ECLI:NL:RBNNE:2023:1145

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
22/2325
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten met toepassing van bewijsvermoeden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 7 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding, die door het Instituut Mijnbouwschade Groningen gedeeltelijk was afgewezen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres en de deskundigenrapporten die zijn ingediend door zowel eiseres als verweerder. De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de schade niet door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is voor wat betreft schade 21, omdat de deskundige Verdoorn niet voldoende onderbouwd heeft dat er een andere autonome oorzaak voor deze schade is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre en kent een schadevergoeding van € 87,20 toe aan eiseres. Voor de overige schades blijft het bestreden besluit in stand. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Norg, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Koenders),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. R. Langeveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiseres om schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 mei 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder eiseres een vergoeding toegekend van € 3.491,06 (schadevergoeding), € 135,48 (wettelijke rente) en € 2.940,22 (bijkomende kosten), totaal € 6.566,76. Voor het overige is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de deskundige van eiseres P.J. Vrieling (hierna: Vrieling) van Vergnes Expertise B.V. (hierna: Vergnes). Verder hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder en de deskundige van verweerder, C. Verdoorn van NIVRE (hierna: Verdoorn).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van het volgende.
4.1.
Eiseres heeft op 23 juni 2020 een aanvraag voor schadevergoeding ingediend.
4.2.
Op 21 september 2002 zijn de schades in de woning van eiseres opgenomen. Op 18 oktober 2020 heeft deskundige Robert Krijns van NIVRE (hierna: Krijns) zijn bevindingen in het adviesrapport uiteengezet. In totaal zijn 16 schades vastgesteld. Krijns heeft geadviseerd om geen schadevergoeding toe te kennen.
4.3.
Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
4.4.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijze heeft verweerder nader advies gevraagd aan de deskundige.
4.5.
Krijns heeft in het herzien adviesrapport 20 schades vastgesteld en heeft geadviseerd om geen schadevergoeding toe te kennen.
4.6.
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om schadevergoeding afgewezen.
4.7.
Eiseres heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit.
4.8.
Op 18 mei 2021 heeft eiseres een contra-expertise ingediend, opgesteld door Vergnes. Vergnes heeft daarin nog een extra schade opgemerkt (schadenummer 21).
4.9.
De bezwaaradviescommissie heeft de deskundige verzocht inhoudelijk op de contra-expertise in te gaan. Gerke Faber van NIVRE (hierna: Faber) is in het addendum bezwaar inhoudelijk op de contra-expertise ingegaan.
4.10.
Eiseres heeft de bezwaren tijdens de hoorzitting op 5 oktober 2021 mondeling toegelicht. Deskundige Frankfort van NIVRE was daarbij aanwezig om de schades vanuit technisch oogpunt toe te lichten.
4.11.
De bezwaaradviescommissie heeft geadviseerd om voor schades 2, 11 en 12 een schadevergoeding toe te kennen van € 3.491,06. Voor de overige schades heeft de bezwaaradviescommissie geadviseerd om geen schadevergoeding toe te kennen.
4.12.
In het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de bezwaaradviescommissie een schadevergoeding toegekend van € 3.491,06. Verweerder heeft het primaire besluit in zoverre herroepen. De afwijzing ten aanzien van de overige schades is in stand gebleven.
5. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Verweerder dient aannemelijk te maken of met een voldoende grote mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan of verergerd, en zo ja, waardoor de schade is ontstaan of verergerd. Het bewijsvermoeden wordt niet weerlegd geacht als het weliswaar aannemelijk is dat een schade niet door bodembeweging als gevolg van gaswinning is ontstaan of verergerd, maar onvoldoende zekerheid kan worden gegeven over de vraag waardoor de schade wel is ontstaan of verergerd.
6.2.
In het kader van de vergewisplicht toetst verweerder aan de hand van welke feiten de deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade is aan te wijzen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waaronder de uitspraak van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies worden uitgaan. Dit is slechts anders indien door de belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies, de begrijpelijkheid van de in het advies naar voren gebrachte redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, naar voren zijn gebracht.
Schade 1:
7. Eiseres betoogt dat verweerder niet een andere autonome oorzaak voor de schade heeft aangewezen. De stelling van verweerder, dat een onvoldoende draagkrachtige latei zou ontbreken, is niet nader onderbouwd. In de contra-expertise zet Vergnes uiteen dat er geen tekenen zijn van thermische werking en bezonning, want de schade had zich dan eerder moeten openbaren. De schade is recent ontstaan. Ook zijn er geen thermische scheuren zichtbaar.
