rechtshulpverlener, omdat hij geen juridische opleiding heeft gevolgd die voldoet aan de vereisten voor beroepsmatige rechtsbijstand. Hierdoor kan eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangen. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en het Uwv niet verplicht is om het griffierecht of proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2755

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv),
(gemachtigde: mr. S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het toekennen van een dwangsomvergoeding van € 392,-.
1.2.
Het Uwv heeft in het (primair) besluit van 11 maart 2022 het verzoek van eiseres tot het vaststellen van een dwangsom afgewezen. Bij het (bestreden) besluit van 5 juli 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en alsnog een dwangsomvergoeding ter hoogte van € 392,- aan eiseres toegekend.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft op 29 oktober 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 24 februari 2022, verzonden op 24 februari 2022, aan eiseres per 1 september 2017 een ZW-uitkering toegekend wegens zwangerschaps- of bevallingsklachten.
2.2.
Eiseres heeft op 16 februari 2022 via een melding het Uwv in gebreke gesteld wegens het te laat beslissen op haar ziekmelding.
2.3.
In het primair besluit heeft het Uwv aan eiseres geen dwangsomvergoeding toegekend, omdat het besluit van 24 februari 2022 tijdig (d.w.z. binnen twee weken) na de ingebrekestelling aan eiseres is verzonden.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en haar alsnog een dwangsomvergoeding van € 392,- toegekend. Volgens het Uwv is de schriftelijke ingebrekestelling van eiseres op 16 februari 2022 per post ontvangen overeenkomstig de met (de gemachtigde van) eiseres gemaakte afspraken, die zijn vastgelegd in de brief van het Uwv van 19 november 2021. Vanwege het ontbreken van een verzendadministratie heeft het Uwv het besluit van 24 februari 2022 opnieuw aan (de gemachtigde van) eiseres verzonden. Hij heeft op 19 maart 2022 schriftelijk aangegeven dit besluit op 18 maart 2022 te hebben ontvangen. Dat is - aldus het Uwv - zestien dagen na het verstrijken van de termijn van veertien dagen na ontvangst van de ingebrekestelling. Eiseres heeft daarom - aldus het Uwv - recht op een dwangsomvergoeding van veertien keer € 23,- per dag en twee keer € 35,- per dag voor elke dag waarop het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt (totaal: € 392,-).

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de aan eiseres toegekende dwangsomvergoeding wegens het niet tijdig bekendmaken van het besluit van 24 februari 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht een dwangsomvergoeding van
€ 392,- aan eiseres heeft toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving staat in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 4:17 van de Awb
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
3.4.
Eiseres vindt dat het Uwv voor de datum van ontvangst van de ingebrekestelling uit moet gaan van de datum waarop het Uwv deze per fax heeft ontvangen en dat is: 14 februari 2022.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Eiseres en het Uwv zijn op 15 mei 2020 afspraken overeengekomen met betrekking tot de wijze van corresponderen met het Uwv. Zo kan/mag eiseres enkel met het Uwv schriftelijk corresponderen via het adres: Klachtenservice, t.a.v. de heer [medewerker] , postbus 58071, 1040 HB Amsterdam. Correspondentie via de elektronische weg wordt niet geaccepteerd. Vaststaat dat de ingebrekestelling van 14 februari 2022 per fax is verzonden aan: UWV Groningen, Afdeling bezwaar. Tevens is de ingebrekestelling per post verzonden aan: Klachtenservice, t.a.v. de heer [medewerker] , en aldaar ontvangen op 16 februari 2022.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eiseres mag houden aan deze specifieke regeling, die bij brief van 19 november 2021 nogmaals aan eiseres is bevestigd. Het Uwv zag zich kennelijk genoodzaakt om deze regeling eenzijdig aan eiseres op te leggen met als doel om de grote hoeveelheid correspondentie en schriftelijke stukken van eiseres te kanaliseren. Eiseres mag daarom met het Uwv slechts per post communiceren met het Uwv via één aangewezen persoon ( [medewerker] ). Digitale of elektronische communicatie (dus inclusief faxverkeer) is uitgesloten. Daardoor is voor eiseres een duidelijke werkwijze voorgeschreven.
3.7.
Niet gebleken is dat het Uwv daarbij (onaanvaardbaar) inbreuk heeft gemaakt op de wettelijk voorgeschreven regelgeving, zoals eiseres veronderstelt. Bovendien wijkt deze zaak af van de vaste rechtspraak, waarop (de gemachtigde van) eiseres ter zitting heeft gewezen, op grond waarvan wettelijke bepalingen niet opzij kunnen worden gezet door onderling gemaakte afspraken. In de brief van 19 november 20221 is aan eiseres in duidelijke bewoordingen kenbaar gemaakt hoe zij met het Uwv kan communiceren. Van het onrechtmatig inperken van rechten van eiseres is daardoor geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
3.8.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv bij zijn beoordeling mocht uitgaan van de ontvangt van de ingebrekestelling per post op 16 februari 2022. Na ontvangst daarvan heeft het Uwv twee weken de tijd om het besluit van 24 februari 2022 aan (de gemachtigde van) eiseres te sturen. Volgens het Uwv staat vast dat het Uwv zestien dagen te laat was met het (opnieuw) bekendmaken van het besluit van 24 februari 2022 en was daarom over de periode van 3 maart 2022 tot en met 18 maart 2022 een dwangsom verschuldigd van veertien keer € 23,- per dag en twee keer € 35,- per dag voor elke dag waarop het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt (totaal: € 392,-).
