ECLI:NL:RBNNE:2022:3493

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
1 oktober 2022
Zaaknummer
LEE 21/3782
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vermindering van huishoudelijke hulp op basis van nieuw gemeentelijk beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland over de vermindering van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser ontvankelijk is, maar ongegrond. De gemeente had op basis van nieuw beleid de uren voor huishoudelijke hulp van eiser verminderd, wat eiser betwistte. De rechtbank oordeelde dat de gemeente geen verzendadministratie had, waardoor niet kon worden aangetoond dat het besluit tijdig was verzonden. Dit leidde tot de ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank heeft vervolgens het nieuwe beleid van de gemeente beoordeeld en geconcludeerd dat dit redelijk was. De gemeente had zich gebaseerd op het HHM-normenkader, dat door de Centrale Raad van Beroep was goedgekeurd. Eiser had niet voldoende onderbouwd waarom de nieuwe indicatie van 145 minuten per week niet voldeed aan zijn behoeften, ondanks zijn medische beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van eiser en dat de indicatie voldeed aan de eisen van de wet.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de wijziging van de indicatie niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op het eigendomsrecht van eiser bij wet was voorzien en een legitieme doelstelling had in het algemeen belang, namelijk kostenbesparing. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.Z. van Braam),
en

het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland, verweerder

(gemachtigden: L. Zwaagstra en S. Grigorian).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), na een beleidswijziging, voor eiser een nieuwe indicatie vastgesteld voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden (HH2, Zorg in Natura). Deze bedraagt 190 minuten per week vanaf 8 maart 2021 en 145 minuten per week vanaf
19 april 2021 tot en met 6 juni 2026.
Bij besluit van 29 juli 2021, volgens het datumstempel verzonden op 30 juli 2021, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser op 2 december 2021 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 16 december 2021 en 16 maart 2022 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022. Eiser en zijn gemachtigde hebben bericht dat zij niet zouden verschijnen. Voor verweerder waren aanwezig Zwaagstra en Grigorian. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om verweerder een vraag te stellen. Dat heeft zij gedaan bij brief van 30 juni 2022. Bij brief van 7 juli 2022 heeft verweerder gereageerd. Bij die brief was een video (met geluid) gevoegd. Op 4 augustus 2022 heeft eiser op de brief van 7 juli 2022 gereageerd.
Eiser heeft de rechtbank op 30 augustus 2022 bericht dat hij geen tweede zitting wenst. Verweerder heeft niet laten weten dat hij een zitting wilde. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek weer gesloten.

Overwegingen

Is het beroep ontvankelijk?
1. Eiser vindt dat zijn beroep ontvankelijk is, omdat hij het besluit van 29 juli 2021 pas
op 25 november 2021 per mail heeft gekregen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 16 maart 2021 uitgelegd dat hij geen verzendadministratie heeft, maar dat een medewerker het besluit op 30 juli 2021 heeft geprint en na het zetten van een datumstempel heeft gescand. Een besluit wordt in zo’n geval vóór 16:00 uur bij de post neergelegd.
2. De rechtbank oordeelt als volgt. In de jurisprudentie wordt groot belang gehecht aan
een deugdelijke verzendadministratie (zie als recent voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2022, te vinden op
www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:CRVB:2022:1113). Omdat verweerder zo’n administratie niet heeft, staat niet vast dat het besluit op 30 juli 2021 is verstuurd. Dat betekent dat de rechtbank het beroep ontvankelijk zal verklaren.
Is de indicatie juist?
3. Niet in geschil is dat eiser in verband met zijn beperkingen hulp bij het huishouden
nodig heeft en dat in zijn situatie in vergelijking met een vorig onderzoek geen verandering is gekomen. De zaak gaat over de vraag of verweerder op grond van zijn nieuwe beleid terecht tot de nieuwe indicatie (145 minuten huishoudelijke hulp per week), met een overgangsperiode, heeft besloten en de eerdere indicatie (240 minuten huishoudelijke hulp per week, geldig van 21 mei 2018 tot en met 21 mei 2023) heeft ingetrokken. De wettelijke bepalingen staan in de bijlage.
