ECLI:NL:RBNNE:2022:1059

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
9453859 CV EXPL 21-5813
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van vakantie-uren en vergoeding voor privégebruik leaseauto na non-actiefstelling werknemer

In deze zaak vorderde een werknemer, die op non-actief was gesteld na het niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst, uitbetaling van zijn vakantie-uren en een vergoeding voor het privégebruik van een leaseauto. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met HEPRO Productie B.V. en was werkzaam als HR-manager. Na de mededeling dat zijn contract niet verlengd zou worden, ontstond er een conflict waarbij de werknemer op non-actief werd gesteld en de leaseauto moest inleveren. De werknemer vorderde betaling van € 1.687,91 voor vakantie-uren, € 1.664,00 voor het privégebruik van de leaseauto, en bijkomende kosten voor rechtsbijstand en buitengerechtelijke incassokosten. HEPRO betwistte de vorderingen en stelde dat de werknemer afstand had gedaan van zijn rechten. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op uitbetaling van de vakantie-uren en de vergoeding voor het privégebruik van de leaseauto, en dat HEPRO in gebreke was gebleven. De vordering tegen de bestuurder van HEPRO werd afgewezen, omdat er geen persoonlijke aansprakelijkheid kon worden vastgesteld. HEPRO werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke verhogingen en rente, en moest een deugdelijke eindafrekening verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rolnummer: 9453859 CV EXPL 21-5813
Vonnis van de kantonrechter d.d. 5 april 2022
inzake

[eiser] ,

wonende te Groningen
[eiser] ,
gemachtigde: mr. P. Raven (Kenniscentrum Arbeidsrecht B.V.), kantoorhoudende te Beilen,
tegen
1. de besloten vennootschap
HEPRO Productie B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zuidbroek, gemeente Menterwolde,
hierna te noemen: HEPRO,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te Haren,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. S. Scheltinga, advocaat te Groningen.

PROCESGANG

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte vermeerdering van eis,
- de conclusie van dupliek,
- de akte uitlating aan de zijde van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

OVERWEGINGEN

De feiten

2.1.
De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die tussen partijen vaststaan omdat ze enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist.
2.2.
Tussen [eiser] als werknemer en HEPRO als werkgever heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bestaan, op grond waarvan [eiser] van 1 juni 2020 tot en met 31 mei 2021 werkzaam is geweest in de functie van HR-manager. In artikel 2 lid 7 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat aan [eiser] een bedrijfsauto ter beschikking wordt gesteld voor zakelijk en privé gebruik.
2.3.
Op 30 maart 2021 en op 6 april 2021 is tussen partijen gesproken over de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te verlengen, en onder welke voorwaarden.
2.4.
Op 6 april 2021 heeft HEPRO [eiser] door middel van een e-mail bericht dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zal worden verlengd.
2.5.
Bij brief van 13 april 2021 heeft HEPRO aan [eiser] (onder andere) te kennen gegeven dat een overdracht van de werkzaamheden plaats dient te vinden, waarna [eiser] op non-actief zal worden gesteld en de bedrijfsauto dient te worden ingeleverd.
2.6.
Op 13 april 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen aangaande de overdracht van de werkzaamheden, waarbij de gemoederen tot een onzakelijk niveau zijn opgelopen. De bedrijfsauto is op dat moment ingeleverd.
2.7.
Bij brief van 15 april 2021 heeft [eiser] (onder andere) het volgende aan HEPRO geschreven:
“Ten aanzien van de afwikkeling van de financiën is het zo dat ik tot en met het einde van de contractdatum van 30 juni 2021 zal moeten worden doorbetaald. Ik ben ermee akkoord dat mijn tot en met die datum opgebouwde vakantierechten als opgenomen zullen worden beschouwd en derhalve niet zullen worden uitbetaald bij einde contract.
Mijn leaseauto die mij contractueel toekomt tot en met 30 juni 2021 heb ik reeds op 13 april jl. ingeleverd. Dit vertegenwoordigt een waarde. Als teken van goede wil zal ik afzien van een verzoek tot financiële compensatie daarvoor.”

