ECLI:NL:RVS:2019:4250

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
201900687/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig na identiteitsonderzoek door de RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 11 december 2018 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant, eigenaar van een Range Rover, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de RDW van 31 juli 2017, waarin de tenaamstelling van zijn voertuig met het kenteken vervallen werd verklaard. Dit besluit was gebaseerd op een identiteitsonderzoek dat door het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) was uitgevoerd, waaruit bleek dat de identiteit van het voertuig niet kon worden vastgesteld. De RDW had geconstateerd dat er afwijkingen waren tussen het voertuig en de gegevens op het kentekenbewijs, wat aanleiding gaf tot het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de RDW op goede gronden had gehandeld en dat de appellant niet kon aantonen dat het voertuig in dezelfde staat verkeerde als bij de afgifte van het kentekenbewijs. In hoger beroep betoogde de appellant dat de RDW in strijd had gehandeld met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel en dat er geen reden was voor het identiteitsonderzoek. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de RDW terecht de tenaamstelling had vervallen verklaard. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de RDW in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken, en dat het kentekenbewijs zijn geldigheid had verloren. De uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201900687/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2018 in zaak nr. 18/2107 in het geding tussen:
[appellant]
en
directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig met het kenteken [...] met ingang van die datum vervallen verklaard.
Bij besluit van 6 februari 2018 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2019, waar [appellant] en de RDW, vertegenwoordigd door mr. B. Weenink, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] is eigenaar van een Range Rover met kenteken [...] met datum tenaamstelling 10 mei 2010 en datum eerste toelating (hierna: DET) 2 januari 1975. Het kenteken is op 10 mei 2010 afgegeven voor een aan de RDW in het kader van herregistratie vanuit Engeland aangeboden voertuig. Voor dit voertuig is het voertuigidentificatienummer (hierna: het VIN) […] vastgesteld. Naast dit VIN is in het kentekenbewijs ook vastgelegd dat de brandstof benzine is, de motor een inhoud van 3582 cm3 heeft met een vermogen van 120 Kw en de carrosserie van het voertuig grijs is. Naar aanleiding van een verzoek aan de RDW om de kleur aan te passen van grijs naar zwart, is het kentekenbewijs op dit punt aangepast. Op 1 juni 2012 is de inbouw van LPG door de RDW goedgekeurd.
2.    Op 7 april 2017 is [appellant] als bestuurder van het voertuig met kenteken [...] (hierna: het voertuig) bij een algemene verkeerscontrole op de Amsterdamseweg te Uithoorn staandegehouden. Reden was dat er afwijkingen zijn geconstateerd tussen het voertuig en de gegevens op het kentekenbewijs. Zo is in het voertuig een 3900 cc motor gemonteerd waarvan de aandrijflijn niet overeenkomt met de DET op het kentekenbewijs. Tevens is de carrosserie een 4-deurs uitvoering die ten tijde van de DET nog niet bestond. Verder is het voertuig linksgestuurd terwijl het voertuig uit Engeland is geïmporteerd.
Omdat deze bevindingen aanleiding hebben gegeven voor twijfel aan de identiteit van het voertuig, is [appellant] gelast het voertuig aan te bieden aan de RDW. De RDW heeft vervolgens het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: het LIV) verzocht een identiteitsonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017.
3.    Van het door het door een deskundige van het LIV uitgevoerd identiteitsonderzoek is een rapport opgemaakt. In dit rapport van 20 juli 2017, verbeterd bij rapport van 31 januari 2018 is het volgende vermeld:
"Bij dit type personenauto hoort het voertuigidentificatienummer rechts tegen de chassisbalk voor de vooras zijn aangebracht. Hier werd het volgende nummer aangetroffen: […]. Dit behoort echter niet bij dit chassis. Na het verwijderen van een laag op bitumen gelijkend materiaal werden lassporen aangetroffen. Er is namelijk een stukje chassisbalk ingelast, met daarin het aangetroffen nummer. De identiteit van het chassis kon niet worden vastgesteld. Desgevraagd deelde de fabrikant mede, dat het voornoemde nummer, oorspronkelijk werd geplaatst in een personenauto merk Landrover, type Range Rover right hand drive, productie 10 december 1974. Dit type Range Rovers had een tweedeurs carrosserie. De gemonteerde carrosserie is een vierdeursmodel, geproduceerd in 1991, de identificatiemogelijkheden zijn verwijderd. De identiteit van de carrosserie kon niet worden vastgesteld. Het aangetroffen motornummer luidt: […]. Dit nummer is door de fabrikant aangebracht. (…) Desgevraagd deelde de fabrikant mede dat de motor, voorzien van het voornoemde nummer, oorspronkelijk werd geplaatst in een personenauto merk Landrover, type Range Rover, productie 12 september 1991, voorzien van het volgende voertuigidentificatienummer […]."
