Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres
Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder
Procesverloop
ing. H.J. Everts (Everts) onderzoek te laten doen naar schades 25 en 53.
27 oktober 2021 ingediend.
Overwegingen
4 juni 2014 is door het Noordelijk Schade Taxatie Bureau BV gerapporteerd. Op
25 januari 2015 heeft Tandem Ontwerp & Ontwikkeling BV een contra-expertise opgeleverd. Op 16 september 2015 is door het Noordelijk Schade Taxatie Bureau BV opnieuw gerapporteerd. Eiseres is akkoord gegaan met een schadebedrag van € 10.941,06.
- schade 25: de verzakking van de vloer wordt veroorzaakt door veroudering van de fundering (blz. 31);
Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij is door eiseres vermeld dat zij het niet eens is met de conclusies aangaande de verzakking (schade 25 en schade 53). Ter onderbouwing heeft eiseres een onderzoeksverslag van Van der Molen van 24 maart 2020 ingediend. Daarin is het volgende vermeld:
“is er een andere uitsluitende oorzaak dan mijnbouw die evident en aantoonbaar tot schade heeft geleid”is als volgt beantwoord:
"de waargenomen schade (…) is naar aard en oorzaak gerelateerd aan (verschil)zakking, veroorzaakt door verschillen in belasting of funderingsdruk door de bebouwing. De fundering onder het voorhuis is verschillend. (…) Dit heeft verschil in zetting tot gevolg.”
29 juni 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2840. Voorts voert eiseres aan dat zij verweerders motivering over het herstel van stenen in de gevel en in de fundering door middel van injectie/verlijming (inzake schades 5, 6, 10, 25, 26, 53 en 67) betwist. Eiseres verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen.
Voorts heeft verweerder er op gewezen dat Handgraaf in zijn nadere advies van 17 augustus 2021 heeft geconcludeerd dat, mede gelet op de ter plaatse opgetreden berekende trillingssnelheden, redelijkerwijs uitgesloten is dat trillingen door aardbevingen van invloed zijn geweest op de ongelijke zetting. Over de herstelkosten heeft verweerder aangevoerd dat hij er, gelet op het gevalideerde calculatiemodel, van overtuigd is dat als de herstelmethodiek correct is vastgesteld, de bijbehorende herstelkosten zonder uitzondering voldoende zijn om de schade te kunnen herstellen.
‘over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen’is door Ir. P.C. van Staalduinen en Everts (op blz. 1-2) als meest krachtige ontzenuwing van het bewijsvermoeden -bij zettingen- weergegeven:
(…)
Omdat de belasting tijdelijk toeneemt en de draagkracht gelijk blijft neemt wel de marge tussen belasting en draagvermogen (kortdurend) af, maar gegeven de in de regel aanwezige ruime marge tussen belasting en draagvermogen is dit in de praktijk niet relevant voor het ontstaan van additionele blijvende zettingen.”
Naar mijn oordeel is dit de oorzaak van de verzakkingen en verzakkingsschades (verschilzettingen, scheefstanden en scheuren) tot gevolg, die zich vanaf 2000 zijn gaan manifesteren en nog verder zijn verergerd in de jaren erna.”
10 maart 2022) en Meiborg (op 18 maart 2022) ingegaan op de extra belasting op deze fundering tijdens een beving. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de uitgebrachte, en hiervoor aangehaalde, rapportages niet met de vereiste mate van zekerheid worden uitgesloten dat ook trillingen lager dan 16 mm/s een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de (verergering van de) geconstateerde verzakking.
13 september 2021, 0,5 punt voor de nadere zitting van 13 december 2021 en 0,5 punt voor de nadere zitting van 11 april 2022; met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
€ 95,-) en 11 april 2022 (1 uur ad € 95,-) komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Dit komt neer op 30 uren ad € 95,- (€ 2.850,-). De bedragen voor de deskundigen (€ 2.850,- voor Meiborg en € 237,50 voor Van der Molen) dienen te worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting (€ 648,38). Met betrekking tot de door Meiborg gevraagde reiskosten voor de zitting van 13 december 2021 (440 kilometer) overweegt de rechtbank dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen op basis van het openbaar vervoer, tweede klas, Woerden – Groningen en terug. Deze kosten begroot de rechtbank in totaal op € 59,54. De rechtbank acht het redelijk deze kosten ook voor de zitting van 11 april 2022 toe te kennen. In totaal gaat het daarmee om een bedrag van € 3.854,96.
Beslissing
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier.