ECLI:NL:RBNNE:2022:1288

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
LEE 21/1092
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding voor zettingen na mijnbouwactiviteiten met betrekking tot de woning van eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 april 2022, in de zaak tussen het Instituut Mijnbouwschade Groningen als verweerder en eiseres, wordt de afwijzing van een schadevergoeding voor zettingen na mijnbouwactiviteiten behandeld. Eiseres, eigenaar van een woning, had een schadevergoeding van € 24.438,39 aangevraagd na schade aan haar woning, die zij toeschrijft aan mijnbouwactiviteiten. De rechtbank oordeelt dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, wat inhoudt dat schade aan gebouwen die redelijkerwijs kan worden toegeschreven aan bodembeweging door mijnbouw, wordt vermoed te zijn veroorzaakt door die mijnbouw. De rechtbank constateert dat de deskundigen niet met voldoende zekerheid hebben kunnen uitsluiten dat de schade door mijnbouwactiviteiten is ontstaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder voor zover het betreft schades 25 en 53, omdat het advies van deskundigen onvoldoende is betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen over deze schades, waarbij de herstelmethodieken en kosten opnieuw moeten worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Engels),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 22 november 2019 (het primaire besluit) heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister) aan eiseres op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen een schadevergoeding van in totaal € 23.465,35 inclusief rente toegekend wegens schade aan de woning op het perceel [adres] (het perceel).
Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen (TwG) in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen (Instituut). Op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet worden de besluiten die zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade aangemerkt als besluiten van het Instituut. Op grond van het vierde lid van artikel 21 neemt het Instituut de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden. De rechtbank duidt in deze uitspraak daarom zowel de minister als het Instituut als verweerder aan.
In het besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres in totaliteit een vergoeding krijgt van € 24,438,39 inclusief rente.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar zoon en haar gemachtigde en vergezeld door A.T. Van der Molen, werkzaam bij Van der Molen Bouwadvies en Bouwbegeleiding (Van der Molen). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens is N. Handgraaf, schade-expert van expertisebureau 10BE (Handgraaf), verschenen. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek op verzoek van partijen geschorst om
ing. H.J. Everts (Everts) onderzoek te laten doen naar schades 25 en 53.
Bij brief van 5 november 2021 heeft verweerder het onderzoeksrapport van Everts van
27 oktober 2021 ingediend.
Bij brief van 25 november 2021 heeft eiseres een reactie ingediend. Daarbij is onder meer een deskundigenbericht van ir. W.A.B. Meiborg (Meiborg) van 22 november 2021 gevoegd.
Bij brief van 6 december 2021 is door Everts een reactie op het deskundigenbericht van Meiborg gegeven.
Bij brief van 10 december 2021 is door Meiborg een reactie op de brief van Everts gegeven.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting vervolgens op 13 december 2021 voortgezet. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar zoon en haar gemachtigde en vergezeld door Meiborg en Van der Molen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Winterink. Tevens is Handgraaf verschenen.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen.
Op 14 december 2021 heeft eiseres nadere stukken ingediend en heeft verweerder een reactie ingediend.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij op een nadere zitting willen worden gehoord.
Bij mail van 28 januari 2022 heeft verweerder bericht op een nieuwe nadere zitting te willen worden gehoord.
Bij brief van 9 februari 2022 heeft de rechtbank verweerder verzocht om uiterlijk 10 maart 2022 in een schriftelijke reactie in te gaan op de door Meiborg geopperde mogelijkheid dat bij een of meerdere bevingen de belasting op (delen van) de fundering dermate groot is geweest dat deze verzakkingen kunnen hebben veroorzaakt.
Everts heeft op 10 maart 2022 een reactie gegeven op de door de rechtbank gestelde vraag.
Meiborg heeft op 18 maart 2022 een reactie op de door Everts gegeven toelichting gegeven.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting vervolgens op 11 april 2022 voortgezet. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar zoon en haar gemachtigde en vergezeld door Meiborg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Winterink en mr. S.C. Goldbohm. Tevens is Everts verschenen.

Overwegingen

Feiten en zaaksverloop
1. Bij de beoordeling van dit beroep slaat de rechtbank acht op het navolgende.
1.1.