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij, gelet op zijn medische beperkingen in verband met een ernstige incontinentie en daardoor een slaaptekort, het huishouden, het opruimen van het wasgoed en het werk zonder voldoende hulp niet aankan. Ook met de toekenning van de “oude” maatwerkvoorziening van vier uren per week lukt het niet om zijn energie zó te verdelen dat werk en thuis goed op orde zijn. Eiser doet het wasgoed zelf in de machine. Het scheiden, het opruimen en het overzichtelijk houden worden volledig gedaan door de huishoudelijk hulp. Eiser verliest zonder deze hulp het overzicht; het is vanuit hygiënisch oogpunt noodzakelijk dat het schone wasgoed en het vuile wasgoed uit elkaar worden gehouden en zorgvuldig worden opgeruimd. Van een netjes opgeruimd huis is geen sprake.
4.2
Volgens eiser heeft verweerder deze specifieke, verzwarende omstandigheden onvoldoende onderkend door enkel de psychische component van het verlies van overzicht te beoordelen en niet eisers energetische beperking. Verder heeft verweerder ten onrechte voor de “kamer niet in gebruik” maar vijf minuten per week toegekend; die kamer is voor eiser een dagelijkse verblijfsruimte: hij heeft er zijn computer staan en bewaart er zijn muziek. Dat standpunt heeft hij in zijn brief van 4 augustus 2022 gehandhaafd. Ook heeft hij naar aanleiding van de video die verweerder heeft ingestuurd, aangevoerd dat binnen het resultaat “schoon en leefbaar huis” meer inzet nodig is ten gevolge van zijn incontinentie.
5. Verweerder wijst erop dat hij bij zijn beleidswijziging voor de normtijden voor het
uitvoeren van huishoudelijke taken heeft aangesloten bij het HHM-normenkader van juni 2019 en de daarin vastgelegde nieuwe normtijden. Uit vaste rechtspraak volgt dat het onderzoek van Bureau HHM is aangemerkt als een objectief en deugdelijk onderzoek en dat een gemeente gebruik mag maken van de normtijden uit dit onderzoek. Tijdens de herindicatie heeft op 17 november 2020 een huisbezoek bij eiser plaatsgevonden. Verweerder wijst verder op het ondersteuningsplan: daarin zijn de uitkomsten van het huisbezoek opgenomen. Volgens verweerder volgt hieruit dat alle benodigde stappen aan de orde zijn geweest. In zijn brief van 7 juli 2022 heeft verweerder verwezen naar de video-opname die hij daarbij had gevoegd: uit die video blijkt de motivering voor het feit dat er voor een “kamer niet in gebruik” maar vijf minuten per week hoeven te worden toegekend.
6.1
De rechtbank overweegt in de eerste plaats het volgende: de CRvB heeft in zijn uitspraken van 18 mei 2016 (te vinden op
www.rechtspraak.nl, onder de nummers ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403) bepaald dat een college van burgemeester en wethouders beleid mag maken om het begrip “schoon en leefbaar huis” in te vullen. Dat beleid mag niet willekeurig zijn; het moet berusten op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek door onafhankelijke derden die geen belang bij de uitkomst hebben. Dit onderzoek moet inzicht geven in de vraag welk niveau van “schoon” voor een huishouden verantwoord is en welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden; verder moet het inzicht geven in hoeveel tijd daarvoor nodig is en hoe vaak deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. Het onderzoek van de gemeente Utrecht door KPMG Plexus en Bureau HHM, voldoet aan de normen in de CRvB-uitspraken van 18 mei 2016; dat heeft de CRvB bepaald in een aantal uitspraken van 10 december 2018 (zie bijv. ECLI:NL:CRVB:2018:3836 en ECLI:NL:CRVB:2018:3837). Dat betekent dat verweerder voor zijn beleid het rapport van juni 2019 van Bureau HHM mag gebruiken.