7.1.
Uit de deskundigenberichten van Krijns valt af te leiden dat thermische belasting en het ontbreken van een latei als autonome oorzaak is aangewezen. Daardoor is doorbuiging ontstaan. Ter zitting is door Verdoorn toegelicht dat thermische werking niet de autonome oorzaak van de schade is, en dat de schade enkel is ontstaan door het ontbreken van de lateiconstructie boven het kozijn. Daardoor ontstaat toogwerking. Verdoorn heeft gereageerd op de stelling van eiseres dat een constructieve berekening moet worden aangeleverd. Volgens Verdoorn is deze schade op basis van vorm en positie reeds zichtbaar. Daarom is een constructieve berekening niet nodig. Verdoorn heeft verder uiteengezet dat de door eiseres en Vrieling benoemde tweede scheur is ontstaan uit het mechanisme van schade 1. Door de vervorming van het metselwerk, die bij een kleine zakking in de lintvoeg ontstaat, trekt er een tweede scheur in het metselwerk. Niet in geschil is dat er sprake van een scheur in het metselwerk van de lintvoeg. De uitzakking ontstaat reeds bij een lichte doorbuiging, die kan leiden tot het bezwijken van het bovenliggend metselwerk, waardoor kleine scheuren ontstaan, aldus Verdoorn. Vrieling stelt dat er geen zakking van het metselwerk zichtbaar is, omdat er een ander schademechanisme zou plaatsvinden, waarbij hij wijst op schade 21. Volgens Verdoorn betreft dit een andere constructie en duidt het schademechanisme bij schade 1, de verandering van de denkbeeldige driehoek, hier op onvoldoende draagvermogen.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen namens eiseres naar voren gebracht onvoldoende om te twijfelen aan de uiteenzetting van Verdoorn en de rechtbank zal die uiteenzetting dus volgen. Daarbij heeft de rechtbank mede van belang geacht dat – anders dan eiseres kennelijk beoogt – elke schade individueel dient te worden beoordeeld (uitspraak rechtbank Noord-Nederland 3 januari 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:28 en rechtbank Noord-Nederland 7 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:681).
Schade 3 en 7
8. Volgens eiseres is deze schade recent ontstaan. Ook beperkt de scheurvorming zich niet tot de aansluiting tussen de beide materialen. Krimp en werking van de latei – zoals door verweerder genoemd als autonome oorzaak van de schade – kan daarom niet de autonome oorzaak zijn van de schade zijn.
8.1.
Krijns heeft in het deskundigenrapport uiteengezet dat de latei uitzet door krimp en verandering van temperatuur en vocht. Daardoor is trekspanning in het metselwerk ontstaan. Verdoorn heeft dit bevestigd en aangevuld dat door het uitzetten drukkrachten op het metselwerk worden uitgeoefend. Daardoor komt er een moment dat het rotatiepunt onder de bovendorpel van het kozijn ligt. Dit zorgt voor een verticale scheur. Omdat de houten latei ook aan de dakconstructie is verbonden, worden ook vanuit daar druk- en trekkrachten op het metselwerk uitgeoefend. Dit is afhankelijk van mate van zwelling en dat is afhankelijk van de mate van luchtvochtigheid. Door het werkingsmechanisme ontstaan scheuren op een willekeurig moment.
8.2.
Vrieling stelt dat de scheurvorming zich lager bevindt, terwijl deze zich direct onder de latei had moeten bevinden als werking de oorzaak is, en dat de uitzetting is op te vangen doordat er ruimte zit tussen en het metselwerk. Verdoorn heeft dit weersproken. Verdoorn heeft uitgelegd dat de steen direct onder de latei strak tegen het kozijn is gezet. Verdoorn heeft toegelicht dat in dat geval er geen ruimte is om de werking op te vangen en dat daardoor drukkrachten op het metselwerk ontstaan. De voeg van het onderliggend metselwerk gaat niet afschuiven, omdat het rotatiepunt lager komt te liggen dan de aansluiting. De scheur loopt verticaal naar beneden, omdat dit de weg van de minste weerstand is.
8.3.
Voor schade 7 is aanvullend door Verdoorn betoogd dat de werking van de balk aan en richting alle zijden van de balk plaatsvindt. Hierdoor gaat de balk tegen het metselwerk drukken en knapt het metselwerk op de kwetsbaarste plek in de voeg. Hier is dat een diagonale scheur (trapsgewijs) naar beneden, op de kwetsbaarste plek.