Eiseres is sinds 1970 eigenaar van een in 1896 gebouwde woning op het perceel.
1.2.
Op 12 december 2013 is door N.S. van de Palm, bouwpatholoog bij Arcadis, onderzoek gedaan naar de causaliteit tussen verzakking van de woning en trillingen. Op
4 juni 2014 is door het Noordelijk Schade Taxatie Bureau BV gerapporteerd. Op
25 januari 2015 heeft Tandem Ontwerp & Ontwikkeling BV een contra-expertise opgeleverd. Op 16 september 2015 is door het Noordelijk Schade Taxatie Bureau BV opnieuw gerapporteerd. Eiseres is akkoord gegaan met een schadebedrag van € 10.941,06.
1.3.
Op 20 juni 2017 heeft eiseres bij het Centrum Veilig Wonen (het CVW) een melding gedaan van bevingsschade aan de woning. In het kader van de behandeling van die melding heeft G. Min (Min) op 22 februari 2018 een schadeopname verricht. De bevindingen zijn opgenomen in het opnameverslag van 12 maart 2018. Op blz. 10 is een plattegrond weergegeven, waaruit de hierna volgende indeling van het voorhuis blijkt.
Woonkamer
(met kruipruimte)
Hal
Entree
Slaapkamer 1 en 2
(met kelder)
1.4.
In maart 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij de behandeling van de melding heeft overgenomen van het CVW. Bij brief van 26 november 2018 is aan eiseres bericht dat de aanvraag van 20 juni 2017 wordt samengevoegd met een op 27 juni 2018 gedane aanvraag en dat op 28 november 2018 een opname zal plaatsvinden.
1.5.
Op 28 november 2018 heeft J. Bezuijen, werkzaam bij expertisebureau 10BE (Bezuijen), een schadeopname verricht. De bevindingen zijn vastgelegd in het adviesrapport van 25 april 2019. Daarbij is ingegaan op in de hal geconstateerde schades 25 en 53:
- schade 25: de verzakking van de vloer wordt veroorzaakt door veroudering van de fundering (blz. 31);
- schade 53: de verzakking van de gang wordt veroorzaakt door veroudering van de fundering (blz. 64).
1.6.
Op 31 mei 2019 heeft eiseres hierover een zienswijze ingediend. Daarbij is naar voren gebracht dat de vloer zeer scheefzakt en dat dit naar de mening van eiseres is verergerd door mijnbouw. Verder is er op gewezen dat de schades niet ophouden bij het zichtbare gedeelte en dat foto’s van de fundering onder de vloer niet zijn terug te vinden in het rapport.
1.7.
Op 24 juni 2019 is door verweerder het volgende aan de deskundige voorgelegd:
“De commissie is van mening dat het bewijsvermoeden voor schade 53 in het adviesrapport onvoldoende is weerlegd. De commissie begrijpt de motivering zo dat het oordeel is dat veroudering invloed heeft gehad op de samenhang van de constructie, maar dat uw oordeel niet uitsluit dat een andere schade-oorzaak (bijvoorbeeld bodembeweging) ook invloed heeft gehad. Om die reden verzoeken wij u toe te lichten of deze schade evident en aantoonbaar een andere, uitsluitende oorzaak heeft dan bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Daarbij verzoeken wij u, samen met aanvrager, om specifiek in te gaan op de vraag of bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten de schade kan hebben verergerd.”
1.8.
Op verweerders verzoek heeft T. Bertrand, werkzaam bij Archipunt Ingenieursbureau voor de gebouwde omgeving (Bertrand), op 30 september 2019 onderzoek gedaan naar de plaatselijke zakking van de vloer in het voorhuis.
De volgende bevindingen zijn vastgelegd in het onderzoeksverslag van 22 oktober 2019:
“Het opgaande werk onder de entree vertoont zowel in de voorgevel als onder de tussenwand schade. In de voorgevel is scheurvorming in het opgaande werk waargenomen. In de tussenwand is achteraf een gat gemaakt voor een doorvoer. (…) Het opgaande werk onder de vloer van de woonkamer vertoont geen gebreken. (…) Op basis van de waarnemingen en het onderzoek kan worden gesteld dat de woning ter plaatse van de hoek voorgevel met linkerzijgevel in z’n geheel lijkt te zakken c.q. kantelen. Dit lijkt mede veroorzaakt door het verschil in kruipruimte tussen de linker- en rechterzijde van het voorhuis. Aan de linkerzijde is een kruipruimte aanwezig, terwijl aan de rechterzijde een kelder is gesitueerd. Op basis van het schadebeeld is echter geen eenduidige verklaring te geven voor de zakking van de vloer.”