Het standpunt van [eiser]

3.1.
[Eiser] vordert (na eisvermeerdering) om HEPRO en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.500,00 ter zake van vergoeding van zijn kosten voor rechtsbijstand, een bedrag van € 1.687,91 bruto te zake van nog niet uitbetaalde vakantie-uren en een bedrag van € 1.664,00 bruto ter zake van vergoeding van kosten voor vervangend vervoer, een en ander te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021, en tevens te vermeerderen met 50% van de loonvordering. Daarnaast vordert [eiser] om HEPRO te veroordelen tot afgifte van een bruto-netto eindafrekening als correctie op de eerder afgegeven eindafrekening, zulks onder verbeurte door HEPRO en [gedaagde sub 2] van een dwangsom van € 100,00 per dag tot een maximum van € 3.000,00. Tevens vordert [eiser] om HEPRO en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 610,10 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Tot slot vordert [eiser] om HEPRO en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen (kort weergegeven) ten grondslag dat HEPRO haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet is nagekomen c.q. zich niet als een goed werkgever heeft gedragen. De vakantie-uren zijn op grond van de arbeidsovereenkomst verschuldigd, zijn niet als zodanig opgenomen en moeten nog worden uitbetaald. [eiser] stelt dat de bedrijfsauto tot de primaire arbeidsvoorwaarden behoorde, en dat het recht op het gebruik daarvan doorliep tot het einde van het dienstverband. [eiser] vordert ter compensatie het bedrag van de bijtelling over de periode dat hem de bedrijfsauto is ontnomen. Aan de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand legt [eiser] ten grondslag dat HEPRO zich niet als een goed werkgever heeft gedragen, waardoor [eiser] zich genoodzaakt zag om juridische bijstand in te schakelen.
3.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 2] als bestuurder van HEPRO persoonlijk hoofdelijk medeaansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, omdat hij [eiser] fysiek en verbaal onheus heeft bejegend.

Het standpunt van HEPRO en [gedaagde sub 2]

4.1.
HEPRO betwist nog enig bedrag aan [eiser] verschuldigd te zijn. Ten aanzien van de vakantie-uren en kosten van vervangend vervoer verwijst HEPRO naar de brief van [eiser] van 15 april 2021 (productie 5 bij dagvaarding) waarin [eiser] onvoorwaardelijk afstand doet van zowel zijn recht op uitbetaling van de resterende vakantie-uren als van financiële compensatie voor het vroegtijdig inleveren van de bedrijfsauto. Volgens HEPRO is er geen juridische grondslag voor de gevorderde vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. HEPRO stelt dat reeds een correcte eindafrekening is verstrekt.
4.2.
[gedaagde sub 2] betwist dat er sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt en stelt dat daarom van bestuurdersaansprakelijkheid geen sprake is.