Besluitvorming
4.    Bij besluit van 31 juli 2017, gehandhaafd bij besluit van 6 februari 2018, heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig vervallen verklaard op grond van artikel 40b, vierde lid, onder a, van het Kentekenreglement. Hieraan heeft de RDW ten grondslag gelegd de uitkomst van het door de deskundige van het LIV op 17 mei 2017 uitgevoerd identiteitsonderzoek, neergelegd in het rapport van 20 juli 2017, verbeterd bij rapport van 31 januari 2018. Uit dat onderzoek is volgens de RDW gebleken dat niet kan worden vastgesteld dat het VIN dat op het kentekenbewijs voor kenteken [...] staat bij het onderzochte voertuig hoort.
Uitspraak van de rechtbank
5.    De rechtbank heeft op het door [appellant] ingestelde beroep geoordeeld dat de RDW op goede gronden is overgegaan tot het ongeldig verklaren van het kentekenbewijs en het vervallen verklaren van de tenaamstelling van het voertuig. Volgens de rechtbank heeft de RDW in de bevindingen tijdens de verkeerscontrole aanleiding mogen zien een nader identiteitsonderzoek naar het voertuig te gelasten. Dat ten tijde van de import geen bevoegdheid bestond voor een vergaande keuring, laat volgens de rechtbank onverlet dat een geïmporteerd voertuig op een later moment aan controle mag worden onderworpen indien daartoe een rechtsgeldige aanleiding bestaat. Dat eerdere keuringen en administratieve wijzigingen met betrekking tot het voertuig niet hebben geleid tot nader onderzoek naar de identiteit van het voertuig kan een beroep op het vertrouwensbeginsel niet rechtvaardigen nu het daarbij niet gaat om vaststelling van de identiteit van het voertuig. Tijdsverloop waardoor het moeilijker is aan te tonen welke kenmerken en dus identiteit het voertuig had tijdens import danwel de onmogelijkheid om nieuwe, ongebruikte onderdelen voor het voertuig aan te schaffen maken volgens de rechtbank evenmin dat de RDW de bevoegdheid om een identiteitscontrole te verrichten niet mag aanwenden. De rechtbank volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat de RDW in strijd heeft gehandeld met Richtlijn 1999/37 van de Raad van 29 april 1999 inzake kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB 1999 L 138; hierna: Richtlijn 1999/37/EG). Dat de RDW zich in 2010 bij de invoer van het voertuig en afgifte van het Nederlandse kenteken diende te beperken tot eenvoudige administratieve formaliteiten, laat volgens de rechtbank onverlet dat [appellant] een ingevoerd voertuig heeft gekocht van meer dan veertig jaar oud en zich voordat het kenteken op zijn naam werd gesteld op de hoogte had kunnen stellen van afwijkingen tussen de gegevens op het kentekenbewijs en het voertuig. Naar het oordeel van de rechtbank is het deskundigenrapport van LIV waarop de RDW zich heeft gebaseerd zorgvuldig tot stand gekomen en ook inzichtelijk en concludent. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid van het deskundigenrapport.
Hoger beroep
6.    [appellant] betoogt dat de RDW door het met terugwerkende kracht vervallen verklaren van zijn eerder afgegeven kentekenbewijs in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel. Bovendien heeft de RDW misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid. Volgens [appellant] is op oneigenlijke gronden overgegaan tot onderzoek van het voertuig nu uit niets blijkt dat het voertuig in een andere staat verkeerde dan bij afgifte van het kentekenbewijs. Het voertuig is steeds goedgekeurd in het kader van de Algemene Periodieke Keuring (hierna: APK). Tevens is contra legem en in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) een strafrechtelijk onderzoek gestart zonder dat een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht bestaat. Daarnaast is hij in strijd met artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven.
[appellant] voert verder aan dat de RDW ten opzichte van de gehanteerde criteria voor identificatie ten tijde van de invoer van het voertuig, bij de identiteitscontrole aanvullende criteria heeft toepast ter identificatie. Door na invoer alsnog een uitgebreide identiteitscontrole te verrichten, handelt de RDW volgens [appellant] in strijd met Richtlijn 1999/37/EG.