1.9.
Op 28 oktober 2019 heeft Bezuijen een herzien adviesrapport uitgebracht, waarin onder schades 25 en 53 is geconcludeerd dat de verzakking niet is gerelateerd aan mijnbouwactiviteiten. De verzakking is daarom niet opgenomen in de calculatie. Omdat mijnbouw kan hebben geleid tot verergering van scheurvorming in het metselwerk is deze schade wel opgenomen in de calculatie (€ 559,81).
1.10.
Op 22 november 2019 heeft verweerder het hiervoor onder ‘Procesverloop’ genoemde primaire besluit genomen.
Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij is door eiseres vermeld dat zij het niet eens is met de conclusies aangaande de verzakking (schade 25 en schade 53). Ter onderbouwing heeft eiseres een onderzoeksverslag van Van der Molen van 24 maart 2020 ingediend. Daarin is het volgende vermeld:
“Tijdens de inspectie is gebleken dat het linkerdeel van de woning is verzakt. Niet scheef gezakt maar bijna loodrecht naar beneden. (…) Gezien het feit dat er in de woning en bij de woningen rondom diverse schades zijn geconstateerd aan de hand van de aardbevingen is het niet uit te sluiten dat, het opnieuw zetten van de linkerzijde van het voorhuis, onder invloed van bevingen heeft plaatsgevonden.”
1.11.
Op 11 mei 2020 heeft eiseres een nadere onderbouwing van haar bezwaarschrift ingediend. Daarbij is betoogd dat er geen sprake is van een evident en aantoonbaar andere uitsluitende oorzaak. Eiseres heeft afgezien van het recht op gehoord te worden.
1.12.
Op verzoek van de Commissie Advisering Bezwaarschriften Schade door Mijnbouw (de bezwaaradviescommissie) heeft G. Haanstra, werkzaam bij expertisebureau 10BE (Haanstra), op 7 januari 2021 een addendum bezwaar uitgebracht. De vraag
“is er een andere uitsluitende oorzaak dan mijnbouw die evident en aantoonbaar tot schade heeft geleid”is als volgt beantwoord:
"de waargenomen schade (…) is naar aard en oorzaak gerelateerd aan (verschil)zakking, veroorzaakt door verschillen in belasting of funderingsdruk door de bebouwing. De fundering onder het voorhuis is verschillend. (…) Dit heeft verschil in zetting tot gevolg.”
1.13.
Op 20 januari 2021 heeft eiseres een reactie ingediend. Daarbij is, onder verwijzing naar een addendum van Van der Molen, naar voren gebracht dat herstel van de gescheurde stenen met pasta niet geschikt is.
1.14.
Bij advies van 1 februari 2021 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder geadviseerd om het bezwaarschrift gegrond te verklaren, aan eiseres een aanvullende schadevergoeding toe te kennen van € 765,08 (inclusief btw en te vermeerderen met de wettelijke rente) en het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren. In dat advies heeft de commissie (onder schades 25 en 53) ten aanzien van de verzakking de conclusies van Haanstra onderschreven en aangegeven dat zij geen aanleiding ziet om ter plaatse een bodemonderzoek te laten uitvoeren. Daarbij heeft de commissie in aanmerking genomen dat de maximale trillingssnelheid ter plaatse van de woning onder de 16 mm/s ligt. Verder heeft de commissie de uiteenzetting in het addendum van Haanstra gevolgd dat de scheurvorming in het metselwerk van de fundering als gevolg van trillingen in de bodem door mijnbouwactiviteiten kan zijn verergerd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van 1 februari 2021.
