ECLI:NL:RBNNE:2021:2840

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/3434
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding na mijnbouw en nader onderzoek naar verzakking

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2021, in de zaak tussen eiseres en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, werd de aanvraag van eiseres voor schadevergoeding wegens mijnbouwschade aan haar woning behandeld. Eiseres had eerder een schadevergoeding van € 8.909,37 ontvangen, maar stelde dat er nieuwe schade was ontstaan die niet eerder geregistreerd was. De rechtbank oordeelde dat verweerder, op basis van de Tijdelijke wet Groningen, niet bevoegd was om de aanvraag te behandelen voor schade die al onder een vaststellingsovereenkomst viel. Echter, voor de niet eerder geregistreerde schades 2, 3 en 6, die door deskundige Nabben als nieuw waren vastgesteld, gaf de rechtbank eiseres gelijk. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit gedeeltelijk en droeg verweerder op om alsnog een schadevergoeding van € 2.744,04 toe te kennen voor deze schades.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit niet deugdelijk was voorbereid met betrekking tot schade 7, die verband hield met verzakking van het pand. De rechtbank stelde vast dat deze schade onvoldoende was onderzocht en dat verweerder niet volstond met de mogelijkheid voor eiseres om een versterkingsaanvraag in te dienen. De rechtbank droeg verweerder op om nader onderzoek te doen naar de verzakking en de mogelijke defecten aan de duiker. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres moest vergoeden, evenals de proceskosten van in totaal € 1.103,84.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. van Wijngaarden),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. S.O. Visch).

Procesverloop

In het besluit van 1 april 2020 (het primaire besluit) heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister) aan eiseres op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen (het BMG) een schadevergoeding van in totaal € 8.909,37 inclusief rente toegekend wegens schade aan het pand op het perceel [adres] te [plaats] (het pand).
Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen (TwG) in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen (Instituut). Op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet worden de besluiten die zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade aangemerkt als besluiten van het Instituut. Op grond van het vierde lid van artikel 21 neemt het Instituut de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden. De rechtbank duidt in deze uitspraak daarom zowel de minister als het Instituut als verweerder aan.
In het besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 26 mei 2021 een verweerschrift ingediend. Daarbij is een nader advies van L. Nabben, een bij NIVRE aangesloten deskundige (Nabben), van 21 mei 2021 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is Nabben verschenen.

Feiten

1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
1.1.
Op 1 december 2012 heeft A. de Schiffart van het Noordelijk Advies Bureau, naar aanleiding van de aardbeving bij Huizinge van augustus 2012, een inspectie van het pand uitgevoerd. De bevindingen zijn opgenomen in het rapport van 6 juni 2013.
Op 15 juli 2013 heeft eiseres zich akkoord verklaard met afhandeling van de schade ten bedrage van € 34.471,67 zoals beschreven in het rapport van 6 juni 2013 (NAM0001600).
1.2.
Op 12 maart 2017 heeft eiseres bij het Centrum Veilig Wonen (het CVW) een aanvraag ingediend voor vergoeding van bevingsschade aan het pand.
Op 13 maart 2017 heeft J. Vermaning een schadeopname van het pand gemaakt. De bevindingen zijn opgenomen in het rapport van 12 mei 2017.
Op 31 augustus 2018 heeft eiseres zich akkoord verklaard met de door de NAM aangeboden coulancecalculaties ten bedrage van € 22.700,- (NAM0133271).
1.3.
Op 3 oktober 2018 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor vergoeding van schade door mijnbouw aan het pand. Bij brief van 20 maart 2019 is door verweerder aan eiseres bericht dat J. Rooijakkers (Rooijakkers) als deskundige is aangewezen om te adviseren. Op 11 april 2019 heeft Rooijakkers een schadeopname uitgevoerd. De bevindingen zijn opgenomen in het adviesrapport van 13 augustus 2019. Geadviseerd is om voor 11 van de 23 schades een vergoeding toe te kennen. Verder is vermeld dat het adviesrapport een nulmeting is voor eventuele toekomstige schade(s) en/of gebrek(en).