6.2
Dat neemt niet weg dat in deze uitspraken van de CRvB ook staat dat een college altijd een onderzoek moet doen naar alle relevante individuele feiten en omstandigheden. Als dit onderzoek uitwijst dat toepassing van de urennorm niet leidt tot een passende bijdrage in de zelfredzaamheid en participatie, zal het college van die urennorm moeten afwijken. Bovendien moet het college meer uren geven als het onderzoek uitwijst dat er bijzondere omstandigheden zijn waarmee in de urennorm geen of onvoldoende rekening is gehouden; daarbij kan gedacht worden aan een medische noodzaak om een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden te realiseren.
6.3
Verweerder heeft op 1 oktober 2019 zijn Beleidsregel houdende regels omtrent maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp Wmo, met een bijlage, vastgesteld. In die documenten staat het nieuwe normenkader beschreven, waarin is aangesloten bij het HHM-normenkader. In het ondersteuningsplan van Oreon Advies van 23 december 2020 voor eiser staat een uitgebreide weergave van het heronderzoek en de uitkomsten daarvan. De adviseur van Oreon heeft op 17 november 2020 een huisbezoek bij eiser afgelegd. Deze heeft met hem gesproken. Daarbij zijn eisers beperkingen, zijn concrete zorgvraag, zijn woonsituatie en de inrichting van het huishouden in kaart gebracht. Het appartement van eiser heeft twee slaapkamers. Ook heeft de adviseur gekeken naar wat eiser zelf (“eigen kracht”) in het huishouden kan doen (boodschappen doen, maaltijden bereiden, afwassen, wasverzorging). Dit onderzoek voldoet aan het “stappenplan” uit de jurisprudentie van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
6.4
De adviseur van Oreon heeft vervolgens de normen van het HHM-rapport gebruikt. Uitgangspunt is daarbij de basismodule van 125 minuten per week voor hulp bij het huishouden (standaardmodule “Schoon en leefbaar huis”). Deze standaardmodule wordt voldoende geacht voor volledige overname van een gemiddeld huishouden. Daar bovenop zijn volgens deze normen voor eiser 20 minuten per week geïndiceerd: vijf minuten per week in verband met één extra kamer die niet structureel in gebruik is en 30 minuten per week voor overname van de regie (rekening houdend met een vermindering met 15 minuten per week in verband met de eigen mogelijkheden van eiser). Volgens dit ondersteuningsplan omvatte de indicatie voor eiser in totaal 145 minuten. Daarmee kan volgens verweerder als resultaat worden bereikt: een schoon en leefbaar huis en het hebben van schoon wasgoed, en is het doel: zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser een passende voorziening heeft gegeven. Zij vindt het nieuwe beleid van verweerder redelijk. De indicatie voldoet aan de eisen die de CRvB stelt, waaronder het “stappenplan” (zie onder 6.1 tot en met 6.3). Uit het ondersteuningsplan blijkt dat verweerder de hulpbehoefte van eiser voldoende concreet in kaart heeft gebracht. Hij heeft voldoende rekening gehouden met zijn beperkingen. Het HHM-rapport maakt het mogelijk om rekening te houden met bijzondere omstandigheden; denk aan een extra groot of bewerkelijk huis dat meer schoonmaakwerk nodig maakt. Daar moet verweerder dus ook in het geval van eiser naar kijken. Van zulke omstandigheden is echter niet gebleken. Eiser heeft verder gesteld dat verweerder zijn energetische beperking buiten beschouwing laat en dat het onvoldoende is dat verweerder erop wijst dat hij fysiek in staat is bepaalde taken te verrichten. Hij motiveert echter niet welke fysieke beperking verweerder over het hoofd heeft gezien.
6.6
In zijn brief van 7 juli 2022 heeft verweerder, onder verwijzing naar de video-opname, voldoende gemotiveerd waarom voor een “kamer niet in gebruik” vijf minuten extra volstaan. Volgens deze video is zo’n kamer een ruimte die je toch één keer per maand moet schoonmaken alsof het een kamer in gebruik is; die kun je niet helemaal overslaan. Vijf minuten per week extra is voldoende. Er is dan sprake van een hobbykamer, waarin bijvoorbeeld een computer staat. Een kamer is alleen in gebruik als die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer. Voor andere activiteiten is het voldoende om die kamer éénmaal per maand of één keer in de twee weken te stofzuigen en af te stoffen. Daarvoor is 20 minuten per maand voldoende. Dit kan anders zijn als er in die kamer een hobby wordt uitgeoefend die veel stof veroorzaakt. De rechtbank vindt dit een redelijke uitleg van het begrip “kamer niet in gebruik”. Eiser heeft geen concrete argumenten aangevoerd om daar anders over te denken.