8.4.
De rechtbank constateert dat Verdoorn alle door en namens eiseres aangedragen argumenten door Verdoorn zijn weersproken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de uiteenzetting van Verdoorn. Daarbij heeft de rechtbank zelf op de foto’s in het dossier waargenomen dat de stelling van Verdoorn dat de steen direct onder de latei strak tegen de kozijn is aangezet, juist is.
Schade 5 en 10
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de scheuren trapsgewijs doorlopen in het voegwerk en dat ook aan de binnenkant scheuren zichtbaar zijn. Rondom de gaten van de staalconstructie zijn geen scheuren zichtbaar. Hierdoor heeft verweerder geen andere autonome oorzaak voor de schade aangewezen. Ook kan de staalconstructie met deze belasting geen scheuren veroorzaken, de muur is daar op berekend.
9.1.
Volgens Krijns wordt het gevelmetselwerk dermate belast door de staalconstructie vanwege het gewicht en windbelasting dat daardoor de scheuren zijn ontstaan. Verdoorn heeft aanvullend toegelicht dat de vorm en positie van de scheurvorming duidt op horizontale trekkrachten op het metselwerk en, omdat het metselwerk in halfsteensverband is vervaardigd, ook scheurvorming aan de binnenzijde zichtbaar is. Omdat de staalconstructie niet overal op dezelfde hoogte tegen de zijgevel is bevestigd, verloopt de scheurvorming. Dit ontstaat, naast de staalconstructie en de druk van de bevestigingspunten op het metselwerk, ook door horizontale krachten, vanuit het zwellen en krimpen van de balklaag van het dak. De staalconstructie, los van de omstandigheid of daar in het verleden nog zaken aan gehangen kunnen hebben die het gewicht hebben kunnen doen toenemen, is al een belasting aan de muur op zich, aldus Verdoorn. Vrieling heeft opgemerkt dat bij horizontale trekkrachten de schade bij de bevestiging zou moeten zijn ontstaan. Verdoorn heeft uiteengezet dat, doordat de staalconstructie in de lengterichting is bevestigd, de constructie drukt op het metselwerk via drukdiagonalen, waardoor spanning ontstaat. Het metselwerk kan dit niet goed opvangen.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Verdoorn ook ten aanzien van deze schades alle door en namens eiseres aangedragen argumenten weersproken. Het betoog slaagt daarom niet.
Schade 13 en 14
10. Volgens eiseres wordt er gegist naar de andere autonome oorzaak. Eerst was er sprake van een krimpscheur terwijl in het herzien adviesrapport gesproken wordt van een doorbuigende vloer en dat de wand niet flexibel genoeg is om de doorbuiging op te kunnen vangen. Eiseres betoogt verder dat de scheurvorming recentelijk is ontstaan.
Ook sluit de scheur niet aan bij de verdiepingsvloer, waardoor er geen sprake is van kruip.
Het schadebeeld past niet bij de doorbuiging van de verdiepingsvloer: de schade zou in de vloer moeten ontstaan en halverwege de muur moeten ontstaan. De schade had constructief doorberekend moeten worden. Volgens eiser is er ook geen sprake van schade in het plafond of in de verdiepingsvloer, daarom kan er geen sprake zijn van doorbuiging.
10.1.
Krijns heeft in het herzien adviesrapport uiteengezet dat, door doorbuiging van de vloer, de wand ook mee buigt, maar deze niet flexibel genoeg is om dit op te vangen. Hierdoor ontstaat een blijvende vervorming: kruip. Verdoorn heeft dit verder uitgelegd, dat bij een doorbuiging er zowel sprake is van horizontale als verticale scheurvorming, omdat het wanddeel onder de scheur met de verdiepingsvloer mee wil zakken. Niet in geschil is dat de scheidingswand mee zal kantelen met de vloer, waardoor er horizontale scheurvorming halverwege de muur ontstaat. Volgens Vrieling is er geen doorbuiging van de verdiepingsvloer. Verdoorn heeft dit weersproken, omdat er volgens hem bij schade 14 wel degelijk sprake is van een scheurvorming in de vloer. Verder heeft Vrieling genoemd dat het schadebeeld niet past bij de door Verdoorn genoemde autonome oorzaak en dat schade 11, als vergelijkbare schade, wel is vergoed. Volgens Verdoorn is de schade op die (hogere) verdieping anders, omdat daar sprake is van een schade onder het dak. De doorbuiging speelt daar geen rol, zoals bij schade 13 en 14. Volgens Verdoorn kan
de schade op basis van uiterlijkheden worden beoordeeld en is er geen constructieve berekening nodig. De doorbuiging kan volgens Verdoorn ook niet gemeten worden, omdat de vloer aan de onderkant een zandcementvloer betreft. De scheuren kunnen reeds bij een minimale vervorming ontstaan. Een geringe doorbuiging kan daarom niet gemeten worden, want dit levert geen betrouwbare waarden op waaruit een logische conclusie voor de schadeoorzaak getrokken kan worden.