1.4.
Bij brief van 19 augustus 2019 is eiseres in de gelegenheid gesteld om te reageren op het rapport. Op 5 december 2019 heeft eiseres haar zienswijze gegeven. Op verweerders verzoek heeft Rooijakkers op 24 maart 2020 een herzien adviesrapport uitgebracht.
1.5.
Op 1 april 2020 heeft verweerder het hiervoor onder ‘Procesverloop’ genoemde primaire besluit genomen. Daarbij is voor 14 van de 23 schades een vergoeding toegekend. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.6.
In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft de Commissie Advisering Bezwaarschriften Schade door Mijnbouw (de bezwaaradviescommissie) op
23 september 2020 een hoorzitting gehouden. Eiseres is aldaar gehoord. Tevens was Nabben aanwezig.
1.7.
Bij e-mailbericht van 25 september 2020 heeft eiseres enkele aanvullende stukken en foto’s overgelegd.
1.8.
Bij advies van 30 september 2020 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder geadviseerd om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Daarbij is geconcludeerd dat de bezwaren van eiseres zich richten tegen schades die eerder zijn behandeld en niet opnieuw zijn ontstaan en/of verergerd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van 30 september 2020.

Overwegingen

Samenvatting van de standpunten van partijen
3. Eiseres heeft in beroep betoogd dat het herstel van het pleisterwerk (schade 2, 3, 4 en 6) voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Met betrekking tot schade 7 heeft eiseres verzocht niet alleen te kijken naar een buitenmuur, maar nader onderzoek naar het hele pand te verrichten. Eiseres heeft in dat kader bij schade 23 en 24 ook gewezen op het belang van nader onderzoek naar de duiker. Tot slot heeft eiseres betoogd dat ook schade 10 en 12 voor vergoeding in aanmerking dienen te komen.
3.1.
In reactie hierop heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep gegrond is voor wat betreft schades 2, 3 en 6 en dat het beroep voor het overige ongegrond is. Eiseres is verder gewezen op de mogelijkheid een nieuwe melding te doen betreffende de verzakking van en rondom het pand.
3.2.
De standpunten van eiseres en verweerder zullen bij de bespreking van de hierboven genoemde punten terugkomen.
Omvang van het geding
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich niet richt tegen de toegekende schadevergoeding, de vergoeding voor bijkomende kosten van € 695,- en de wettelijke rente, zodat het besluit in zoverre in ieder geval in stand kan worden gelaten.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit beroep verder voorop dat op 1 december 2012 en 13 maart 2017 schadeopnames van het pand zijn gemaakt, die hebben geleid tot vergoedingen van respectievelijk € 34.471,67 (NAM0001600) en € 22.700,- (NAM0133271). Eiseres heeft, kort nadat zij op 31 augustus 2018 overeenstemming heeft bereikt met de NAM, op 3 oktober 2018 bij verweerder een aanvraag ingediend voor vergoeding van schade door mijnbouw aan het pand. De rechtbank stelt vast dat de beoordeling van (de totstandkoming van) de vergoedingen inzake dossiers NAM0001600 en NAM0133271 thans buiten de omvang van dit geding valt. De rechtbank neemt het feit dat die vergoedingen zijn toegekend als vaststaand aan.
Artikel 2 van de TwG
5.1.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van de TwG is verweerder niet bevoegd om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen indien deze schade betreft waarvoor:
a. voor 31 maart 2017, 12:00 uur een schademelding - of claim is voorgelegd aan het CVW of de exploitant;
b. door de exploitant met de gedupeerde of diens vertegenwoordiger een vaststellingsovereenkomst is gesloten;
c. door de gedupeerde of diens vertegenwoordiger met de exploitant onderhandeld wordt met het doel te komen tot een vergoeding van de schade;
d. een vordering is ingesteld bij de burgerlijke rechter, tenzij de vordering bij de burgerlijke rechter met instemming van de gedaagde door de aanvrager wordt ingetrokken; of
e. de burgerlijke rechter uitspraak heeft gedaan over de aanspraak op en de omvang van de vergoeding van de schade.
