ECLI:NL:RBNNE:2023:28

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
22/1447
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor varkenshouderij door mijnbouwactiviteiten en de beoordeling van deskundigenadviezen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 januari 2023, wordt het beroep van eiser, een varkenshouder uit Nieuwolda, tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding als gevolg van mijnbouwactiviteiten beoordeeld. Eiser had een schadevergoeding van € 7.393,58 aangevraagd, maar verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, had slechts een deel van de schade vergoed en de rest afgewezen. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat de schade is ontstaan door trillingen van aardbevingen, en dat verweerder het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd.

De rechtbank overweegt dat verweerder zich op de adviezen van deskundigen heeft mogen baseren. Deskundige M. Diekmeijer had in een rapport vastgesteld dat de schade niet door mijnbouwactiviteiten was veroorzaakt, maar door autonome oorzaken zoals het drogings- en verhardingsproces van het beton. De rechtbank concludeert dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de schade niet door mijnbouwactiviteiten is ontstaan en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank benadrukt dat elke schade individueel moet worden beoordeeld en dat de deskundigen voldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun conclusies. De uitspraak bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eiser geen recht heeft op de gevraagde schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Nieuwolda, eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigde: mr. K. Winterink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor schade ten gevolge van mijnbouwactiviteiten van eiser.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 26 mei 2021 een schadevergoeding toegekend van € 7.393,58, vermeerderd met € 595 (bijkomende kosten) en € 161 (wettelijke rente). Met het bestreden besluit van 15 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder en de deskundige H. Geuze (hierna: Geuze) van D.O.G.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van het volgende.
4.1.
Eiser exploiteert op het perceel [adres] te Finsterwolde een varkenshouderij. Op het perceel staan diverse stallen en silo’s. De stallen (met een lengte van ca. 120 meter en breedte van ca. 80 meter) zijn ‘op staal’ gebouwd in 2005, dat wil zeggen zonder heipalen.
4.2.
Eiser heeft op 27 april 2020 een aanvraag voor een schadevergoeding ingediend bij de rechtsvoorganger van verweerder.
4.3.
Op 8 oktober 2020 zijn de schades op het perceel van eiser opgenomen.
4.4.
De bevindingen van de schadeopname zijn uiteengezet in het adviesrapport van 2 mei 2021, opgesteld door M. Diekmeijer (hierna: Diekmeijer) van D.O.G. In totaal zijn 37 schades vastgesteld.
4.5.
Eiser heeft een zienswijze ingediend. Volgens eiser is bij schade 8, 9, 11 tot en met 15, 31, 32 en 37 de schade ontstaan door problemen aan de fundering, die zouden zijn ontstaan door trillingen van aardbevingen.
4.6.
In het primaire besluit heeft verweerder schade 8, 9, 11 tot en met 15, 31, 32 en 37 afgewezen. De overige schades zijn vergoed.
4.7.
Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het primaire besluit.
4.8.
In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie overgenomen en het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bestreden besluit in stand gelaten.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Volgens eiser kan voor schade 8, 9, 11 tot en met 15, 31, 32 en 37 niet worden uitgesloten dat schade is ontstaan door mijnbouwactiviteiten. Volgens eiser heeft verweerder het bewijsvermoeden daarmee niet weerlegd.
5.1.
In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat het bewijsvermoeden is weerlegd. Verweerder mocht uitgaan van de adviezen van deskundige Diekmeijer en de toelichting van Bakker daarop tijdens de hoorzitting in bezwaar. Verweerder heeft bij het verweerschrift een nader adviesrapport van H. Geuze (hierna: Geuze) van D.O.G. ingediend. Geuze onderschrijft de conclusies die Diekmeijer en Bakker hebben getrokken.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Verweerder dient aannemelijk te maken of met een bepaalde mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten is ontstaan of verergerd, en zo ja, waardoor de schade is ontstaan of verergerd. Het bewijsvermoeden wordt niet weerlegd geacht als het weliswaar aannemelijk is dat een schade niet door bodembeweging als gevolg van gaswinning is ontstaan of verergerd, maar onvoldoende zekerheid kan worden gegeven over de vraag waardoor de schade wel is ontstaan of verergerd.
6.2.
In het kader van de vergewisplicht toetst verweerder aan de hand van welke feiten de deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade is aan te wijzen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waaronder de uitspraak van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies worden uitgaan, tenzij door de belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies, de begrijpelijkheid van de in het advies naar voren gebracht redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, naar voren zijn gebracht.