10.2.
De rechtbank ziet ook ten aanzien van deze schades geen grond voor twijfel aan de uiteenzetting van Verdoorn, die alle door en namens eiseres aangedragen punten heeft weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van het gissen naar de autonome oorzaak van de schade. Het is mogelijk dat door nieuwe inzichten een andere autonome oorzaak wordt aangewezen (vgl. rechtbank Noord-Nederland, 10 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:3174, r.o. 7.2. Dit is pas anders als meerdere deskundigen allen een andere autonome oorzaak voor de schade aanwijzen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 4 november 2012, ECLI:NL:RBNNE:2022:4127). In dit geval is in het herzien advies rapport een andere autonome oorzaak voor de schade genoemd dan in het eerder opgemaakte adviesrapport is vermeld, maar dat betekent niet dat reeds daarom onvoldoende zekerheid bestaat over de laatst aangewezen oorzaak. Dat de schade recent zou zijn ontstaan, is verder niet nader onderbouwd, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel had gemoeten (zie ook de uitspraak van 25 september 2020, ECLI:NL:RBNNE:3324, r.o. 5.2).
Schade: 15, 16, 17 en 18
11. Eiseres zet in het beroepschrift uiteen dat er geen sprake is van krimpscheuren. De naden lopen ook door in het plafond en de wandafwerking, waardoor de schade niet te wijten is aan het dichtzetten van de naden. De schades zijn recent ontstaan. Ook is er geen sprake van scheefstand in de onderliggende vloer.
11.1.
Krijns verwoordt in het adviesrapport dat er sprake is van verschillende materialen die afzonderlijk van elkaar werken. Volgens Krijns is de naad ten onrechte dichtgemaakt en is er sprake van een uitvoeringsfout. Verdoorn heeft dit ter zitting beaamd. Het spackwerk is niet ingesneden, waardoor de scheur ook naast de naad kan optreden en om die reden loopt de naad deels in het plafond. Dat er geen scheefstand in de onderliggende vloer is waargenomen is voor deze schade niet relevant, aldus Verdoorn. De scheurvorming bevindt zich namelijk in de wand- en plafondafwerking van de bovenliggende vloer en niet de onderliggende vloer.
11.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de uiteenzetting van Verdoorn. Vrieling heeft ter zitting niet weersproken dat sprake is van een uitvoeringsfout. De stelling van Vrieling dat de schade recentelijk is ontstaan is niet nader onderbouwd.
Conclusie schades 1, 3, 5, 7, 10, 13 t/m 18
12. Gelet op het zojuist overwogene, hebben de deskundigen voor schade 1, 3, 5, 7, 10, 13, 14, 15, 16, 17, en 18 een andere autonome oorzaak aangewezen. Eiser heeft onvoldoende ingebracht om aan de conclusies van de deskundigen te kunnen twijfelen. Verweerder mocht in het bestreden besluit daarom uitgaan van de adviesrapporten van de ingeschakelde deskundigen Krijns, Faber, Frankfort en in beroep van Verdoorn. Het betoog slaagt niet.
Schade 21
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat niet is onderbouwd dat er sprake is van een ongelijke zetting, hetgeen door verweerder als autonome oorzaak is aangewezen.
12.1.
Volgens verweerder is de stelling van eiseres niet nader onderbouwd, de deskundigen hebben een andere autonome oorzaak voor schade 21 aangewezen. Volgens Verdoorn is er sprake van het te dicht toepassen van spouwankers bij de hoekconstructie. De spanningsconcentratie is bij de westgevel meer ontstaan, vanwege de zon.
12.2.