Volgens [appellant] heeft de RDW niet onderbouwd waarom het aangetroffen VIN niet bij het chassis van de auto hoort. De RDW heeft evenmin gemotiveerd hoe is vastgesteld dat de carrosserie zou horen bij een vierdeursmodel uit 1991. Dat identificatiemogelijkheden zouden zijn verwijderd en het voertuig is overgespoten moet volgens [appellant] in verband worden gebracht met de leeftijd van het voertuig van meer dan 42 jaar oud. Van hem kan niet worden verlangd dat hij met terugwerkende kracht aantoont dat er mogelijk ooit reparaties zijn uitgevoerd aan het voertuig in een ander land en onder andere vigerende wettelijke regels.
Wettelijk kader
7.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Terugwerkende kracht
8.    Anders dan [appellant] betoogt is de tenaamstelling van het voertuig niet met terugwerkende kracht vervallen verklaard. Het besluit is op 31 juli 2017 tot stand gekomen en met ingang van die datum is de tenaamstelling vervallen verklaard. Dat [appellant] het besluit pas op 3 augustus 2017 heeft ontvangen, maakt dit niet anders. Op grond van artikel 3:40 van de Awb is bekendmaking een voorwaarde voor de inwerkingtreding van een besluit, nadat het tot stand is gekomen.
Het betoog faalt.
Misbruik van bevoegdheid
9.    [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de RDW op oneigenlijke gronden een identiteitsonderzoek heeft gelast. Van handelen in strijd met artikel 3:3 van de Awb in welk geval de RDW de uitkomst van het identiteitsonderzoek niet aan de in geding zijnde besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, is geen sprake. Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) dient een motorrijtuig overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die over het voertuig in het kentekenregister zijn opgenomen. Bij een algemene verkeerscontrole zijn afwijkingen geconstateerd tussen het voertuig en de gegevens op het kentekenbewijs. Gelet hierop bestond voldoende grond voor gerede twijfel over de juistheid van gegevens uit het kentekenregister dat betrekking heeft op het voertuig van [appellant]. Dat het voertuig beschikte over een geldige APK-keuringsrapport doet hieraan niet af. Zoals de RDW heeft toegelicht, is de APK een technische controle van de materiële toestand van het voertuig. Deze keuring ziet niet op de vaststelling van de identiteit van het voertuig. De RDW heeft gebruik gemaakt van zijn bestuursrechtelijke bevoegdheid om nader onderzoek in te stellen als bedoeld in artikel 45a, tweede lid, van de Wvw 1994. De vervallenverklaring van de tenaamstelling van het voertuig heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek. Dit staat los van een eventueel strafrechtelijk onderzoek en een strafrechtelijke procedure. De door [appellant] aangehaalde strafrechtelijke bepalingen missen in dit geval dan ook toepassing. Aan het daarmee verband houdende beroep op artikel 6 van het EVRM wordt niet toegekomen.
Het betoog faalt.
Zienswijze
10.    Nu het besluit van 31 juli 2017 berust op gegevens die uit het onderzoek van 17 mei 2017 naar voren zijn gekomen en niet is gebleken dat de RDW [appellant] in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze op het voorgenomen besluit tot vervallenverklaring van de tenaamstelling van het voertuig naar voren te brengen, heeft de RDW gehandeld in strijd met artikel 4:8 van de Awb. [appellant] is hierdoor evenwel niet in zijn belangen geschaad, nu hem in bezwaar voldoende gelegenheid is geboden alsnog zijn standpunt uiteen te zetten.
Het betoog faalt.
Richtlijn 1999/37/EG
11.    Het betoog van [appellant] dat Richtlijn 1999/37/EG in de weg stond aan het onderzoek van de RDW slaagt niet. Deze richtlijn heeft betrekking op de harmonisatie van de inhoud en vormgeving van kentekenbewijzen om het gemakkelijker te maken om voertuigen die in een andere Lidstaat waren ingeschreven opnieuw in het verkeer te brengen. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. De Richtlijn staat er niet aan in de weg dat een voertuig dat eerder afkomstig was uit een andere Lidstaat en vervolgens te naam is gesteld en is ingeschreven in het kentekenregister, nadat het hier in het verkeer is gebracht aan een identiteitscontrole mag worden onderworpen als daartoe een rechtsgeldige aanleiding bestaat. In dat kader mag de RDW de maatstaven hanteren zoals neergelegd in de wet- en regelgeving. Dat andere Europese landen het vaststellen van de identiteit van het voertuig anders hebben geregeld, wat daarvan ook zij, doet hieraan niet af, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Identiteitsonderzoek
11.1.    Anders dan [appellant] heeft betoogd is niet doorslaggevend dat het voertuig in 2010 in orde is gevonden bij het eerste onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van een Nederlands kentekenbewijs. Niet uitgesloten is dat op een later moment twijfel kan ontstaan over de identiteit van het voertuig en, indien de identiteit vervolgens niet kan worden vastgesteld, ook dan de conclusie wordt getrokken dat het afgegeven kentekenbewijs niet meer bij het voertuig hoort. Daargelaten wordt of het voertuig dat in 2010 ter onderzoek is aangeboden hetzelfde is als het voertuig dat op 17 mei 2017 is onderzocht of dat daaraan in de tussentijd wijzigingen zijn aangebracht die niet aan de RDW zijn gemeld terwijl dat wel had moeten gebeuren. Nu ligt de vraag voor of het voertuig op 17 mei 2017 te identificeren was. Het gaat daarmee om de toestand van het voertuig ten tijde van dit onderzoek. Vergelijk overweging 3.1 van de uitspraak van de Afdeling van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4760.