Standpunten van partijen
3. Eiseres voert – kort samengevat – met betrekking tot schades 25 en 53 aan dat de motivering onvoldoende is en verweerder moet achterhalen waardoor de zetting is veroorzaakt. Eiseres meent dat dat ten onrechte niet, althans onvoldoende, is gebeurd. In dit kader verwijst eiseres naar hetgeen door deze rechtbank is overwogen in de uitspraak van
29 juni 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2840. Voorts voert eiseres aan dat zij verweerders motivering over het herstel van stenen in de gevel en in de fundering door middel van injectie/verlijming (inzake schades 5, 6, 10, 25, 26, 53 en 67) betwist. Eiseres verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen.
3.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat het bewijsvermoeden ten aanzien van schades 25 en 53 op grond van de adviezen van Bezuijen en Haanstra is weerlegd. Geoordeeld is dat de verzakking van de vloer in de hal niet is ontstaan of verergerd door mijnbouwactiviteiten, maar dat de verergering van de scheurvorming in het metselwerk door mijnbouwactiviteiten niet kan worden uitgesloten. Volgens verweerder is voor de mogelijke zettingen een autonome oorzaak aanwezig.
Voorts heeft verweerder er op gewezen dat Handgraaf in zijn nadere advies van 17 augustus 2021 heeft geconcludeerd dat, mede gelet op de ter plaatse opgetreden berekende trillingssnelheden, redelijkerwijs uitgesloten is dat trillingen door aardbevingen van invloed zijn geweest op de ongelijke zetting. Over de herstelkosten heeft verweerder aangevoerd dat hij er, gelet op het gevalideerde calculatiemodel, van overtuigd is dat als de herstelmethodiek correct is vastgesteld, de bijbehorende herstelkosten zonder uitzondering voldoende zijn om de schade te kunnen herstellen.
Toetsingskader
4. De rechtbank slaat acht op het hierna volgende toetsingskader.
4.1.
Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het
Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
4.2.
In het op 16 december 2020 uitgebracht rapport
‘over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen’is door Ir. P.C. van Staalduinen en Everts (op blz. 1-2) als meest krachtige ontzenuwing van het bewijsvermoeden -bij zettingen- weergegeven:
- een onderzoek ter plaatse, waarbij wordt vastgesteld dat er zettingen zijn en waarbij de oorzaak voor het ontstaan van de zettingen wordt aangetoond;
- een onderzoek waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat de trillingen als gevolg van de opgetreden bevingen zo gering in sterkte zijn geweest, dat daardoor de zettingen niet kunnen zijn ontstaan of vergroot.
Verder is benadrukt dat in overeenstemming met het advies van het Panel van deskundigen van 22 januari 2019 in alle gevallen een oorzaak voor het ontstaan van de schade moet worden aangetoond. Dit geldt ook in geval de trillingssnelheid geringer is dan de in de notitie geformuleerde grenzen.
4.3.
Vorenstaande komt er op neer dat de door verweerder ingeschakelde deskundigen ook bij zettingen eerst toetsen of zij met een voldoende mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan, en zo ja, waardoor de schade dan wel is ontstaan.
4.4.
In het kader van de vergewisplicht toetst verweerder aan de hand van welke feiten de deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade is aan te wijzen. Verweerder acht het bewijsvermoeden pas weerlegd als de deskundige een hoge mate van zekerheid heeft over de oorzaak van de door hem aangewezen schade, wat aansluit bij de bedoelingen van het panel. Van de deskundige wordt niet gevergd dat hij met 100% zekerheid kan uitsluiten dat de schade is ontstaan en/of verergerd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. De rechtbank verwijst verder naar het toetsingskader zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374.
4.5.
Verweerder heeft meerdere deskundigen ingeschakeld bij de beoordeling van de door eiseres gestelde schade. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, waaronder de uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies worden uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1935).
Schades 5, 6, 10, 26 en 67
5. Eiseres heeft in beroep, onder verwijzing naar het advies van Van der Molen, naar voren gebracht dat de voorgestelde herstelmethode voor schades 5, 6, 10, 25, 26, 53 en 67 niet voldoet. De rechtbank zal hierna afzonderlijk schades 25 en 53 bespreken, daar het geschil over zettingen/verzakking aan deze schades is gekoppeld.
5.1.
Verweerder maakt bij de begroting van de schade gebruik van een calculatiemodel.