De beoordeling

Woord vooraf
5.1.
Partijen verschillen van mening over de gebeurtenissen op 13 april 2021. Dat er van beide kanten waarschijnlijk harde woorden zijn gevallen staat voor de kantonrechter wel vast, maar of het verder zou zijn gegaan dan dat (zoals door [eiser] aangevoerd) zou slechts met nadere bewijslevering in de vorm van het horen van getuigen kunnen worden vastgesteld. Verder worden door beide partijen standpunten ingenomen en verklaringen ingebracht over elkaars functioneren en over de omgangsvormen binnen het bedrijf van HEPRO. Dit is echter naar het oordeel van de kantonrechter allemaal niet van belang voor de beoordeling van de voorliggende vorderingen, die gezien hun aard zuiver en alleen zien op de nakoming van de “zakelijke” verplichtingen uit (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst. Om deze reden zal de kantonrechter dan ook voorbijgaan aan het voorgaande.
De persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] als bestuurder
5.2.
De door [eiser] ingestelde vorderingen vloeien allen voort uit de arbeidsovereenkomst die tussen hem en HEPRO heeft bestaan. Het zijn, anders gezegd, allen vorderingen die gebaseerd zijn op de hoedanigheden van partijen als werknemer en werkgever.
5.3.
[eiser] meent daarnaast dat [gedaagde sub 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is voor de vorderingen die [eiser] pretendeert te hebben op HEPRO, omdat [gedaagde sub 2] zich als bestuurder van HEPRO onbetamelijk heeft gedragen bij het gesprek op
13 april 2021.
5.4.
De kantonrechter gaat hier niet in mee. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap [1] . Het dient dan te gaan om gevallen waarin de bestuurder namens de vennootschap verplichtingen aangaat waarvan deze weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap deze niet na zal komen en geen verhaal zou bieden, of gevallen waarin de bestuurder bewerkstelligt of toelaat dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen is bovendien vereist dat de bestuurder daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de onderhavige zaak is echter niet gesteld en onderbouwd dat één van de genoemde gevallen aan de orde is.
5.5.
Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat [gedaagde sub 2] persoonlijk aansprakelijk is vanwege zijn gedrag op 13 april 2021, overweegt de kantonrechter dat onvoldoende is gesteld dat aan alle vereisten voor een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW wordt voldaan, waarbij in het bijzonder in het geheel niet is gesteld op grond waarvan dit gedrag leidt tot een persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] voor vorderingen op HEPRO in haar hoedanigheid van werkgever.
5.6.
De vorderingen op [gedaagde sub 2] privé zullen daarom ook worden afgewezen.
De vakantie-uren
5.7.
Ten aanzien van de vakantie-uren die nog open stonden in de periode waarin [eiser] op non-actief werd gesteld, verschillen partijen van mening over de vraag of [eiser] zijn recht op uitbetaling daarvan heeft prijsgegeven. In dit kader is van belang dat artikel 7:641 lid 1 BW bepaalt dat de werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft, recht heeft op een uitkering in geld. Dit wetsartikel is van dwingend recht (artikel 7:645 BW) en iedere afwijking daarvan is vernietigbaar. Het is slechts mogelijk om bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het kader van een allesomvattende regeling afstand te doen van deze aanspraak, indien geen sprake is van een afwijking ten nadele van de werknemer [2] .
5.8.
De kantonrechter constateert dat tussen partijen weliswaar is gecorrespondeerd over diverse twistpunten teneinde tot afspraken te komen, in welk kader [eiser] in de brief van 15 april 2021 akkoord is gegaan met (onder andere) het doen van afstand van zijn recht op uitbetaling van de vakantie-uren, maar dat het tot een allesomvattende regeling niet is gekomen. Dit betekent dat [eiser] op die voor hem nadelige akkoordverklaring heeft mogen terugkomen. HEPRO is dan ook gehouden om de vakantie-uren alsnog uit te betalen. De vordering zal op dit punt dan ook worden toegewezen. Ook de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW komt voor toewijzing in aanmerking. Gelet op het tijdsverloop is de maximale verhoging van 50% verschuldigd. Het beroep van HEPRO op matiging van de wettelijke verhoging zal worden gepasseerd, nu dit niet concreet is gemotiveerd.
De bedrijfsauto
5.9.
De kantonrechter constateert dat [eiser] op grond van de arbeidsovereenkomst een bedrijfsauto is verstrekt die zowel zakelijk als privé mocht worden gebruikt. Uit de in het geding gebracht stukken blijken geen nadere voorwaarden die aan die verstrekking waren verbonden zoals criteria voor toekenning van een bedrijfsauto of een verplichting om de bedrijfsauto gedurende niet tewerkstelling in te leveren. Naar het oordeel van de kantonrechter dient de verstrekking van de bedrijfsauto dan ook tot de arbeidsvoorwaarden te worden gerekend. Het privégebruik van die bedrijfsauto betreft daarmee een looncomponent die valt onder de werking van artikel 7:628 BW [3] .