5.2.
In artikel 2, vijfde lid, van de TwG is een hardheidsclausule opgenomen. In de toelichting is vermeld dat is gedacht aan het geval waarbij sprake is van een combinatie van (zeer) ernstige schade en een buitengewoon procesverloop (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 250, nr. 8, blz. 22).
Schades 2, 3, 4 en 6
6. Met betrekking tot schades 2, 3, 4 en 6, die zien op scheuren in het pleisterwerk aan de buitenzijde van de woning (voor- en achtergevel), overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Bij verweerschrift van 26 mei 2021 heeft verweerder, onder verwijzing naar het nader advies van Nabben van 21 mei 2021, het volgende opgemerkt:
- schade 2 omvat rechtsboven het kozijn een scheur die niet eerder is geregistreerd;
- schade 3 omvat rechtsonder het kozijn een scheur die niet eerder is geregistreerd;
- schade 6 is, anders dan eerder geconcludeerd, niet eerder geregistreerd.
Verweerder handhaaft het standpunt dat schade 4 en een deel van schades 2 en 3 wel eerder zijn behandeld en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. De herstelkosten voor de niet eerder geregistreerde delen van schades 2 en 3 en schade 6 heeft verweerder, in navolging van de calculatie van Nabben van 21 mei 2021, begroot op € 2.744,04.
6.2.
Eiseres heeft betoogd dat ook andere schade aan het pleisterwerk voor vergoeding in aanmerking moet komen. Eiseres heeft onder meer de hierna volgende stukken overgelegd:
- een offerte van 8 juni 2018, waarin een bedrag van € 8.747,12 is opgenomen voor schilderwerk aan de buitengevels;
- een e-mail van 6 september 2018 waarin een medewerker van de NAM heeft bericht dat de aannemer naar aanleiding van een op 12 juni 2018 gehouden inspectie heeft bericht dat sprake is van nieuwe schades en achterstallig onderhoud en dat het advies is deze schades te melden bij de TCMG.
6.3.
Deskundige Rooijakkers heeft in zijn rapportage vermeld dat schades 2, 3 en 4 drie scheuren bij een kozijn bevat, die eerder zijn geregistreerd. Bij verweerschrift heeft verweerder verwezen naar een als bijlage 6 opgenomen calculatie van 29 augustus 2018 (totaal: € 21.027,65), waarin schades 5, 8 en 9 (in dit dossier gekoppeld aan schade 2, 3, 4 en 6) zijn meegenomen. Eiseres heeft zich nadien, op 31 augustus 2018, akkoord verklaard met de door de NAM aangeboden coulancecalculaties ten bedrage van € 22.700,- (bijlage 7 bij verweerders stukken, NAM0133271). In de pleitaantekeningen heeft eiseres betoogd dat abusievelijk de schades niet zijn verwijderd en dat eiseres nooit akkoord zou zijn gegaan met het aangeboden bedrag van € 92,47.
6.4.
Zoals uit de hiervoor, onder 5.1, opgenomen bepaling blijkt is verweerder niet bevoegd om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen indien reeds een vaststellingsovereenkomst is gesloten. Eiseres heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die maken dat verweerder met betrekking tot delen van het pleisterwerk niet aan deze bepaling kan vasthouden. De rechtbank leest in de e-mail van 6 september 2018 dat het advies is om nieuwe schade te melden bij de TCMG. Eiseres heeft dat ook gedaan en verweerder heeft thans ook vastgesteld dat een deel van de opgenomen schades 2, 3 en schade 6 nieuw zijn ten opzichte van de op 13 maart 2017 gemaakte schadeopname. Uit de e-mail of andere overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat met de NAM de afspraak is gemaakt dat de op 13 maart 2017 opgenomen schade aan het gehele pleisterwerk zal worden afgehandeld door de TCMG. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de op 13 maart 2017 opgenomen schade is verergerd. Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij onbevoegd is om de aanvraag van 3 oktober 2018 te behandelen voorzover die ziet op schade 4 en delen van schades 2 en 3 waarvoor de NAM met eiseres een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten.
Deze beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
6.5.
Gelet op hetgeen onder 6.1. is opgenomen heeft eiseres het gelijk aan haar zijde voor zover er ten onrechte geen vergoeding van € 2,744,04, vermeerderd met de wettelijke rente, is toegekend voor de niet eerder geregistreerde, onder 6.1. aangehaalde, delen van schades 2, 3 en 6. Dit betekent dat het beroep gegrond is en bestreden besluit op dit onderdeel gedeeltelijk moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf voorzien op dit onderdeel.
6.6.
De rechtbank zal hierna onderzoeken of het geschil finaal kan worden beslecht met betrekking tot hetgeen eiseres over schade 7, 10, 12, 23 en 24 heeft aangevoerd.
Schades 10 en 12
7. Met betrekking tot schades 10 en 12 gaat het om schade die ook is neergelegd in de schadeopname van 13 maart 2017. De schades zijn door Rooijakkers als identiek beoordeeld. Eiseres heeft naar aanleiding van deze schadeopname overeenstemming bereikt met de NAM (verwezen kan worden naar bijlage 6 bij verweerders stukken met opsteldatum 29 augustus 2018, onder 42 en 43). Niet aannemelijk is gemaakt dat de op 13 maart 2017 opgenomen schade is verergerd. Het besluit deze schade niet (opnieuw) te vergoeden kan daarom in stand blijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade 7
8. Met betrekking tot schade 7 slaat de rechtbank acht op het navolgende.
8.1.
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de schade die door Rooijakkers en Nabben als schade 7 is beoordeeld, ziet op een tuinmuur.
8.2.
Rooijakkers heeft in het rapport van 13 augustus 2019 geconcludeerd dat het om schade gaat die eerder is behandeld door de NAM. Daartoe is verwezen naar een dossier dat met een akkoordverklaring van eiseres op 15 juli 2013 is afgehandeld (bijlage 2 bij verweerders stukken). Op foto 34 (bijlage 1 bij verweerders stukken) is dezelfde tuinmuur te zien.
8.3.
Eiseres heeft in de zienswijze van 5 december 2019 er op gewezen dat er sprake is van problematiek met betrekking tot verzakken/zetting. In het primaire besluit van 1 april 2020 is als reactie op de zienswijze onder meer overwogen dat als een deskundige aanleiding ziet om nader onderzoek te doen hij daarover zal adviseren en uit het adviesrapport hier niet van is gebleken. Er is besloten geen nader onderzoek te doen.
8.4.
Eiseres heeft in de gronden van bezwaar van 11 mei 2020 verzocht om een nader onderzoek uit te voeren naar de verzakking van en rondom het huis, om dit type schade te erkennen als mijnbouwschade en een oplossing te bieden voor herstel van de daardoor ontstane schades.
8.5.
Op 23 september 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting is door eiseres naar voren gebracht dat zij het niet alleen over de (tuin)muur wil hebben, maar dat zij de verzakking van het gehele huis aan de orde wil stellen. Nabben heeft naar voren gebracht dat eiseres zich met betrekking tot de verzakking van en rondom het gehele pand kan wenden tot de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en daar een versterkingsaanvraag kan indienen.
8.6.