Bij uitspraak van 1 december 2021 is door de ABRvS geoordeeld dat verweerder het
calculatiemodel mag hanteren om de gemelde schades op uniforme wijze af te handelen. Aan de hand van de beroepsgronden moet worden beoordeeld of het calculatiemodel op juiste wijze is toegepast of dat er aanknopingspunten zijn voor twijfel en of er aanleiding is om van het calculatiemodel af te wijken (ECLI:NL:RVS:2021:2682, overwegingen 65-67).
5.2.
Met betrekking tot schades 5, 6, 10, 26 en 67 is in het verweerschrift, onder verwijzing naar het advies van Handgraaf, uiteengezet waarom er geen concreet aanknopingspunt wordt gezien op basis waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de herstelmethodiek en -kosten zoals geadviseerd door de door verweerder ingeschakelde deskundigen.
5.3.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen grond voor het oordeel dat het calculatiemodel met betrekking tot schades 5, 6, 10, 26 en 67 niet op juiste wijze is toegepast of dat er aanleiding is om van het calculatiemodel af te wijken. Het bestreden besluit kan in zoverre in stand blijven.
Schades 25 en 53 (verzakking)
6. De rechtbank ziet in het in beroep gevoerde betoog wel aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit met betrekking tot schades 25 en 53 te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) en overweegt daartoe het volgende.
6.1.
In het op 28 november 2018 opgestelde rapport heeft Bezuijen veroudering van de fundering aangewezen als oorzaak van de verzakking. Verweerder is blijkens de op 24 juni 2019 geformuleerde vraagstelling van mening dat met dat rapport het bewijsvermoeden niet kan worden weerlegd.
6.2.
Op verweerders verzoek heeft Bertrand op 30 september 2019 onderzoek gedaan naar de plaatselijke zakking van de vloer in het voorhuis. In zijn, door eiseres in de pleitnota van 13 september 2021 aangehaald, rapport is vervolgens geconcludeerd dat op basis van het schadebeeld geen eenduidige verklaring kan worden gegeven voor zakking van de vloer.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit advies van Bertrand onvoldoende betrokken bij de besluitvorming. Op de conclusie dat geen eenduidige verklaring kan worden gegeven is namelijk niet ingegaan door de daarna ingeschakelde deskundigen, door de bezwaaradviescommissie of door verweerder.
7. De rechtbank zal hierna onderzoeken of, zoals verweerder op de zitting van 11 april 2022 heeft betoogd, bij vernietiging van het bestreden besluit het geschil finaal kan worden beslecht met betrekking tot schades 25 en 53, omdat het bewijsvermoeden in ieder geval met de in beroep overgelegde rapportages is weerlegd.
8. Eiseres betoogt in het beroepschrift in dat kader terecht dat van belang is dat achterhaald wordt waardoor de zetting is veroorzaakt. Dit vloeit voort uit het hiervoor geschetste toetsingskader en de door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van
8.1.
Naar aanleiding van het verhandelde op de zitting van 13 september 2021 heeft verweerder Everts ingeschakeld om ter plaatse onderzoek te doen naar de oorzaak voor het ontstaan van de zettingen en te adviseren over hoe de schade hersteld zou moeten worden.
8.2.
Everts heeft op 27 oktober 2021 zijn rapportage opgeleverd. Afgaande op de maximaal berekende trillingssnelheid (12,42 mm/s tijdens de beving van Hellum op 30 september 2015) acht Everts de kans op het optreden van een verdichting van de aanwezige zandlagen onwaarschijnlijk. De grens van 16 mm/s uit de door Everts met Van Staalduinen geschreven notitie is volgens Everts hier van toepassing. De oorzaak van de zetting is door Everts gevonden in de draagkracht van de fundering. Hierover is door Everts in zijn rapportage het volgende overwogen:
“De fundering van de gevels bestaat uit gemetselde stroken, die (…) kunnen zakken indien (…) de draagkracht van de fundering te gering is. (….) Het is echter niet gebruikelijk om oude funderingen te toetsen aan de huidige normen. Om die reden is een berekening gemaakt met laag representatieve grondsterkte-parameters (overschrijdingskans 1%) en een verwachtingswaarde van de belasting van 25 kN/m (over of overschrijdingskans 50%). Ook dan voldoet de fundering (net) niet; vergelijk de berekende draagkracht van 24 kN/m met de belasting van 25 kN/m.”