6.7
Eiser heeft al met al onvoldoende gemotiveerd waarom de indicatie niet volstaat. Weliswaar heeft hij betoogd dat hij zonder voldoende hulp zijn huishouden niet kan doen, maar hij heeft die hulp wel en motiveert niet concreet waaróm die hulp niet voldoende is. Waarbij wel duidelijk is dat hij door de nieuwe indicatie minder uren hulp krijgt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol?
6. Tot slot is eiser van mening dat de wijziging van de indicatie in strijd is met artikel
van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), doordat sprake is van ontneming van eigendom, zonder dat een behoorlijke wettelijke grond grondslag aanwezig is. De wijziging is gebaseerd op een beleidswijziging, zodat volgens hem een wettelijke grondslag ontbreekt.
8. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 16 maart 2022 uitgelegd dat geen sprake is van schending van artikel 1 van het EP, omdat de inbreuk op de eigendom bij wet is voorzien en ook een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang (kostenbesparing).
9.1
De rechtbank overweegt het volgende. Onder “eigendom” als bedoeld in artikel
1 van het EP moeten niet alleen worden verstaan bestaande bezittingen, maar ook vermogensbestanddelen, met inbegrip van aanspraken, waarvan de betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. Als sprake is van “eigendom” en daarmee van ontneming van eigendom als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 van het EP, moet worden getoetst of is voldaan aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor die ontneming.
9.2
Daarbij moet eerst worden beoordeeld of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Vervolgens moet worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten slotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de gemeente heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last moet dragen.
9.3
Het klopt dat het besluit van 29 juli 2021 een inbreuk op het eigendomsrecht van eiser
betekent. Het aantal uren HH2 is immers verminderd en de looptijd van de vorige indicatie is ingekort. Het besluit is echter, anders dan eiser meent, niet alleen op de beleidswijziging gebaseerd, maar heeft ook een wettelijke grondslag: volgens artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 moet een college immers periodiek bezien of er aanleiding is een beslissing te heroverwegen. Verder kan een college op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 een beslissing herzien als er gewijzigd beleid is en de rechtszekerheid daarbij voldoende wordt gerespecteerd, bijvoorbeeld in de zin van een overgangsperiode (zie de uitspraak van de CRvB van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4115).
9.4
De conclusie van de rechtbank is dat deze inbreuk bij wet is voorzien, deugdelijk in gemeentelijk beleid is vastgelegd en een legitieme doelstelling in het algemeen belang heeft in de vorm van een kostenbesparing. Daarbij heeft verweerder een redelijke overgangstermijn gehanteerd en heeft hij eiser tijdig geïnformeerd. Die heeft zich kunnen voorbereiden op een gewijzigde situatie. Er is gelet op die overgangsperiode geen strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarom levert de herziening geen schending op van artikel
1. van het EP. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
10. De rechtbank zal het beroep ontvankelijk, maar ongegrond verklaren. Nu
verweerder eerst in beroep duidelijkheid heeft gegeven over het begrip “kamer niet in gebruik”, ziet zij aanleiding te bepalen dat hij het griffierecht aan eiser moet vergoeden en zal zij hem veroordelen in de proceskosten van € 759,00 (beroepschrift één punt, waarde per punt € 759,00, gewicht van de zaak: gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ontvankelijk, maar ongegrond;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,00 vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van L. Bergsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

In
artikel 2.3.9 van de Wmo 2015staat dat het college periodiek onderzoekt of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van Wmo 2015 te heroverwegen.
In
artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015staat dat het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 kan herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen.
In
artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)staat dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.