Bij e-mail van 25 september 2020 heeft eiseres aanvullende stukken verzonden. Daarbij is bepleit dat de situatie tussen 2017 en 2018 is verergerd. Eiseres heeft gewezen op door Hanselman Groep op 7 augustus 2017 gedane deformatiemetingen en op 18 september 2018 door OMX herhaalde metingen. Volgens eiseres blijkt hieruit dat sprake is van ongelijkmatige zakking en heeft zij dit ook kenbaar gemaakt tijdens de onder 1.3. genoemde schadeopname door Rooijakkers op 11 april 2019. Volgens eiseres is met doorgaande verzakkingen en bevingen herstel onbegonnen werk. Ze nodigt verweerder uit om metingen te doen.
8.7.
De bezwaaradviescommissie heeft vervolgens enkel een beslissing genomen over de tuinmuur en overwogen dat verweerder en Nabben voldoende hebben aangetoond dat schade 7 aan de tuinmuur identiek is aan de schade zoals die is weergegeven op foto’s 3 en 22 in het rapport NAM0001600. De bezwaaradviescommissie heeft daarnaast opgemerkt dat eiseres de verzakking van de woning kan voorleggen aan de NCG en een aanvraag voor versterking van de woning kan indienen. Verwezen is naar een advies van Nabben.
8.8.
Eiseres heeft in de gronden van beroep van 15 februari 2021 betoogd dat haar woning ongelijkmatig verzakt en dat het onbegrijpelijk en onjuist is dat deze schade niet is behandeld.
8.9.
In het in beroep overgelegde nadere advies van Nabben van 21 mei 2021 is de conclusie getrokken dat redelijkerwijs kan worden uitgesloten dat de betreffende schade 7 is ontstaan of verergerd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Daarbij is verwezen naar een notitie van Ir. P.C. van Staalduinen en Ing. H.J. Everts van 23 oktober 2020 (over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen), die ook op zitting is aangehaald.
8.10.
Eiseres heeft in de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen betoogd dat verweerder in feite weigert om de verzakkingen in behandeling te nemen en dus weigert hierover een beslissing te nemen. Eiseres betoogt dat verweerder hier alsnog een besluit over moet nemen.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
Blijkens voornoemd advies van 23 oktober 2020 is door verweerder gevraagd bij het advies te betrekken dat -overeenkomstig het advies van het panel van deskundigen van
22 januari 2019- het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing is op een schade die verband houdt met zettingen.
9.2.
In voornoemd paneladvies (waarvan naast Ir. P.C. van Staalduinen ook Ir. W.A.B. Meiborg deel uitmaakte) is fysieke schade als volgt gedefinieerd:
“een fysieke aantasting die zich manifesteert in een blijvende verandering van vorm of structuur of stand c.q. verzakking, die naar verkeersopvatting de gaafheid kenmerkt.”
9.3.
De door eiseres -mede in bezwaar- aangehaalde verzakking van en rondom het pand is niet voldoende onderzocht. Gelet op de hiervoor aangehaalde definitie van fysieke schade kan verweerder in dit geval niet volstaan met verwijzing naar de mogelijkheid een versterkingsaanvraag te doen. In dat kader mag ook aandacht worden gevraagd voor de opmerking van P.J. Vrieling van Vergnes Expertise B.V., in een door eiseres overgelegde
e-mail van 12 februari 2021, inhoudende dat bouwkundig versterken ziet op veiligheidsnormen en niet op verzakkingsschade. Het bestreden besluit is op dit onderdeel niet deugdelijk voorbereid en gemotiveerd en komt eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
9.4.
De rechtbank acht de verwijzing van Nabben naar de notitie van 23 oktober 2020 onvoldoende om dit gebrek te passeren. Ter zitting is vastgesteld dat Nabben niet bekend is met de inhoudelijke reactie van Ir. W.A.B. Meiborg van 1 december 2020, de daaropvolgende reactie van Ir. P.C. van Staalduinen en Ing. H.J. Everts van 16 december 2020 en de vervolgens aangepaste versie (notitie met verduidelijkingen). In de op
16 december 2020 aangepaste versie is vermeld dat het ook na deze notitie nog steeds noodzakelijk is om de oorzaak van de schade te duiden. Dit geldt volgens de notitie ook in geval de trillingssnelheid geringer is dan de geformuleerde grenzen. De rechtbank acht het van belang dat een deskundige die adviseert, kennis draagt van de hiervoor aangehaalde uitwisseling van standpunten en de aangepaste versie. Verweerder heeft deze stukken op zijn website gepubliceerd en verwacht mag worden dat van die informatie kenbaar gebruik wordt gemaakt.
9.5.
Verweerder heeft eiseres ter zitting meegegeven dat zij voor de verzakking een nieuwe melding kan doen, maar eiseres heeft nadrukkelijk de wens geuit de verzakking in onderhavige procedure onderzocht te willen zien.
9.6.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden ziet de rechtbank geen gelegenheid het geschil met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb finaal te beslechten. Verweerder zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb worden opgedragen nader onderzoek te doen naar de door eiseres gestelde verzakking. Verweerder dient vervolgens een nieuw besluit te nemen.
Schades 23 en 24
10.1.
Met betrekking tot schades 23 en 24, waarbij is gekeken naar verzakking van de muurdammen ter plaatse van de oprit, is door Rooijakkers verwezen naar de schadeopname van 13 maart 2017 (schade 12). De schades zijn door Rooijakkers als identiek beoordeeld. Eiseres heeft naar aanleiding van deze schadeopname overeenstemming bereikt met de NAM (in het verweerschrift is verwezen naar bijlage 6 met opsteldatum 29 augustus 2018).
Eiseres heeft in de zienswijze van 5 december 2019 op het rapport van 13 augustus 2019 er op gewezen dat de verzakking van het erf niet is onderzocht en dat de duiker mogelijk niet in orde is. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres opnieuw benoemd dat de duiker, die onder de dammuurtjes ligt, haar zorgen baart. De bezwaaradviescommissie heeft eiseres er op gewezen dat zij schade aan de duiker kan melden en hiervoor een aanvraag tot schadevergoeding kan indienen. In het nader advies van 21 mei 2021 is met betrekking tot de stelling dat de duiker defect is, door Nabben aan eiseres ook geadviseerd een nieuwe schademelding te doen.
10.2.
Nu in het primaire besluit expliciet is besloten juist geen nader onderzoek te doen en verweerder dit standpunt in het bestreden besluit heeft gehandhaafd, is de rechtbank van oordeel dat ook dit onderdeel niet deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd en komt ook dit onderdeel voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Mede gelet op hetgeen onder 9.6. is overwogen, zal de rechtbank verweerder opdragen ook dit punt mee te nemen bij het nader te verrichten onderzoek en het nieuw te nemen besluit.
Vervolgtraject
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
11.1.
Het beroep is gegrond. Het besluit wordt gedeeltelijk vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
11.2.
Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het onder 6.1. aangehaalde, niet eerder geregistreerde, deel van de schades 2, 3 en 6 als eerder gemelde schade is beschouwd. Dit betekent dat verweerder voor dat deel alsnog een vergoeding moet toekennen. Verweerder heeft de herstelkosten voor de niet eerder geregistreerde schades begroot op € 2.744,04. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder dat bedrag alsnog dient toe te kennen voor de schades 2, 3 en 6. Dit bedrag komt naast de reeds toegekende schadevergoeding.
De rechtbank ziet in hetgeen in beroep is aangevoerd geen grond om meer schadevergoeding toe te kennen voor de schades 2, 3, 4, 6, 10 en 12 dan het bedrag van
€ 2.744,04. Het bestreden besluit blijft op die onderdelen in stand.
11.3.
Het bestreden besluit wordt verder vernietigd voor zover er is besloten geen nader onderzoek te (laten) doen naar de door eiseres gestelde verzakking van en rondom het pand.
