ECLI:NL:RBNNE:2020:1935
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke beoordeling van schadevergoeding door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen
Op 18 mei 2020 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een schadevergoeding voor mijnbouwschade in Groningen. Eiser had schadevergoeding aangevraagd voor schade aan zijn woning, die hij toeschreef aan gaswinning in het Groningenveld. De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) had eerder een verzoek van eiser afgewezen, maar in een later besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij een schadevergoeding van € 6.413,43 werd toegekend. Eiser was het niet eens met de hoogte van de schadevergoeding en de wijze van herstel, en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft beoordeeld of de besluiten van de TCMG als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de TCMG publiekrechtelijke besluiten zijn, omdat ze zijn gebaseerd op een beleidsregel die de minister van Economische Zaken en Klimaat heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vervolgens het bewijsvermoeden ex artikel 6:177a BW beoordeeld, dat van toepassing is op schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank concludeerde dat de TCMG het bewijsvermoeden correct had toegepast en dat de deskundige Lubbers voldoende aannemelijk had gemaakt dat dertien van de door eiser geclaimde schades niet het gevolg waren van mijnbouwactiviteiten.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de schadevergoeding betrof, en heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 6.672,74, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de rechtsbescherming van burgers tegen besluiten van bestuursorganen, waarbij de rechtbank de belangen van eiser en de toepassing van het bewijsvermoeden zorgvuldig heeft afgewogen.