8.3.
Door Meiborg is in een aanvullend deskundigenbericht van 10 december 2021 het volgende naar voren gebracht over de constateringen van Everts:
“Zijn berekening (…) toont aan dat de dat de draagkracht van de fundering net wel of niet onvoldoende is om zettingsvrij te kunnen zijn. Tijdens de bouw zal enige zetting zijn opgetreden maar dit is geen doorgaande zetting. (…) Het gaat hier om verzakkingen, die volgens de gegevens van [eiseres] pas in het jaar 2000 zichtbaar zijn geworden. Dit kan zijn veroorzaakt door de extra belasting op de fundering, die het gevolg is van de drukgolf van de aardbeving.”
8.4.
Die extra belasting op de fundering komt ook terug in het in beroep overgelegde deskundigenbericht van Meiborg van 1 december 2020. Hierin is het volgende naar voren gebracht:
“Als het gebouw vanaf een zeker moment belast wordt door trillingen van aardbevingen, wordt de fundering zeer kort tijdens het passeren van de aardbeving extra belast door horizontale belastingen.”
8.5.
Everts heeft op 16 december 2020, samen met Van Staalduinen, een reactie gegeven op dit deskundigenbericht. In deze reactie is het volgende vermeld over de belasting tijdens een beving (blz. 6-7):
“In het commentaar is terecht gesignaleerd dat de notitie niet expliciet ingaat op het aspect van de draagkracht of sterkte van de fundering. Daarvoor is echter een reden. (…) Het is gebruikelijk dat bij funderingen op staal de erop rustende belasting een factor 2 à 3 lager is dan de bezwijkwaarde (draagkracht) van de fundering.
(…)
Omdat de belasting tijdelijk toeneemt en de draagkracht gelijk blijft neemt wel de marge tussen belasting en draagvermogen (kortdurend) af, maar gegeven de in de regel aanwezige ruime marge tussen belasting en draagvermogen is dit in de praktijk niet relevant voor het ontstaan van additionele blijvende zettingen.”
8.6.
Bij brief van 9 februari 2022 is door de rechtbank het volgende verzoek bij verweerder neergelegd:
“Meiborg heeft naar voren gebracht dat de fundering net wel of net niet voldoende is om zettingsvrij te zijn en dat de verzakkingen kunnen zijn veroorzaakt door de extra belasting op de fundering, die het gevolg is van een aardbeving.
De rechtbank verzoekt u om in te gaan op de door Meiborg geopperde mogelijkheid dat bij een of meerdere bevingen de belasting op (delen van) de fundering dermate groot is geweest dat deze verzakkingen kunnen hebben veroorzaakt.”
8.7.
In een op 10 maart 2022 gegeven reactie heeft Everts in paragraaf 5 als conclusie vermeld geen enkele twijfel te hebben dat de zakkingsverschillen in het pand zijn ontstaan als gevolg van een ondeugdelijke funderingswijze van het pand en dat de zakkingsschade (vrijwel) geheel is ontstaan als gevolg van autonome zettingen. In paragraaf 3 heeft Everts de door Meiborg gemaakte analyse wel deels gevolgd. Zo is onder meer het volgende terug te lezen:
“Door de heer Meiborg is aangegeven dat tijdens een beving er extra drukken op de fundering ontstaan. NPR9998, die handelt over de effecten van bevingen, bevestigt dat. Immers, tijdens een beving beweegt niet alleen de grond, maar ook de zich op of in die grond bevindende bouwwerken.
Constructies kunnen daarbij sterker bewegen dan het aardoppervlak. Dat fenomeen wordt aangeduid met opslingeren, waardoor extra horizontale en verticale belastingen op de fundering kunnen worden uitgeoefend.
(…)
Naast de toename van verticale drukken kunnen ook horizontale belastingen een rol spelen. Deze kunnen een soortgelijk effect op het evenwicht van de grondverbetering hebben gehad als het zakken van de zandlaag naast de grondverbetering, met als grote verschil dat de bevingen een effect sorteren binnen enkele seconden.”
In paragraaf 4 heeft Everts het verloop van de verzakking in de tijd belicht. Geconcludeerd is onder meer:
“Gezien de zakkingsgevoeligheid van de fundering (…) is niet uit te sluiten dat de beving van 2015 heeft bijgedragen aan een tijdelijk versnelde zakking. (…) Het zakkingsverschil in de woonkamer en gang bedraagt ongeveer 60 mm.”
8.8.
Meiborg heeft op 18 maart 2022 onder meer de volgende reactie gegeven op hetgeen Everts in paragraaf 3 van zijn reactie heeft geconstateerd:
“Hiermee bevestigt de heer Everts dus, dat het mogelijk is dat de extra belasting op de fundering de verzakkingen kan hebben veroorzaakt. Eerder wees ik er op dat door de drukgolven van een aardbeving, zowel de verticale belasting op de fundering tijdelijk toeneemt, en het draagvermogen van de fundering tijdelijk afneemt, waardoor er verzakkingen in het gebouw in zeer korte tijd kunnen ontstaan. Zeker in deze situatie waar de blijvende belasting door het gewicht van het gebouw op de ondergrond ongeveer gelijk is aan het draagvermogen van de fundering, zoals ook eerder berekend door de heer Everts. Nadat de aardbeving is gepasseerd herstelt het draagvermogen zich weer onmiddellijk en is de extra verticale belasting op de fundering ook weer verdwenen en komt de verzakking ook direct tot stilstand, maar de veroorzaakte zetting blijft en is er dus blijvende schade, bestaand uit verzakkingen, scheefstanden, verschilzettingen en scheuren.
(…)
Naar mijn oordeel is dit de oorzaak van de verzakkingen en verzakkingsschades (verschilzettingen, scheefstanden en scheuren) tot gevolg, die zich vanaf 2000 zijn gaan manifesteren en nog verder zijn verergerd in de jaren erna.”
In reactie op de conclusie van Everts in paragraaf 4 van zijn reactie heeft Meiborg aangegeven:
“Het is heel goed mogelijk dat meerdere aardbevingen in de periode tussen 2000 en 2022 cumulatieve verzakkingen en dus ook verschilzettingen in de orde van grootte van 60 mm hebben kunnen veroorzaken.”
9. De rechtbank overweegt dat het bewijsvermoeden -op basis van het toetsingskader- alleen kan worden weerlegd als de door verweerder ingeschakelde deskundigen met een voldoende mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de zettingen door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten zijn ontstaan, en zo ja, waardoor de zettingen dan wel zijn ontstaan. Dit vloeit voort uit de uitspraak van deze rechtbank van 10 december 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5492.
9.1.
De beving van Hellum heeft op 30 september 2015 geleid tot een maximaal berekende trillingssnelheid van 12,42 m/s met een overschrijdingskans van 1%.
9.2.
In de notitie van Van Staalduinen en Everts van 16 december 2020 is geconcludeerd dat voor een trillingssnelheid tussen 10 en 16 mm/s bij een ondergrond op zandlagen mag worden volstaan met een onderzoek naar een andere oorzaak dan de trillingen door bevingen (blz. 3). De in die notitie gedane premisse dat bij funderingen op staal de erop rustende belasting een factor 2 à 3 lager is dan de bezwijkwaarde (draagkracht) van de fundering doet zich hier echter niet voor. In de door Everts (op 27 oktober 2021) en Meiborg (op 10 december 2021) opgestelde rapportages is namelijk geconcludeerd dat de fundering van de woning van eiseres net wel / net niet voldoet.
9.3.
Naar aanleiding van de op 9 februari 2022 door de rechtbank gestelde vraag -die voortvloeit uit de door Meiborg opgeleverde deskundigenrapportages- zijn Everts (op
10 maart 2022) en Meiborg (op 18 maart 2022) ingegaan op de extra belasting op deze fundering tijdens een beving. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de uitgebrachte, en hiervoor aangehaalde, rapportages niet met de vereiste mate van zekerheid worden uitgesloten dat ook trillingen lager dan 16 mm/s een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de (verergering van de) geconstateerde verzakking.
9.4.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het bewijsvermoeden in het onderhavige geval niet is weerlegd.