Dat er sprake is van een zettingschade is naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De uiteenzetting van Frankfort op de hoorzitting in bezwaar is daartoe onvoldoende. Te meer, nu verweerder in beroep zegt uit te gaan van het advies van Verdoorn, die de autonome oorzaak van de schade wijt aan het te dicht bij de hoekconstructie toepassen van spouwankers. Het betoog slaagt daarom. Voor de conclusie en gevolgen verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 16.
Invloed trillingen
13. Eiseres heeft erop gewezen dat de invloed van trillingen op alle schades niet kan worden uitgesloten.
13.1.
Uit de stukken is het de rechtbank gebleken dat de maximaal opgetreden trillingssnelheid op de locatie 2,07 mm/s (1% overschrijdingskans) bedraagt. Volgens het advies van het Panel van deskundigen gaat een dergelijke trilling op in de reguliere achtergrondtrillingen (zie ook, Rb Noord-Nederland 26 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:228, r.o. 5.1 – 5.4). De ter plaatse opgetreden trillingssnelheden zijn onder de veilige grenswaarde van 8,5 mm/s, zoals genoemd in de Praktische Uitwerking, gebleven. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder uit mag gaan van de Praktische Uitwerking (ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631). Het betoog slaagt dus niet.
Toepassing bewijsvermoeden
14. Verweerder heeft volgens eiseres bij de besluitvorming niet aan de eisen van het Paneladvies voldaan: verweerder heeft een deskundige ingeschakeld met de opdracht de schade te beoordelen en te beoordelen of het bewijsvermoeden is weerlegd. Volgens eiser volgt uit het Paneladvies dat een uitsluitende oorzaak voor de schade dient te worden aangewezen en bodembeweging geen rol heeft gespeeld, waarbij ook andere disciplines van belang zijn zoals (bouw)techniek of natuurkunde. Eiseres verwijst naar pag. 5 van het Paneladvies.
14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder uitgaan van de gebruikte werkwijzen en dient verweerder zich er altijd van te vergewissen of de adviezen juist zijn en of er sprake is van concrete twijfel (uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:2232) en 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631)). Verweerder heeft voor de schades 1, 3, 5, 7, 10, 13, 14, 15, 16, 17, en 18 een andere autonome oorzaak aangewezen. Verweerder mocht daarbij uitgaan van de adviesrapporten van de deskundigen Krijns, Faber, Frankfort en Verdoorn. Hiermee heeft verweerder aan het geldend criterium voldaan. Ook de stelling van eiseres dat de deskundige ter plaatse moet zijn geweest voor de schadebeoordeling volgt de rechtbank niet. Volgens vaste jurisprudentie kan de schade door een deskundige in beginsel vanaf foto’s worden beoordeeld (rechtbank Noord-Nederland 10 december 2021, ECLI:NL:BNNE:2021:3182), r.o. 4.2.2. Het betoog slaagt niet.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
15. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat de standpunten van eiseres omtrent de schending van het evenredigheids- zorgvuldigheids-, gelijkheids-, en vertrouwensbeginsel niet nader zijn onderbouwd en dus geen doel treffen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit voor wat betreft schade 21 in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre.
16.1.
Ook het in beroep ingediende deskundigenrapport van Verdoorn ten aanzien van deze schade, is niet voldoende voor verweerder om een andere autonome oorzaak voor de schade te kunnen aanwijzen. Dit is onvoldoende nader onderbouwd: zo is Verdoorn niet ter plaatse geweest en heeft hij ter zitting bevestigd niet van de buitenkant te kunnen waarnemen of, en zo ja, hoe, spouwankers zijn toegepast. De door Verdoorn genoemde schade-oorzaak heeft dus een speculatief karakter. De rechtbank acht het bewijsvermoeden voor deze schade dus niet weerlegd en bepaalt dat verweerder deze schade moet vergoeden.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat de herstelkosten op € 87,20 worden begroot.
16.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook ontvangt eiseres een vergoeding van proceskosten en de kosten voor het inschakelen van een deskundige, die een schriftelijk advies heeft uitgebracht (uitspraak Afdeling 16 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC9620) en het bijwonen van de zitting, totaal 3,5 uur á € 95 (€ 402,33). Deze kosten zijn redelijk en ook het inroepen van een deskundige is redelijk (uitspraak Afdeling van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380). De proceskostenvergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover is beslist op schade 21;
- bepaalt dat de aan eiser toe te kennen vergoeding voor schade 21 € 87,20 bedraagt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van € 2.076,33;
- draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.