5.10.
Ingevolge artikel 7:628 lid 1 BW behoudt de werknemer het recht op loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Een schorsing of een op non-actiefstelling ligt in de risicosfeer van de werkgever, zodat de werkgever ook tijdens een schorsing of een op non-actiefstelling verplicht is tot doorbetaling van loon [4] . Artikel 7:628 BW is van dwingend recht, en iedere afwijking daarvan ten nadele van de werknemer is nietig (artikel 7:628 lid 10 BW). Het stond HEPRO naar het oordeel van de kantonrechter derhalve niet vrij om van [eiser] te verlangen dat deze de bedrijfsauto inleverde. Dat [eiser] vervolgens (vrijwillig) aan dat verzoek tegemoet is gekomen en in zijn brief van 15 april 2021 heeft afgezien van een compensatie, maakt dit naar het oordeel van de kantonrechter niet anders. Hiervoor geldt hetzelfde als overwogen onder nummer 5.8 ten aanzien van de vakantie-uren. De vergoeding voor het privégebruik van de dienstauto zal dan ook worden toegewezen. De wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW komt eveneens voor toewijzing in aanmerking. Gelet op het tijdsverloop is de maximale verhoging van 50% verschuldigd. Het beroep van HEPRO op matiging van de wettelijke verhoging zal worden gepasseerd, nu dit niet concreet is gemotiveerd.
5.11.
Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding voor het privégebruik van de dienstauto overweegt de kantonrechter als volgt. De waarde van het privégebruik van een dienstauto wordt tot uitdrukking gebracht in de bijtelling op het brutoloon, waarover loonbelasting wordt betaald. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van deze bijtelling. [eiser] beperkt zijn vordering tot twee maanden, zodat ook de kantonrechter uit zal gaan van twee maanden. [eiser] vordert een bedrag van € 832,00 per maand, die hij blijkens productie 14 bij de dagvaarding baseert op een cataloguswaarde van de auto van € 60.635,00. De herkomst van die berekening is echter onduidelijk, terwijl HEPRO die berekening betwist en in haar conclusie van antwoord onbetwist heeft gesteld dat de cataloguswaarde niet € 60.635,00 maar € 48.500,00 bedroeg. Wat volgens HEPRO de hoogte van de bijtelling was, wordt echter niet vermeld. De kantonrechter zal de bijtelling dan ook zelf berekenen aan de hand van de salarisspecificatie uit productie 3 bij de dagvaarding. Uit die salarisspecificatie blijkt dat in april 2021 nog een bijtelling van € 355,62 is berekend, die volgens HEPRO slechts een gedeelte van de maand betreft. Indien de kantonrechter dat bedrag aftrekt van het cumulatieve bedrag aan bijtelling tot en met april 2021, blijkt dat over de maanden januari tot en met maart 2021 in totaal een bedrag van € 2.667,12 aan bijtelling is gerekend. Per maand is dat (afgerond) € 889,00. Dit is een hoger bedrag dan het door [eiser] gevorderde bedrag van € 832,00 per maand, zodat laatstgenoemde bedrag voor toewijzing gereed ligt.
De kosten voor rechtsbijstand en de buitengerechtelijke incassokosten
5.12.
[eiser] vordert een vergoeding van zijn kosten voor rechtsbijstand ad € 1.500,00. Daaraan legt [eiser] , blijkens de dagvaarding en blijkens punten 21, 37 en 38 van de conclusie van repliek, ten grondslag dat hij ten gevolge van het niet nakomen van de verplichtingen ter zake de eindafrekening door HEPRO gedwongen was om rechtsbijstand in te roepen. Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van € 610,10 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten zien volgens [eiser] op buitengerechtelijke werkzaamheden die niet in het bedrag van € 1.500,00 zijn begrepen.
5.13.
HEPRO voert als verweer dat er geen wettelijke grondslag bestaat om kosten van rechtsbijstand van [eiser] te betalen, en dat voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen plaats is omdat er enerzijds geen zogenoemde “veertiendagenbrief” is verstuurd en anderzijds geen sprake is van een opeisbare vordering.
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter zien, blijkens de in de conclusie van repliek gegeven toelichting, beide vorderingen op werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c BW, oftewel buitengerechtelijke incassokosten. In totaal vordert [eiser] dus een bedrag van € 2.110,10 aan buitengerechtelijke incassokosten.