Bij dit onderzoek moet de mededeling van eiseres dat een duiker (mogelijk) defect is worden meegenomen. Vervolgens zal moeten worden bezien of uit dit onderzoek meer schade naar voren komt die voor vergoeding in aanmerking komt. Hierna dient een nieuw besluit te worden genomen.
Voornoemde besluitvorming is terug te vinden onder de besproken schades 7, 23 en 24. Daarom zal het bestreden besluit worden vernietigd voor zover dat ziet op deze schades.
Proceskostenveroordeling en griffierecht
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
13.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
13.2.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank stelt die reiskosten vast op het door eiseres gevraagde totaalbedrag van € 21,84 (voor een retourreis tussen het pand en Guyotplein 1 te Groningen).
13.3.
Over het verzoek van eiseres om vergoeding van verletkosten overweegt de rechtbank het volgende.
13.3.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van het Bpb kunnen verletkosten van een partij voor vergoeding in aanmerking komen.
13.3.2.
In vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, (zoals de uitspraak van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2778) is bepaald dat het ontbreken van een specificatie van de verletkosten niet betekent dat daarom geen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding daarvan. Ook is bepaald dat de hoogte van de werkelijke verletkosten voor het bijwonen van een zitting wel aannemelijk moeten worden gemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:929). Alleen verwijzen naar een nota met een uurtarief is niet genoeg. Het staat op voorhand niet vast dat een gehanteerd uurtarief gelijk is aan verletkosten omdat het gebruikelijk is dat de hoogte van een uurtarief bestaat uit een samenstel van lasten, die niet alleen verletkosten zijn.
13.3.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op het formulier proceskosten van 7 juni 2021 in totaal € 750,- aan verletkosten heeft opgevoerd, waarvan € 250,- in verband met het bijwonen van de zitting en € 500,- vanwege voorbereiding van de zitting met haar gemachtigde en Vrieling. Ter onderbouwing van de aanspraak op vergoeding van verletkosten heeft eiseres een geanonimiseerde factuur van haar bedrijf van 30 december 2020 overgelegd. Daarop is onder meer een uurtarief van € 125,- opgenomen voor de posten ‘overleg’, ‘inhoudelijk’ en ‘veldbezoek’. Tevens staat vermeld dat is ‘Geleverd conform Offerte 164/2020 van 20 oktober 2020’.
13.3.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de hoogte van de werkelijk gemaakte verletkosten voor het bijwonen van de zitting niet heeft onderbouwd. Daarom zal de rechtbank de hoogte van dit bedrag, in lijn met voornoemde uitspraak van 18 november 2020, overeenkomstig artikel 1, aanhef en onder e en artikel 2, aanhef en onder e, van het Bpb vaststellen op € 14,- (zijnde de gevraagde twee uren voor het bijwonen van de zitting; tegen het minimumtarief van € 7,- per uur). De rechtbank stelt verder vast dat het door eiseres opgevoerde tijdverzuim voor het voorbereiden van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking komt.
13.4.
De rechtbank stelt tot slot vast dat eiseres geen andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft aangevoerd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder aan eiseres voor niet eerder geregistreerde delen van schades 2, 3 en 6 geen schadevergoeding heeft uitgekeerd;
  • bepaalt dat verweerder alsnog voor die drie schades aan eiseres een aanvullende schadevergoeding van in totaal € 2,744,04 dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2018 tot en met de dag van betaling;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit dat ziet op de vergoeding voor schades 2, 3 en 6;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op schades 7, 23 en 24;
  • draagt verweerder op om nader onderzoek te doen naar verzakking van en rondom het pand en de duiker en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is opgenomen een nieuw besluit te nemen;
  • laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een totaalbedrag van
€ 1.103,84, waarvan € 1.068,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 29 juni 2021. De uitspraak wordt openbaargemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.