11.2.    In dit geval gaat het om een voertuig met een volledig dragend chassis waarvan de hoofdonderdelen ingevolge artikel 1, van Bijlage 1 behorend bij artikel 2.1 van de Regeling voertuigen bestaan uit een chassis, aandrijflijn en carrosserie. Ingevolge artikel 5 van Bijlage 1 van de Regeling voertuigen geschiedt de vaststelling van het VIN aan de hand van het in het voertuig ingeslagen VIN of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het VIN kan worden herleid. Indien één of meer hoofdonderdelen niet te identificeren zijn, wordt geen VIN vastgesteld. Voor samengestelde voertuigen zijn de technische eisen waar het voertuig aan moet voldoen afhankelijk van de DET. Bij het eerste onderzoek ten behoeve het verkrijgen van een Nederlands kentekenbewijs wordt vastgesteld of er een wijziging in de constructie heeft plaatsgevonden. Na goedkeuring van het voertuig past de RDW de gegevens in het kentekenregister en op het kentekenbewijs aan.
11.3.    Het kentekenbewijs voor kenteken [...] is op 10 mei 2010 afgegeven voor een in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd voertuig met indertijd het kenteken [...]. De gegevens van dit voertuig zijn destijds opgenomen in het kentekenregister. Daaruit blijkt dat voor dit voertuig het VIN [...] is vastgesteld, de motorinhoud 3528cc bedraagt en het motornummer [...] is. Aan de hand van het VIN heeft de RDW vastgesteld dat de DET van het voertuig 2 januari 1975 is en rechtsgestuurd is.
11.4.    Uit het onderzoek van de deskundige van het LIV van 15 mei 2017 volgt dat het VIN [...] is aangetroffen op een ingelast stukje chassisbalk dat niet bij het chassis hoort. De identiteit van het chassis kon niet worden vastgesteld. Ook de identiteit van de carrosserie kon bij het onderzoek niet worden vastgesteld. Voorts passen de gegevens van de motor niet bij een voertuig met een DET uit 1975 en zijn de gegevens daarvan niet in overeenstemming met het kentekenregister. De deskundige van het LIV heeft nader toegelicht dat hij aan het voertuig geen onderdelen heeft aangetroffen die overeenkomen met de DET van 1975.
11.5.    Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56) mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
11.6.    In de bezwaarfase zijn door de RDW aan [appellant] stukken toegezonden waaronder een afschrift van het deskundigenrapport van 20 juli 2017 dat aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd. [appellant] is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. [appellant] heeft onder meer gesteld dat hij geen inzage heeft gekregen in de onderliggende stukken van het rapport en dat hij ter verkrijging van die stukken een verzoek heeft gedaan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) om de verzochte informatie openbaar te maken. Het gaat hem om een afschrift van alle bevindingen en (persoonlijke) aantekeningen omtrent de rapportage en correspondentie met de RDW en derden, zoals het LIV, politie en de fabrikant. Bij de RDW is van een ingediend Wob-verzoek niets bekend en ook anderszins is daarvan niet gebleken. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] zonder de door hem vermelde achterliggende stukken geen effectieve mogelijkheid heeft gehad de bevindingen in het deskundigenrapport te betwisten. Zoals hiervoor onder 9. is overwogen, is voldoende duidelijk wat de aanleiding is geweest voor het onderzoek door de deskundige van het LIV. Uit het deskundigenrapport blijkt door wie en in welke hoedanigheid het onderzoek is verricht. Dat daarbij geen informatie is verstrekt over het opleidingsniveau van de deskundige, levert nog geen grond op voor het oordeel dat het rapport niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen nu voldoende is dat de RDW zich ervan heeft vergewist dat het is opgesteld door een deskundige van het LIV en geen aanleiding bestaat voor twijfel aan diens deskundigheid. Informatie over een mogelijke aangifte vanwege voertuigfraude, de betrokken opsporingsambtenaren en officier van justitie is, gelet op de omvang van het geschil, niet relevant voor de beoordeling van het aan de orde zijnde besluit. In het besluit op bezwaar van 6 februari 2018 heeft de RDW toegelicht hoe de identiteit van een voertuig wordt vastgesteld en hoe het onderzoek daarnaar wordt gedaan. In het deskundigenrapport is ook uiteengezet hoe het onderzoek is verricht op grond waarvan bepaalde conclusies zijn getrokken. Ook blijkt daaruit wat de strekking van de vraagstelling aan de fabrikant is geweest en de bij het onderzoek betrokken antwoord van de fabrikant daarop.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onvolledig of anderszins onzorgvuldig is geweest. Uit dit onderzoek volgt dat voor het voertuig niet het VIN [...] kan worden vastgesteld en het afgegeven kentekenbewijs niet meer bij het voertuig hoort. Daarbij is niet van belang of [appellant] terzake enig verwijt valt te maken.