5.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd dat incassohandelingen zijn verricht. Nu HEPRO geen consument is, geldt niet het vereiste dat eerst een “veertiendagenbrief” wordt verstuurd en is evenmin van belang welke incassowerkzaamheden zijn verricht. Wel dient sprake te zijn van verzuim aan de zijde van HEPRO. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake nu HEPRO ten aanzien van de vakantie-uren van rechtswege in verzuim verkeert doordat zij de betaaldag als bedoeld in artikel 7:623 BW heeft overschreden [5] , en HEPRO ten aanzien van het privégebruik van de auto in verzuim is komen te verkeren op het moment dat zij [eiser] heeft medegedeeld dat de bedrijfsauto (in strijd met de arbeidsovereenkomst) diende te worden ingeleverd.
5.16.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat HEPRO buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden. Het door [eiser] gevorderde bedrag is echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 757,94. Bij de berekening van dit wettelijke tarief is de kantonrechter uitgegaan van een hoofdsom van € 5.027,87 (het totaal van de vorderingen ter zake de vakantie-uren en de bedrijfsauto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%).
Vordering tot het verstrekken van een deugdelijke bruto-netto eindafrekening
5.17.
Met de toewijzing van de vorderingen ten aanzien van de vakantie-uren en de bedrijfsauto staat vast dat de eerder door HEPRO verstrekte eindafrekening niet juist is geweest. Gelet daarop zal de kantonrechter HEPRO dan ook veroordelen om binnen twee weken na de datum van dit vonnis een nieuwe, deugdelijke bruto-netto eindafrekening te verstrekken. De kantonrechter zal hieraan een dwangsom verbinden van € 100,00 per dag dat HEPRO niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 3.000,00.
Wettelijke rente
5.18.
[eiser] vordert primair de wettelijke handelsrente over de uit te betalen vakantie-uren en de vergoeding voor het privégebruik van de bedrijfsauto. De wettelijke handelsrente is echter niet van toepassing omdat geen sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW, zodat de vordering op dit punt zal worden afgewezen. Subsidiair vordert [eiser] de wettelijke rente. Zoals reeds onder nummer 5.15 overwogen verkeert HEPRO in verzuim, zodat de wettelijke rente voor toewijzing gereed ligt.
5.19.
[eiser] vordert tot slot wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
Slotsom
5.20.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van HEPRO toewijsbaar zijn: (1) uitbetaling van de vakantie-uren ad € 1.687,91 bruto vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50%, (2) uitbetaling van de vergoeding voor het privégebruik van de bedrijfsauto ad € 1.664,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50%, (3) de vordering tot het verstrekken van een deugdelijke bruto-netto eindafrekening en (4) een bedrag van € 757,94 aan buitengerechtelijke incassokosten. De vordering op [gedaagde sub 2] wordt afgewezen.
5.21.
HEPRO zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en in de nakosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt HEPRO om tegen kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.687,91 bruto ter zake vakantie-uren, vermeerderd met:
- 50% wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW,
- de wettelijke rente over het bedrag van € 1.687,91 vanaf 1 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt HEPRO om tegen kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.664,00 bruto ter zake privégebruik bedrijfsauto, vermeerderd met:
- 50% wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW,
- de wettelijke rente over het bedrag van € 1.664,00 vanaf 1 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt HEPRO om binnen twee weken na de datum van dit vonnis een deugdelijke bruto-netto eindafrekening aan [eiser] te verstrekken, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat HEPRO daarmee in gebreke blijft, totdat een maximum van € 3.000,00 aan dwangsommen zal zijn verbeurd;
6.4.
veroordeelt HEPRO om tegen kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 757,94 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.5.
veroordeelt HEPRO in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 240,00 aan griffierecht, € 245,27 aan explootkosten en € 622,00 voor salaris van de gemachtigde;
6.6.
veroordeelt HEPRO in de nakosten, die worden begroot op een bedrag van € 124,00;
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma, kantonrechter, en op 5 april 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 409 / MvdH

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen).
2.Hoge Raad 14 januari 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA4280, NJ 2000/187.
3.Gerechtshof Den Haag 21 april 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:868.
4.Hoge Raad 21 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3057.
5.Gerechtshof Leeuwarden 12 november 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9673.