9.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder de gelegenheid te bieden nader bewijs te leveren ter onderbouwing van de stelling dat het bewijsvermoeden wel kan worden weerlegd. De rechtbank stelt vast dat in dit dossier ruim vier jaar zijn verstreken na de eerste schadeopname en dat verweerder in aanloop naar de eerste zitting vijf deskundigen heeft geconsulteerd. Naar aanleiding van het verhandelde op de zitting van 13 september 2021 heeft verweerder een zesde deskundige, Everts, verzocht nader te rapporteren. Everts heeft in de beroepsprocedure op respectievelijk 27 oktober 2021, 6 december 2021 en 10 maart 2022 gerapporteerd en is in die laatste rapportage ingegaan op een vraag die rechtbank op de zitting van 13 december 2021 en op 9 februari 2022 per brief aan verweerder heeft gesteld. Verweerder is daarmee voldoende gelegenheid geboden om het bewijsvermoeden te weerleggen.
9.6.
Vorenstaande betekent dat verweerder, zoals door de gemachtigde van eiseres op de zitting van 11 april 2022 ook is bepleit, moet overgaan tot het vaststellen van herstelmethodieken. Vervolgens dienen de herstelkosten te worden begroot en dient verweerder te beslissen over de hoogte van de toe te kennen aanvullende vergoeding.
10. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Proceskosten en griffierecht
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van
13 september 2021, 0,5 punt voor de nadere zitting van 13 december 2021 en 0,5 punt voor de nadere zitting van 11 april 2022; met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
11.1.
Eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van reis- en verletkosten van haar zoon. Voor het vergoeden van reis- en verletkosten die de zoon van eiseres heeft gemaakt is in het Bpb geen specifieke regeling opgenomen, temeer nu die zoon geen beroepsmatige rechtsbijstandverlener is en geen partij in deze beroepsprocedure is. Nu eiseres tevens is vertegenwoordigd door haar gemachtigde als beroepsmatige rechtsbijstandverlener bestaat ook geen grond voor vergoeding (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 september 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:AL0933).
11.2.
Ten slotte heeft eiseres de kosten van het inroepen van de deskundigen Meiborg en Van der Molen als proceskosten opgegeven. Deze kosten komen in dit geval (gedeeltelijk) voor vergoeding in aanmerking (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4351).
Voor Van der Molen geldt dat de gedeclareerde kosten voor het bijwonen van de zitting op 13 september 2021 voor vergoeding in aanmerking komt (2,5 uur x € 95,-). Dit is een bedrag van € 237,50. De rechtbank ziet geen grond om kosten voor inzet van Van der Molen te vergoeden die na 13 september 2021 zijn gemaakt, nu eiseres Meiborg heeft ingeschakeld voor het opstellen van een reactie op de door Everts opgeleverde rapporten.
Door Meiborg is een factuur overgelegd voor het opstellen van het deskundigenbericht van 22 november 2021 (18 uren). Een uurtarief is niet genoemd. Wel is de rechtbank een eerder opgevoerd uurtarief van € 95,- bekend (ECLI:NL:RBNNE:2021:5492). De rechtbank zal daarbij aansluiten. De opgevoerde tien declarabele uren voor het opstellen van het deskundigenbericht op 18 maart 2022 komen ook voor vergoeding voor dit uurtarief in aanmerking. De kosten voor het bijwonen van de zitting van 13 december 2021 (1 uur ad
€ 95,-) en 11 april 2022 (1 uur ad € 95,-) komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Dit komt neer op 30 uren ad € 95,- (€ 2.850,-). De bedragen voor de deskundigen (€ 2.850,- voor Meiborg en € 237,50 voor Van der Molen) dienen te worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting (€ 648,38). Met betrekking tot de door Meiborg gevraagde reiskosten voor de zitting van 13 december 2021 (440 kilometer) overweegt de rechtbank dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen op basis van het openbaar vervoer, tweede klas, Woerden – Groningen en terug. Deze kosten begroot de rechtbank in totaal op € 59,54. De rechtbank acht het redelijk deze kosten ook voor de zitting van 11 april 2022 toe te kennen. In totaal gaat het daarmee om een bedrag van € 3.854,96.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover is beslist over schades 25 en 53;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen over schades 25 en 53 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal
€ 6.131,96.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.