12.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de RDW in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de tenaamstelling van het voertuig vervallen te verklaren gebruik heeft kunnen maken. Hierdoor heeft het kentekenbewijs zijn geldigheid verloren. [appellant] kan niet langer worden beschouwd als eigenaar in de zin van de Wvw 1994, waarmee wordt bedoeld, eigenaar van het voertuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven.
Conclusie
13.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
343.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:3
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Artikel 3:40
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 4:8
1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf zijn verstrekt.
[…].
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 1
[…]
3. Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.
[…].
Artikel 36
[…]
5. Motorrijtuigen en aanhangwagens dienen overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan. […].
Artikel 45a
[…]
2. Indien de Dienst Wegverkeer gerede twijfel heeft over de juistheid van een gegeven uit het kentekenregister dat betrekking heeft op een motorrijtuig of aanhangwagen, kan deze dienst degene aan wie het kentekenbewijs voor het betreffende motorrijtuig of aanhangwagen is afgegeven gelasten dat voertuig ter inspectie aan de Dienst Wegverkeer ter beschikking te stellen.
[…].
Artikel 48
[…]
2. Inschrijving in het kentekenregister vindt slechts plaats indien het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de inschrijving wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg en, indien na die toelating wijziging is aangebracht in de bouw of inrichting van dat voertuig, die wijziging, behoudens in het geval dat geen goedkeuring is vereist, overeenkomstig artikel 99, eerste lid, of 100, eerste lid, is goedgekeurd voor toelating van het gewijzigde voertuig tot het verkeer op de weg.
[…].
Artikel 51a
[…]
3. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan een tenaamstelling vervallen worden verklaard:
[…]
f. in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
[…].
Artikel 52a
1. Ter bevestiging van de inschrijving in het kentekenregister en tenaamstelling bedoeld in artikel 48, eerste lid, wordt door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs afgegeven.
[…]
3. Uitreiking van het kentekenbewijs of een deel daarvan en verstrekking van de tenaamstellingscode vindt plaats op bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
Artikel 52c
1. Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid door:
a. het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister;
[…].
Kentekenreglement
Artikel 40b
[…]
4. De Dienst Wegverkeer kan een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar oordeel van deze dienst blijkt dat:
a. degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn;
[…].
Regeling voertuigen
Artikel 2.1
[…]
3. Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze, bepaald in bijlage I.
[…].
Bijlage 1 bij de Regeling voertuigen
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze bijlage wordt verstaan onder:
hoofdonderdelen van een voertuig met een volledig dragend of semi-dragend chassis: chassis, aandrijflijn en carrosserie;
[…]
voertuigidentificatienummer: gestructureerde combinatie van tekens die de voertuigfabrikant oorspronkelijk aan een voertuig heeft toegekend en heeft ingeslagen, dan wel dat door de Dienst Wegverkeer is ingeslagen, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, het voertuig eenduidig te identificeren.
Artikel 5. Identificatie
1. De vaststelling van het voertuigidentificatienummer, bedoeld in artikel 3, geschiedt aan de hand van het in het voertuig ingeslagen voertuigidentificatienummer of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het voertuigidentificatienummer kan worden herleid.
[…]
4. Indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, wordt geen voertuigidentificatienummer vastgesteld.
5. Indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer niet is vast te stellen, wordt geen voertuigidentificatienummer door deze dienst toegekend.
[…].
Artikel 6. Nader onderzoek
Indien twijfel bestaat over de juistheid van het voertuigidentificatienummer, onder meer omdat het van fabriekswege ingeslagen voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan de Dienst Wegverkeer een nader onderzoek instellen.