7. Eiser voert aan dat verweerder het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Verweerder heeft onvoldoende een beeld van de omstandigheden kunnen krijgen, omdat verweerder is uitgegaan van oude tekeningen waar alleen de helft van de stal op staat afgebeeld.
7.1.
Volgens verweerder hebben de deskundigen een autonome oorzaak voor de schade aangewezen en kan de invloed van trillingen op het ontstaan of veroorzaken van de schade worden uitgesloten. Verweerder mocht zich daar bij de besluitvorming op baseren.
7.2.
Voor de schades aan de buitenzijde (betonnen fundering), schade 8, 9, 11 tot en met 15 hebben de deskundigen vastgesteld dat de schade is ontstaan door het drogings- en verhardingsproces, waardoor het volume van het beton afneemt. Hierdoor ontstaan krimpscheuren. Bakker heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar aanvullend toegelicht dat, door het ontbreken van dilataties, het beton niet vrij van lengte kan veranderen, waardoor spanning ontstaat. Die leidt tot scheuren. Ter zitting is door Geuze aanvullend toegelicht dat het beton te snel is ontkist en vocht aan de buitenkant is ontdampt. Daardoor zijn oppervlakkige scheuren ontstaan. Ook de schades aan het beton aan de binnenzijde (schade 31, 32 en 37) zijn ontstaan door krimp tijdens het drogings- en verhardingsproces. Voor schade 31 heeft Geuze aanvullend toegelicht dat dilataties ontbreken en bij schade 32 en 37 is door een drukverschil spanning in het betonwerk veroorzaakt.
7.3.
Eiser heeft de inhoud van de adviesrapporten en hetgeen Geuze ter zitting aanvullend heeft toegelicht onvoldoende gemotiveerd betwist. Het maakt daarbij niet uit dat op de tekeningen die Geuze in het adviesrapport heeft vermeld slechts de helft van de stal op staat afgebeeld. Verweerder heeft immers alle in geschil zijnde schades individueel beoordeeld en voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom een autonome oorzaak voor die schades is aangewezen. Geuze is daarbij ook per schade ingegaan op de bouwconstructie van de stal en wat dit betekent voor de schades. Verweerder mocht daarom bij de besluitvorming van de adviesrapporten van de deskundigen uitgaan. Het betoog slaagt niet.
7.4.
Over de invloed van trillingen overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat verweerder de Praktische Uitwerking aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Deskundige Diekmeijer heeft beoordeeld dat de ter plaatse maximaal opgetreden trillingssnelheden van 2,6 mm/s (1% overschrijdingskans) bedroeg. Bakker heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar toegelicht dat de veilige grenswaarde voor beton bij 34 mm/s (1% overschrijdingskans) ligt en dat, gelet op de maximaal opgetreden trillingssnelheid, de invloed van mijnbouwactiviteiten op schade 8, 9, 11 tot en met 15, 31, 32 en 37 kan worden uitgesloten. Verweerder heeft dit ter zitting nogmaals uiteengezet. Eiser heeft dit onvoldoende gemotiveerd bestreden. Gelet daarop, mocht verweerder uitgaan van de adviezen van de deskundige Diekmeijer en Bakker. Het betoog slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat de schades boven peil wel zijn vergoed en beneden peil niet. Als de schades boven peil zijn vergoed, moeten de schades beneden peil (schade 8, 9, 11 tot en met 15 , 31, 32 en 37) ook worden vergoed.
8.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op alle schades het bewijsvermoeden van toepassing is en dat voor elke schade individueel een andere oorzaak, al dan niet autonoom, moet worden bepaald. Ter zitting is door verweerder verder toegelicht dat de schades beneden peil schade in beton betreft, hetgeen een ander en sterker materiaal is dan de schades boven peil, die zich in het metselwerk bevinden. Voor de schades boven peil kon geen autonome oorzaak worden aangewezen en kon de invloed van mijnbouwactiviteiten niet worden uitgesloten, hetgeen het verschil in uitkomst van de beoordeling verklaarbaar maakt. Alle schades zijn daarmee individueel beoordeeld.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen alle schades op zichzelf te worden beoordeeld en zoals zojuist is overwogen hebben de deskundigen een andere autonome oorzaak voor de schades 8, 9, 11 tot en met 15, 31, 32 en 37 aangewezen (vgl. de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1000). Ook is door de deskundigen beoordeeld dat de invloed van trillingen kon worden uitgesloten, waarmee het bewijsvermoeden is weerlegd. Dat de schades boven peil wel zijn vergoed en de schades beneden peil niet, maakt dit niet anders, omdat voor het bewijsvermoeden de beoordeling van elke schade individueel leidend is. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit kan in stand blijven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.