3.9.
Dit neemt niet weg dat uit het procesdossier blijkt dat eiseres al eerder, namelijk op 26 februari 2022, op de hoogte was van het besluit van 24 februari 2022. Dit is uit haar brief van 26 februari 2022 af te leiden. Daarin heeft eiseres bevestigd het besluit van 24 februari 2022 te hebben ontvangen. Bovendien was het geld van de ZW-uitkering al aan haar overgemaakt. Eiseres is daarom niet te kort gedaan.
3.10.
Ten aanzien van de enkele stelling van eiseres dat het Uwv een vergissing heeft gemaakt, zonder daarbij concreet aan te geven om welke vergissing het gaat, is te onbepaald om daarop in te gaan.
3.11.
De rechtbank dient in deze zaak nog de vraag te beantwoorden of eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat haar bezwaar gegrond is verklaard. Het gaat in dit geval om de kosten die eiseres in de bezwaarfase heeft gemaakt.
3.11.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de voorkomende proceshandelingen in bezwaar heeft verricht zonder kenbare inschakeling van een professionele rechtshulpverlener. Zij heeft zich wel laten bijstaan door [gemachtigde] ( [naam bedrijf] ). De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de door [gemachtigde] aan eiseres verleende bijstand is aan te merken als beroepsmatige verleende rechtsbijstand.
3.11.2.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen voor vergoeding in aanmerking komen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het hoeft niet te gaan om iemand die uitsluitend of in hoofdzaak zijn beroep maakt van het verlenen van rechtsbijstand, maar het verlenen van rechtsbijstand moet wel tot zijn beroepsmatige taak behoren. Het moet gaan om een persoon die enige juridische scholing heeft gehad.
3.11.3.
De rechtbank overweegt dat een vergoeding voor proceskosten slechts mogelijk is, indien de betrokken proceshandelingen (in dit geval: het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting) door of mede door een persoon die beroepsmatig rechtsbijstand verleent is verricht.
3.11.4.
De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Op dat moment bleek niet uit de inschrijfgegevens van [naam bedrijf] bij de Kamer van Koophandel (KvK) dat hij ( [gemachtigde] ) zich bezighoudt met activiteiten op het gebied van juridische dienstverlening. De inschrijving bij de KvK is - voor zover van belang - per 8 januari 2022 gewijzigd door toevoeging van de activiteit ‘Administratie- en boekhoudkantoor, begeleiden in juridische en fiscale aangelegenheden’.
3.11.5.
Ter zitting is met partijen de vraag besproken of [gemachtigde] als professioneel gemachtigde kan worden aangemerkt. Het Uwv is gebleven bij het standpunt dat er geen sprake is van juridische dienstverlening. [gemachtigde] heeft toegelicht dat hij een MBA 4 opleiding heeft afgerond en dat onderdeel van deze opleiding privaatrecht was. Ook heeft [gemachtigde] aangegeven dat hij onder meer via google.nl en zijn eerdere werkervaringen het bestuursrecht eigen heeft gemaakt, maar dat hij voor het bestuursrecht geen opleiding heeft gevolgd.
3.11.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan [gemachtigde] niet als een professionele rechtshulpverlener worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat [naam bedrijf] - naast eiseres - zeer weinig andere cliënten heeft. Ook betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat de juridische scholing van [gemachtigde] op het gebied van het sociaal zekerheidsrecht en het bestuursprocesrecht niet zodanig is dat hij hiermee voldoet aan de vereisten van een professioneel gemachtigde. Hierbij betrekt de rechtbank dat de ingediende beroepschriften en processtukken alsmede zijn optreden ter zitting onvoldoende basis vormen om ervanuit te gaan dat [gemachtigde] als professioneel gemachtigde optreedt. Ten slotte betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat tussen [gemachtigde] en eiseres een echtelijke relatie heeft bestaan, zodat van een onafhankelijke deskundige rechtshulpverlening ook geen sprake kan zijn.
3.11.7.
Uit het voorgaande volgt dat voor het door [naam bedrijf] namens eiseres ingediende bezwaarschrift en bijwonen van de hoorzitting geen vergoeding kan worden toegekend. Het Uwv heeft dan ook in overeenstemming met de wet en de heersende rechtspraak geweigerd eiseres een proceskostenvergoeding toe te kennen.
3.12.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de vier zaken (zaaknummers LEE 22/2755, LEE 22/2693, LEE 22/2757 en LEE 22/2759), die tegelijk op de zitting van 13 maart 2023 zijn behandeld, over de dwangsomvergoeding(en), de WW-uitkering en ZW-uitkering samenhangende zaken zijn, waarvoor slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. Aan deze zaken liggen aparte besluiten ten grondslag en iedere zaak vergt een aparte beoordeling. Er is geen sprake van één samenstel van feiten en omstandigheden. De anticumulatieregeling op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Awb is daarom niet van toepassing. Er wordt dus geen vrijstelling van het betalen van griffierecht verleend. Het door eiseres in deze zaak reeds in rekening gebrachte en betaalde griffierecht behoeft daarom niet te worden terugbetaald.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden en krijgt zij ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.